Operator's Manual

Onderhoud
30
Bandenspanning
Onderhoudsinterval/Specificatie
Houd de voor- en achterbanden op de voorgeschreven
spanning. Controleer de bandenspanning via het
ventiel na elke 25 bedrijfsuren of elke maand, waarbij
de kortste periode moet worden aangehouden
(Fig. 27). De bandenspanning kan het best bij koude
banden worden gecontroleerd.
Bandenspanning:138 kPa (20 psi) voor en achter.
1
2323
Figuur 27
1. Ventiel
Rem
Stel altijd de parkeerrem in werking als u de machine
stopt of onbeheerd achterlaat. Controleer de rem vóór
elk gebruik. Als de parkeerrem slipt of onvoldoende
remvermogen heeft, moet die worden afgesteld.
Rem controleren
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas)
uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en
contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de
motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2. De achterwielen moeten blokkeren en slippen
wanneer u de tractor naar voren duwt. Afstelling
is nodig wanneer de wielen draaien en niet
blokkeren, zie: Rem afstellen, pagina 30.
3. Parkeerrem lossen en instelstang in stand
“DUWEN” zetten, zie: Tractor met de hand
duwen, pagina 22. De wielen moeten vrij
draaien.
4. Als aan beide voorwaarden wordt voldaan,
behoeft de rem geen afstelling.
Belangrijk: De instelstang voor de aandrijving
beweegt naar de stand
“AANDRIJVING”, wanneer de rem
wordt bediend.
Rem afstellen
1. Controleer de rem voordat u die afstelt, zie: Rem
controleren, pagina 30.
2. Los de parkeerrem, zie Parkeerrem lossen,
pagina 14.
3. Om de rem af te stellen, de splitpen verwijderen
en de stelmoer iets losdraaien (Fig. 28).