Operation Manual

Patroon afspelen
MOTIF XS-gebruikershandleiding
210
Modus Voice modus Song Modus Pattern Modus Mixing Modus Master Modus Utility Modus File
Modus
Performance
Modus
Sampling 1
modus
Sampling 2
Naslagwerk
Mixingsetup voor elk van de tracks
In de modus Pattern, alsook in de modus Song kunt u de
mixingparameters instellen zoals voice, volume en pan voor elk
van de parts (track). De structuur en parameters zijn hetzelfde
als in de modus Song. Raadpleeg pagina 181.
Draaiknoppen en schuifregelaars
Door de draaiknoppen en schuifregelaars op het bedienings-
paneel te gebruiken, kunt verschillende parameters aanpas-
sen, zoals pan, effect, afsnijfrequentie en resonantie voor elk
van de parts (track) van het patroon. Zie voor meer informatie
pagina 180.
Patroon afspelen: [F1] Play
Deze display verschijnt altijd als eerste wanneer de modus
Pattern wordt geactiveerd. U kunt het patroon afspelen door na
het selecteren van een patroon een sectie aan te geven.
n Afhankelijk van de geselecteerde parameter verschijnt het
pictogram NUM op de tab van de knop [SF6]. In deze
toestand kunt u de knoppen [SF1] – [SF5] en [F1] – [F5] als
nummerknoppen gebruiken door op de knop [SF6] NUM te
drukken. Raadpleeg voor meer informatie pagina 81.
1 Patroonnummer, patroonnaam
Bepaalt het patroon door het nummer (01 – 64) aan te geven.
De naam van het geselecteerde patroon wordt weergegeven.
U kunt de patroonnaan wijzigen door de cursor te hierheen te
verplaatsen en op de knop [SF6] CHAR te drukken.
n Raadpleeg voor gedetailleerde instructies over het geven
van namen 'Basisbediening' op pagina 82.
2 Section
Selecteert een sectie van het geselecteerde patroon. Een
patroon kan tot 16 variaties bevatten, secties genaamd, die in
realtime tijdens het afspelen kunnen worden gewisseld. De
sectie kan worden geselecteerd via de knoppen [A] – [H] (met
opdruk 'SECTION A – H') en de knoppen [USER1] – [ETHNIC]
knoppen (met opdruk 'SECTION I – P'). Raadpleeg voor meer
informatie pagina 209.
Instellingen: A – P
3 Measure (maat)
Bepaalt de locatie vanwaar het afspelen begint. Dit geeft ook
de huidige locatie van afspelen aan. De maat kan worden
ingesteld via de SEQ TRANSPORT-knoppen. Raadpleeg voor
meer informatie pagina 178.
Instellingen:
Measure: 001 – 256 (het beschikbare bereik aan maten verschilt
afhankelijk van de lengte hieronder.)
Beat: alleen indicatie
4 Length
Bepaalt de lengte van het patroon.
Instellingen: 001 – 256
5 Trans (Transpose)
6 Time signature (Meter)
7 Tempo
Deze zijn hetzelfde als in de modus Song Play.
Raadpleeg pagina 210.
8 Keyboard Start
Als de functie Keyboard Start is ingesteld op 'on' (aan), begint
het patroonafspelen zodra u een toets op het toetsenbord
indrukt.
Instellingen: (on), (off)
9 Tracknummer (alleen indicatie)
Geeft het tracknummer aan.
) Tracktype (alleen indicatie)
Geeft het tracktype aan: MIDI-track of audiotrack. Aan mixing-
parts die met audiotracks overeenkomen wordt een sample-
voice toegewezen. Aan mixingparts die met MIDI-tracks
overeenkomen wordt een voice anders dan een samplevoice
toegewezen. Aan mixingparts die met lege tracks overeen-
komen wordt geen voice toegewezen. Raadpleeg voor meer
informatie over audiotracks en MIDI-tracks pagina 61.
Instellingen: M (MIDI-track), W (audiotrack)
! Dempen/solo (alleen indicatie)
Geeft per track de demping- en solostatus aan. Raadpleeg
voor gedetailleerde instructies over het instellen van de
demping/solo pagina 179.
Leeg: Noch demping noch solo is aan deze track
toegewezen.
m: Geeft een gedempte track aan.
s: Geeft een sologeschakelde track aan.
@ Voice (voicenaam)
Geeft de voicenamen van de mixingparts aan die overeen-
komen met de tracks.
# Section
$ Data-indicator
Geeft per track van de secties A - P aan of er wel of geen data
zijn opgenomen. De data-indicator wordt weergegeven in de
kolom waarvan de sectie/track data bevat.
53746
8
#
$
1
2
9
)
!
@
%
&* ¡
^
Maat LengteTe l