Operator's Manual

35
Gebruikseigenschappen
Vertrouwd raken met de machine
Voordat u de eerste keer gaat maaien, dient u zich in het
gebruik te oefenen op een groot, open en betrekkelijk vlak
terrein. Start en stop de motor, rij vooruit en achteruit in het
LAAG BEREIK van de rijsnelheid. Oefen u in het gebruik
van de cruise control. Probeer de maaidekken afzonderlijk
en gelijktijdig neer te laten en op te heffen. Als u door en
door vertrouwd bent met de werking van de machine, moet
u zich oefenen in het rijden rond bomen en obstakels met
behulp van de afzonderlijke wielremmen. Rij ook hellingen
op en af (IN HET LAAG BEREIK).
Opmerking: Het verdient aanbeveling het HOOG
BEREIK van de rijsnelheid uitsluitend te gebruiken als u
op de weg rijdt (met opgeheven maaidekken).
Een aantal punten waarop u moet letten bij het gebruik van de
tractie-eenheid, de maaidekken en andere werktuigen, zijn de
hydrostatische transmissie, het motortoerental, de belasting
van de maaimessen of andere onderdelen van werktuigen, en
het belang van de remmen. Om ervoor te zorgen dat er tijdens
het gebruik steeds voldoende vermogen voor de
tractie-eenheid en de werktuigen is, moet u met behulp van
het tractiepedaal het motortoerental hoog en betrekkelijk
constant houden. Uitstekende regels daarvoor zijn de
rijsnelheid verminderen als de werktuigen zwaarder wordt
belast, en verhogen als de werktuigen minder wordt belast.
Gebruik van
vierwielaandrijving
De vierwielaandrijving kan uitsluitend worden gebruikt in
het Laag Bereik. U moet de schakelaar voor Hoog/Laag
bereik op Laag Bereik zetten om de vierwielaandrijving te
gebruiken. De vierwielaandrijving is bedoeld als tractie-
ondersteuning voor de voorste tractiewielen. In vochtige
omstandigheden of op een steile helling bestaat de kans de
voorwielen hun grip verliezen en doorslippen.
Zet de schakelaar op AAN of Vooruit om de vierwielaan-
drijving in te schakelen in de Vooruitstand. Als u de
schakelaar ingedrukt houdt in de Achteruitstand, wordt de
vierwielaandrijving ingeschakeld in de Achteruitstand.
Opmerking: Breng de machine volledig tot stilstand
alvorens de vierwielaandrijving in- of uit te schakelen.
Als de schakelaar voor Hoog/Laag Bereik niet op Laag
Bereik is gezet als de maaidekken zijn neergelaten, zal de
machine automatisch naar het Laag Bereik worden
geschakeld. Als de maaidekken worden opgeheven in de
transportstand, moet de schakelaar voor Hoog/Laag bereik
eerste op Laag Bereik en daarna op Hoog Bereik worden
gezet om de machine te laten rijden op de transportsnelheid
(Hoog Bereik).
Opmerking: De achterwielen zullen niet doorslippen,
zodat u niet de macht over het stuur zult verliezen.
Opmerking: De maaisnelheid zal verminderen van
12 km/h–9km/h$0,8 km/h als de vierwielaandrijving is
ingeschakeld.
Waarschuwingsystemen
Als een waarschuwingslampje en een akoestisch signaal
tijdens het gebruik worden geactiveerd, moet u de machine
onmiddellijk stoppen en het probleem verhelpen voordat u
verder gaat met maaien. Een machine met een defect kan
ernstige schade oplopen als een probleem niet wordt
verholpen. Als echter de motor wegen oververhitting
afslaat, kunt u in een noodgeval de nulstelknop gebruiken
om de motor voor een korte tussenperiode in werking te
stellen (Fig. 31).
1
Figuur 31
1. Nulstelknop van motor
Maaien
Als u het maaigebied nadert, moet u de rijsnelheidshendel
in het LAAG BEREIK zetten en loslaten. De schakelhendel
keert terug in de neutraalstand en het lampje voor het
HOOG BEREIK dooft. Zet de gashendel op SNEL en laat
de maaidekken neer. Trek de mof van de aftakasschakelaar
omhoog, zet de schakelaar op AAN en laat deze los. De
schakelaar keert terug in de neutraalstand en de aftakas
wordt automatisch ingeschakeld. Trap het tractiepedaal
langzaam om te beginnen met maaien.
Opmerking: Nadat de maaidekken zijn neergelaten, moet
u ervoor zorgen dat de hendels niet plotseling terugklappen
in de neutraalstand. Hierdoor kunnen de hendels voorbij de
neutraalstand schieten en de maaidekken vastzetten in een
niet-zwevende modus, zodat zij de contouren van het
grondoppervlak niet kunnen volgen.
Indien een van de zijmaaidekken tijdens het maaien in
contact komt met een vast voorwerp, zal de vergrendeling
van de hefarm van het maaidek de stoot opvangen en
afbreken. Hierdoor kan het maaidek naar achteren draaien.
Als dit gebeurt, moet u de machine tot stilstand brengen.
Hef het maaidek volledig op en laat dit vervolgens neer in
de maaistand. Hierdoor kan de vergrendeling van de hefarm
terugkeren in de normale configuratie. Controleer het
maaidek op beschadiging en voer indien nodig reparaties
uit voordat u verder gaat met maaien.