Operation Manual
1. Ontlaad de accu volledig door deze in de ingeschakelde computer te
laten tot het systeem zichzelf automatisch uitschakelt.
2. Sluit de netadapter aan op de gelijkstroomingang (19 V) van de
computer en op een werkend stopcontact.
3. Laad de accu op totdat het DC IN-/acculampje wit brandt.
Herhaal deze stappen twee of drie keer tot de accucapaciteit het normale
niveau heeft bereikt.
Accucapaciteit controleren
De resterende accu-energie kan als volgt worden gecontroleerd:
Door te klikken op het accupictogram op de taakbalk
Via de accustatus in het venster Windows Mobiliteitscentrum
Wacht ten minste zestien seconden na het inschakelen van de
computer voordat u probeert de resterende gebruiksduur te
controleren. Dit omdat de computer deze tijd nodig heeft om de
resterende capaciteit van de accu te controleren en om de resterende
bedrijfstijd uit te rekenen op basis van het huidige energieverbruik.
Let er wel op dat de werkelijke resterende gebruiksduur enigszins kan
afwijken van de berekende tijd.
Bij herhaald ontladen en opladen zal de capaciteit van de accu
geleidelijk afnemen. Een veelgebruikte oudere accu zal derhalve niet
zo lang werken als een nieuwe accu, zelfs indien beide volledig
opgeladen zijn.
Bedrijfstijd van de accu maximaliseren
De bruikbaarheid van een accu is afhankelijk van de gebruiksduur die één
acculading levert, terwijl de gebruiksduur van de lading in een accu afhangt
van het volgende:
Processorsnelheid
Helderheid van scherm
Slaapstand
Sluimerstand
Tijd waarna het beeldscherm wordt uitgeschakeld
Tijd waarna de vaste schijf wordt uitgeschakeld
Hoe vaak en hoe lang u de vaste schijf en externe stations, zoals het
optische station, gebruikt.
Het oorspronkelijke ladingsniveau van de accu.
De wijze waarop u gebruikmaakt van optionele apparaten (zoals een
USB-apparaat) die door de accu van stroom worden voorzien.
Of de slaapstand is ingeschakeld, zodat accu-energie kan worden
bespaard als u de computer regelmatig in- en uitschakelt.
De locatie waar u uw programma’s en gegevens opslaat.
Gebruikershandleiding 4-26