Operator's Manual

24
Opmerking: Indien de maaihoogten van alle maaidekken
op elkaar moeten worden afgesteld, mogen uitsluitend de
zijmaaidekken worden afgesteld.
3. Als de binnenste rand van het zijmaaidek te hoog is ten
opzichte van de buitenste rand van het frontmaaidek,
moet u een opvulstuk (3 mm) verwijderen uit het
onderste deel van het voorste binnenste zwenkwiel op
het zijmaaidek. (Fig. 23) Controleer nogmaals de
afstand tussen de buitenste randen van beide zijmaai-
dekken en de binnenste rand van het zijmaaidek tot de
buitenste rand van het frontmaaidek.
4. Als de binnenste rand nog steeds te hoog is, moet u nog
een opvulstuk (3 mm) verwijderen uit het onderste deel
van de voorste binnenste zwenkwielarm van het
zijmaaidek en een opvulstuk van 3 mm uit de voorste
buitenste zwenkwielarm van het zijmaaidek.
5. Als de binnenste rand van het zijmaaidek te laag is ten
opzichte van de buitenste rand van het frontmaaidek,
moet u een opvulstuk van 3 mm plaatsen in het onderste
deel van de voorste binnenste zwenkwiel op het
zijmaaidek. Controleer de afstand tussen de buitenste
randen van beide zijmaaidekken en de binnenste rand
van het zijmaaidek tot de buitenste rand van het
frontmaaidek.
6. Als de binnenste rand nog steeds te laag is, moet u nog
een opvulstuk (3 mm) plaatsen in het onderste deel van
de voorste binnenste zwenkwielarm van het zijmaaidek
en nog een opvulstuk (3 mm) in de voorste buitenste
zwenkwielarm van het zijmaaidek.
7. Als de maaihoogte gelijk is aan de randen van het
frontmaaidek en de zijmaaidekken, moet u controleren
of de schuinstand van het zijmaaidekken nog steeds
6 mm is. Indien nodig instellen.
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Deze machine stelt de bestuurder bloot aan
geluidsniveaus van meer dan 85 dB(A). Bij
langdurige blootstelling kan dit leiden tot
gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine
gebruikt.
Voorzichtig
Bedieningsorganen
Tractiepedaal
Het tractie pedaal (Fig. 24) regelt de voorbeweging vooruit
en achteruit. Om vooruit te rijden moet u de bovenkant van
het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant
van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het
pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale rijsnelheid
zonder belasting trapt u het pedaal volledig in terwijl de
gashendel op Snel staat.
Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer
terugkeren in de middelste stand.
Belangrijk De schroef van de snelheidsbegrenzer moet
het tractiepedaal tegenhouden voordat de pomp een
volledige slag aflegt, omdat anders de pomp schade kan
oplopen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Figuur 24
1. Tractiepedaal
2. Rempedalen
3. Vergrendeling
rempedaten
4. Hendel om stuurwiel te
kantelen
5. Vergrendeling parkeerrem
6. Laadindicator
7. Waarschuwingslampje
oliedruk
8. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur
9. Indicatielampje van
gloeibougie
10. Temperatuurmeter