Operator's Manual

13
Starten en stoppen van de
motor
Starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 11.
Opmerking: De motor start alleen wanneer u het
rempedaal intrapt.
3. Zet de rijsnelheidhendel in de neutraalstand (N)
(Fig. 6).
m–5972
1
Figuur 6
1. Rijsnelheidshendel
4. Schakel de aftakas uit (Fig. 7).
1
2
3
Figuur 7
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
3. Maaikoppelingshendel
(aftakas)
5. Zet de gashendel op Choke (Fig. 8).
Opmerking: Als de motor heeft gelopen en warm is, hoeft
u stap 5 mischien niet uit te voeren.
1
2
3
Figuur 8
1. Choke
2. Snel
3. Langzaam
6. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houd het
sleuteltje op Start (Fig. 9). Laat het sleuteltje los zodra
de motor aanslaat.
Belangrijk Als de motor na 30 seconden continu
starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Uit
draaien en de startmotor laten afkoelen; zie Storingen,
Oorzaak en Remedie, blz. 31.
7. Zodra de motor start, zet u de gashendel langzaam op
Snel (Fig. 8). Als de motor afslaat of hapert, moet u de
gashendel weer enkele seconden op Choke zetten. Zet
vervolgens de gashendel weer op Snel. Herhaal dit
indien nodig.
1
2
3
Figuur 9
1. Starten
2. Lopen
3. Stoppen
Stoppen
1. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 8).
2. Draai het contactsleuteltje op Stop (Fig. 9).