Operator's Manual

38
Schuinstand van draagframe controleren
Het draagframe moet een schuinstand van 6 mm over een
lengte van 61 cm hebben (Fig. 50).
1. Meet een lengte van 61 cm op het draagframe (Fig. 50).
2. Meet de hoogte van het draagframe bij punt A
(Fig. 50).
3. Meet de hoogte van het draagframe bij punt B
(Fig. 50).
4. De hoogte bij punt A moet 6 mm–10 mm lager zijn
dan bij punt B (Fig. 50).
5. Indien dit niet het geval is, moet u de afstandsstukken
van de zwenkwielen verplaatsen totdat het verschil
tussen beide punten 6–10 mm bedraagt (Fig. 50).
Verplaats de afstandsstukken naar boven of naar
beneden totdat de schuinstand correct is,
6. U kunt de bandenspanning ook iets veranderen om een
schuinstand van 6 mm te verkrijgen.
1
2
AB
3
4
4
5
5
61 cm
m–6370
Figuur 50
1. Zwenkwiel
2. Draagframe
3. Schuinstand van
6 –10 mm over een lengte
van 61 cm
4. Hoogte bij punten A en B
5. Afstandsstukken van
zwenkwielen
Draagframe horizontaal stellen
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
3. Pomp alle banden op de voorgeschreven spanning
volgens de specificaties op blz. 32.
4. Meet de hoogte van het draagframe bij punt A (Fig. 51).
5. Meet de hoogte van het draagframe bij punt B (Fig. 51).
6. Als de hoogte van het draagframe bij deze punten niet
gelijk is, moet u afstandsstukken van boven of onder het
zwenkwiel verplaatsen om het draagframe horizontaal te
stellen. U kunt ook de bandenspanning iets veranderen
om het draagframe horizontaal te stellen.
5
1
A
B
2
4 4
1
2
3
5
m–6371
Figuur 51
1. Zwenkwiel
2. Draagframe
3. Voorste
maaihoogtepennen
4. Gelijke hoogte bij punten
A en B
5. Afstandsstukken van
zwenkwielen
Schuinstand van het maaidek
(lengterichting) controleren
1. Controleer de spanning van de banden van het
maaidek en de tractie-eenheid.
2. Zet een mes in de lengterichting (Fig. 52). Meet bij
punten C en D (Fig. 52) de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen
(Fig. 53).
3. De voorkant C van het maaimes moet 6 mm lager
staan dan de achterkant D. Draai de messen rond en
doe hetzelfde bij de andere messen. Als het verschil
niet correct is, gaat u verder naar Schuinstand van het
maaidek wijzigen.
m–1078
C
C
D
D
Vóór
Figuur 52