Operator's Manual

B.Controleerofdebeugelvandenaderingssensor
nietverbogenisendatdeindicatorachteropde
sensoroplicht(Figuur71).
C.Alsdeindicatorvandenaderingssensorniet
oplichtpasdandestandvandesensoraan;zie
Instellenvandenaderingssensor(bladz.53).
4.Draaideexcentrischezeskantlinksomtotdathet
voorwielnaarvorenbeginttedraaien,draaide
excentrischezeskantdanrechtsomtotdathetvoorwiel
naarachterenbeginttedraaien(Figuur70).
WAARSCHUWING
Hierbijmoetdemotorlopenzodatudetractie
goedkuntinstellen.Contactmetheteof
bewegendeonderdelenkanlichamelijkletsel
veroorzaken.
Houduwhanden,voeten,gezichtenandere
lichaamsdelenuitdebuurtvandeknaldemper,
anderehetemotoronderdelenenandere
draaiendedelen.
5.Bepaalhetmiddenvanhetneutralebereikendraaide
bevestigingsmoeraan.
Opmerking:Voerdezeinstellingvande
tractie-aandrijvinguitbijstationair-laagtoerentalen
controleerdatdeneutraalstand-afstellingjuistisbijeen
hogemotorsnelheid.
6.Draaidemoeromdeinstellingvasttezetten.
7.Zetdemotoraf.
Instellenvandenaderingssensor
1.Zoekdenaderingssensor,rechts,bovenaanbijde
hydraulischepomp(Figuur71).
Figuur71
1.Naderingssensor
5.Sensorbeugel
2.Tussenruimte
2,5-3,6mm
6.Flens(neutralearm)
3.Rechterkantvande
machine
7.Onderdestoel
4.Contramoer
2.Maakdecontramoerenaanbeidekantenvande
sensorbeugellos(Figuur71).
3.Steldecontramoerenintotdatereentussenruimte
isvan2,5-3,6mmtussenhetuiteindevande
naderingssensorendeensvandeneutralearm
(Figuur71).
4.Draaidecontramoerenvast(Figuur71).
Afrondenvandeinstellingvande
tractie-aandrijving
1.Verwijderdesteunenenlaatdemachineopdegrond
zakken.
2.Plaatsdestoelenstoelplaat,ziePlaatsenvandestoel
enstoelplaat(bladz.38).
53