Form No. 3362-233 Rev A Reelmaster® 5210/5410/5510/5610 Tractie-eenheid met tweewielaandrijving Modelnr.: 03660—Serienr.: 290000001 en hoger Modelnr.: 03670—Serienr.: 290000001 en hoger Modelnr.: 03680—Serienr.: 290000001 en hoger Modelnr.: 03690—Serienr.: 290000001 en hoger Modelnr.: 03691—Serienr.: 290000001 en hoger Om uw product te registreren of om een gebruikershandleiding of onderdelencatalogus te downloaden, gaat u naar www.Toro.com.
Waarschuwing Figuur 1 CALIFORNIË Proposition 65 Waarschuwing De uitlaatgassen van de dieselmotor van dit product bevatten bestanddelen waarvan bekend is dat ze kanker, geboorteafwijkingen of andere schade aan de voortplantingsorganen kunnen veroorzaken. 1. Veiligheidssymbool Er worden in deze handleiding nog 2 woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen.
Veiligheid Draaihoogte van hefarm afstellen........................ 36 De machine duwen of slepen .............................. 36 Opkrikpunten .................................................... 36 Bevestigingspunten ............................................ 37 Werking van het diagnoselampje ......................... 37 Display van Diagnostische ACE.......................... 38 De interlockschakelaars controleren.................... 38 Functies van de hydraulische solenoïdeklep ......................
De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn: veilig te werken. Gebruik alleen door de fabrikant goedgekeurde accessoires en werktuigen. ◊ onvoldoende grip van de wielen, ◊ onjuist gebruik van de rem, • Controleer of de dodemansknop, de veiligheidsschakelaars en de veiligheidsschermen zijn bevestigd en naar behoren werken. Gebruik de machine uitsluitend als deze naar behoren werkt.
• • • • • • • • • • • Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact met open vuur of vonken kunnen komen. motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.
• Houd uw handen en voeten uit de buurt van bewegende onderdelen. Stel indien mogelijk de machine niet af terwijl de motor loopt. • Laad de accu op in een open, goed geventileerde ruimte; doe dit niet in de buurt van vonken en open vuur. Haal de oplader uit het stopcontact voordat u deze aansluit op of losmaakt van de accu. Draag beschermende kleding en gebruik geïsoleerd gereedschap.
• Als de motor moet lopen om onderhouds- of afstelwerkzaamheden uit te voeren, moet u uw kleding, handen, voeten en andere lichaamsdelen uit de buurt van de maaidekken, werktuigen en bewegende delen houden. Houd iedereen op afstand. • Ten behoeve van de veiligheid en een nauwkeurige afstelling moet u het maximale motortoerental door een erkende Toro-dealer laten controleren met een toerenteller. Maximale afgeregelde motortoerental: 3200 tpm.
106-6754 110-8924 1. Waarschuwing – Raak het hete oppervlak niet aan. 2. Ledematen kunnen worden gesneden/geamputeerd en worden gegrepen, ventilator, riem – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 1. Waarschuwing – Lees deGebruikershandleiding en zorg ervoor dat u instructie in het gebruik krijgt. 2. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine. 3.
110-8921 1. Snelheid tractie-eenheid 2. Langzaam 3. Snel 110-9642 1. Opgeslagen energie – Lees de Gebruikershandleiding. 2. Beweeg de borgpen naar de opening die het dichtst bij de stangbeugel is, en verwijder daarna de hefarm en het juk van het draaipunt. 110-0998 1. Koplampen 5. Messenkooien opgeheven en uitgeschakeld 6. Gas – snel 2. Messenkooien – Ingeschakeld 3. Messenkooien 7. Gas – langzaam uitgeschakeld – Uitsluitend opheffen 4. Messenkooien 8.
Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 1. Risico van explosie 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 4. Draag oogbescherming. 5. Raadpleeg de gebruikershandleiding. 6. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. 7. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken 8. Accuzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken. 9. Ogen direct met water spoelen en snel arts raadplegen. 10.
4–8890 (Gebruiken voor model 5210 en 5410 met 12,7 cm [5 inch}maaidek met messenkooi) 1. Bedieningsorganen van circuit voorste messenkooien 2. Bedieningsorganen van circuit achterste messenkooien 3. Maaien en wetten 5. Maaihoogte 4. Raadpleeg de gebruikershandleiding. 6. Snelheid tractie-eenheid 114-0429 1. Raadpleeg de gebruikershandleiding.
Montage Losse onderdelen Gebruik onderstaande lijst om te controleren of alle onderdelen zijn geleverd. Procedure Hoeveelheid Omschrijving Gebruik 1 2 3 4 5 Geen onderdelen vereist – Banden op juiste spanning brengen. Geen onderdelen vereist – Maaihoogte instellen. Geen onderdelen vereist – De positie van de bedieningsstang instellen. Slanggeleider voorzijde rechts Slanggeleider voorzijde links 1 1 Maaidekken monteren. Geen onderdelen vereist – Afstelling van de gazoncompensatieveer.
1. Verwijder de 2 bouten en moeren waarmee de beugels van de treeplank zijn bevestigd aan het frame van de tractie-eenheid (Figuur 2) Figuur 3 1. Bedieningsarm 2. Bevestigingsbeugels Figuur 2 1. Treeplank 3. Bouten (2) 2. Beugels van treeplank 2. Draai de bedieningsarm in de gewenste positie en zet de 2 bouten weer vast. 2. Zet de treeplank op de gewenste hoogte en zet de beugels weer vast aan het frame met de 2 bouten en moeren. 4 3. Herhaal deze procedure bij de andere treeplank.
Figuur 6 1. Andere lip op draagframe 2. Stangbeugel D. Monteer de stangbeugel aan de lippen op het maaidek met de slotbouten en de moeren (Figuur 6). Op maaidek nummer 4 moet u de linkerslanggeleider aan de voorzijde van de lippen op het maaidek bevestigen bij het terugplaatsen van de stangbeugel (Figuur 7). Figuur 4 Opmerking: Op maaidek nummer 5 moet u de montagemoeren van de stangbeugel gebruiken om de rechterslanggeleider aan de voorzijde van de lippen van het maaidek te bevestigen. 1.
7. Verwijder de borgpen en het kapje van het juk van het draaipunt van de hefarm (Figuur 8). Figuur 10 1. Lynch-pen van as van draaipunt van hefarm en ring B. Plaats het juk van de hefarm op de as van het draagframe (Figuur 9). C. Steek de as van de hefarm in de hefarm en zet deze vast met de ring en de lynch-pen (Figuur 10). 10. Plaats het kapje op de as van het draagframe en het juk van de hefarm. 11. Zet het kapje en de as van het draagframe vast aan het juk van de hefarm met de borgpen.
Figuur 13 1. Gazoncompensatieveer 2. Borgpen 3. Veerstang 4. Zeskantige moeren Figuur 12 1. Aandrijfmotor van messenkooi 2. Draai de zeskantige moeren op het voorste uiteinde van de veerstang vast totdat de lengte van de samengedrukte veer 12,7 cm bedraagt op de Reelmaster 5210 & 5410, 5 inch maaidekken of 15,9 cm op de Reelmaster 5510 & 5610 7 inch maaidekken (Figuur 13). 2. Montagetapbouten 5 Opmerking: Als u werkt op oneffen terrein, moet de veer 1,3 cm langer zijn.
6 Achtergewichten monteren Benodigde onderdelen voor deze stap: Variabel Achtergewichten (formaat is afhankelijk van de configuratie) Procedure De Reelmaster 5210/5410/5510 en 5610 tractie-eenheden voldoen aan CEN-norm EN 836:1997, ISO-norm 5395:1990 en de normen van ANSI B71.4-2004, als de achterwielen wordt verzwaard met achtergewichten en/of 41 kg calciumchloride. Gebruik onderstaande tabellen om te bepalen welke gewichtscombinaties zijn vereist voor uw configuratie.
Gebruik onderstaande tabel om te bepalen wat het vereiste gewicht als de machine is uitgerust met een omkiepbeveiliging met 2 stangen.
Gewicht P/N 110-8985-03 Tractor Twee*of vierwielaandrijving Aantal gewichten Aantal gewichten Groomers, om te voldoen om te voldoen borstels voor aan ANSI-normen aan EU-normen rol, en/of manden (VS) 2 0 3231-6 rijtuigbout, 104-8301 moer Onder bumper Ja 41 kg calciumchloride** 9 3231-34 rijtuigbout, 104-8301 moer Onder bumper Neen 0 0 NVT NVT Ja 4 2 3231-7 rijtuigbout, 104-8301 moer 1 op bumper en de ander onder bumper Neen 2 2 3231-6 rijtuigbout, 104-8301 moer Onder bumper Ja 41
Figuur 14 3. Moer 1. Gewicht 2. Rijtuigbout Plaats bij de modellen met vierwielaandrijving het vereiste gewicht (zie gewichtentabel) op of onder de achterbumper zoals wordt getoond in Figuur 15. Figuur 15 1. 2. 3. 4. Verdeelstuk van tractie Afstandsstukken Bouten Ringen 5. Gewicht(en) 6. Rijtuigbout 7. Moer • Verwijder de 3 bouten, ringen en afstandsstukken waarmee het verdeelstuk van de tractie is bevestigd aan de onderkant van de achterbumper (Figuur 15a).
4. Steek het haakeind van de sluiting vanaf de buitenkant van de motorkap door de opening in de motorkap. Controleer of de rubberen afdichtring aan de buitenkant van de motorkap blijft. 7 EU-conforme motorkapsluiting monteren 5. Steek de metalen ring vanaf de binnenkant van de motorkap in de sluiting en zet deze vast met de moer. Controleer of de sluiting vastklikt in de haak in het frame als u de motorkap sluit.
Figuur 20 1. Meetstaaf Figuur 19 1. Kettingbeugel 2. Stelschroef voor maaihoogte 3. Moer 3. Kick-standaard van maaidek 2. Borgpen 10 9 Handleiding lezen en video bekijken Meetstaaf gebruiken Benodigde onderdelen voor deze stap: 1 4. Gaten voor instelling van de Groomer HOG 5. Ongebruikt gat Benodigde onderdelen voor deze stap: Meetstaaf Procedure Gebruik de meetstaaf om het maaidek af te stellen.
Algemeen overzicht van de machine Tractiepedaal Het tractiepedaal (Figuur 23) regelt de beweging vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden, moet u de bovenkant van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale rijsnelheid zonder belasting trapt u het pedaal volledig in terwijl de gashendel op Snel staat. Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen en weer terugkeren in de middelste stand.
voren drukken om dit vast te zetten. Om de parkeerrem uit te schakelen, trapt u het rempedaal in totdat de vergrendeling van de parkeerrem wordt ingetrokken. temperatuur bereikt. Als de motortemperatuur blijft stijgen, zal de motor afslaan.
Figuur 25 Figuur 27 1. Wethendels 2. Toerentalregeling van messenkooien 1. Indicator Verstopping in hydraulische filter Urenteller Brandstofmeter De urenteller (Figuur 26) geeft aan hoeveel uren de machine in totaal in bedrijf is geweest. De brandstofmeter (Figuur 28) geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit. Figuur 26 1. Urenteller Figuur 28 1. Dop van brandstoftank 2.
Aansluitpunt Het aansluitpunt is geschikt voor 12 V elektrische apparaten (Figuur 30). Figuur 29 Figuur 30 1. Schakelaar van koplampen 1. Aansluitpunt Specificaties Opmerking: Specificaties en ontwerp kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Gebruiksaanwijzing Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Laat de maaidekken neer op de grond, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudsof afstelwerkzaamheden aan de machine verricht. Figuur 31 1. Peilstok Motoroliepeil controleren 4.
kan defect raken als er te veel of te weinig olie in het carter is. 6. Plaats de vuldop en sluit de kap. Het koelsysteem controleren Verwijder dagelijks het vuil van de radiator, de oliekoeler en de voorkant van de radiator. Vaker reinigen bij extreem stoffige en vuile omstandigheden. Zei het hoofdstuk Vuil verwijderen uit het koelsysteem in , bladz. . Het koelsysteem bevat een mengsel met een 50/50 verhouding van water en permanente ethyleenglycol-antivries.
Brandstof is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte. In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt. • Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de opening van een tank of een blik met conditioner.
In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die brandstofdampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Zet brandstofvaten altijd op de grond en uit de buurt van de machine alvorens de tank bij te vullen.
vloeistoffen. Gebruik daarom uitsluitend producten van gerenommeerde fabrikanten die garant staan voor de vloeistoffen die zij aanbevelen.
Het brandstofsysteem ontluchten U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft voorgedaan: • Eerste keer starten van een nieuwe machine. • De motor is afgeslagen omdat de brandstof op was. • Er zijn onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan onderdelen van het brandstofsysteem; bijvoorbeeld er is een nieuw filter gemonteerd, de waterafscheider heeft een onderhoudsbeurt gekregen, enz. Figuur 36 1.
3. Daarna draait u het sleuteltje op Start. Laat de motor bij het starten langer dan 15 seconden draaien. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Als de motor nogmaals moet worden voorgegloeid, draait u het sleuteltje eerst op Uit en vervolgens op Aan/Voorgloeien. Herhaal dit indien nodig. 4. Laat de motor op een laag stationair toerental lopen totdat deze is opgewarmd. Motor afzetten 1.
Figuur 38 1. Knoppen voor de toerentalregeling van de messenkooien Opmerking: Het toerental van de messenkooien kan worden verhoogd of verlaagd overeenkomstig de veranderingen in de gazonomstandigheden. Figuur 39 1. Bedieningsorganen van circuit voorste messenkooien 2. Bedieningsorganen van circuit achterste messenkooien 3. Messenkooi – Maaien en wetten 5. Messenkooi—Maaihoogte 4. Raadpleeg de gebruikershandleiding. 6.
Figuur 40 1. Bedieningsorganen van circuit voorste messenkooien 2. Bedieningsorganen van circuit achterste messenkooien 3. Messenkooi – Maaien en wetten 5. Messenkooi—Maaihoogte 4. Raadpleeg de gebruikershandleiding. 6. Snelheid van de machine Tegendruk van hefarmen afstellen 3. Als de veer is ontspannen, verwijdert u de bout en de borgmoer waarmee de actuator van de veer is bevestigd aan de beugel (Figuur 41).
Draaihoogte van hefarm afstellen 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. De schakelaar van de hefarm bevindt zich onder de hydraulische tank achter de hefarm rechts voor (Figuur 42). 3. Draai de bevestigingsschroeven van de schakelaar los (Figuur 42) en zet de schakelaar lager om de draaihoogte van de hefarm te verhogen of hoger om de draaihoogte te verlagen.
Bevestigingspunten bevindt zich op de bedieningsarm (Figuur 47). Als het elektronische besturingssysteem correct functioneert en het contactsleuteltje op Aan staat, zal het diagnoselampje van het besturingssysteem 3 seconden branden en daarna doven om aan te geven dat het lampje naar behoren werkt. Als de motor afslaat, blijft het lampje onafgebroken branden totdat het sleuteltje in een andere stand wordt gedraaid. Het lampje gaat knipperen als het besturingsysteem een elektrische storing ontdekt.
Controle of de interlockschakelaars functioneren diagnoselampje om het defect vast te stellen. Controleer of de kringloopstekker is bevestigd aan de stekker van de kabelboom. 1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. 2. Verwijder het inspectieluik op de zijkant van de bedieningsarm. 3. Ga naar de kabelboom en de kabelstekker bij het besturingssysteem (Figuur 48).
Opmerking: De rode tekst op de overlay-sticker heeft betrekking op de inputschakelaars en de groene tekst op de outputs. Opmerking: De rode tekst op de overlay-sticker heeft betrekking op de inputschakelaars en de groene tekst op de outputs. 7. De LED "inputs getoond" op de kolom rechtsonder op de Diagnostische ACE moet oplichten. Als de LED "outputs getoond" oplicht, moet u de tuimelschakelaar op de Diagnostische ACE indrukken om de LED "inputs getoond" te laten oplichten. 7.
Functies van de hydraulische solenoïdeklep Transporteren Zet de activerings-/blokkeringsschakelaar op Blokkeren en hef de maaidekken op in de transportstand. Zet de maai-/hefhendel in de Transportstand. Wees voorzichtig als u tussen objecten rijdt zodat u de machine of de maaidekken niet per ongeluk beschadigt. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op hellingen gebruikt. Rijd langzaam en maak geen scherpe bochten om omkiepen te voorkomen.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Na het eerste bedrijfsuur Onderhoudsprocedure • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 Nm. Na de eerste 8 bedrijfsuren • De conditie en de spanning van de wisselstroomdynamo/ventilator controleren. Na de eerste 10 bedrijfsuren • Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot 122 Nm.
Controlelijst Dagelijks Onderhoud Gelieve deze pagina te kopiëren ten behoeve van gebruik bij routinecontroles. Voor week van: Gecontroleerde item Ma. Di. Wo. Do. Vr. Za. Werking van veiligheidssysteem controleren. Werking van de remmen controleren. Het peil van de motorolie en de brandstof controleren. Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. Indicator voor verstopping in luchtfilter controleren. Radiator en scherm controleren op rommel. Controleren of motor ongewone geluiden maakt.
Belangrijk: Zie de Gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures. Onderhoudsschema Figuur 50 Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
Figuur 52 • Draaipunten van hefarmen (1 elk) (Figuur 52) • Draagframe van maaidek en draaipunt (2 elk) (Figuur 53) Figuur 55 • Draaipunt van asbesturing (1) (Figuur 56) Figuur 53 • As van draaipunt van hefarmen (1 elk) (Figuur 54) Figuur 56 • Kogelverbindingen van stuurcilinder (2) (Figuur 57) Figuur 54 • Trekstang van achteras (2) (Figuur 55) Figuur 57 • Rempedaal (1) (Figuur 58) 44
Onderhoud motor Onderhoud van het luchtfilter Controleer het luchtfilterhuis op schade die een luchtlek kan veroorzaken. Vervang het luchtfilterhuis indien dit beschadigd is. Controleer het gehele luchtinlaatsysteem op lekken, beschadiging of losse slangklemmen. Geef het luchtfilter uitsluitend een onderhoudsbeurt als de onderhoudsindicator (Figuur 59) dit aangeeft.
Gebruik geen perslucht onder hoge druk, omdat hierdoor vuil via the filter in het inlaatkanaal kan worden geblazen. Deze reiniging voorkomt dat er rommel in de inlaat terechtkomt als het filter wordt verwijderd. 3. Verwijder en vervang het filter (Figuur 60). Het wordt afgeraden het gebruikte element te reinigen omdat dit kan leiden tot beschadiging van de filtermedia. Inspecteer het nieuwe filter op transportschade en controleer het uiteinde van het filter, dat goed moet aansluiten, en het filterhuis.
De gashendel afstellen Onderhoud brandstofsysteem 1. Zet de gashendel naar voren zodat deze ongeveer 3,2 mm van de voorkant van de gleuf in de bedieningsarm zit. 2. Maak de klem van de gaskabel op de gaskabel los. Deze zit naast de hefboomarm van de injectiepomp (Figuur 63). In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden of materiële schade veroorzaken.
Verwijder dagelijks water of ander vuil uit de waterafscheider (Figuur 64). Vervang de filterbus om de 400 bedrijfsuren. 1. Plaats een schone opvangbak onder het brandstoffilter. 2. Draai de aftapplug onder de filterbus los. Figuur 65 1. Brandstofinjectors 2. Draai het sleuteltje op Start en bekijk hoe de brandstof om de connector stroomt. Draai het sleuteltje op Uit wanneer u een ononderbroken straal brandstof ziet. Figuur 64 1. Filterbus van waterafscheider 3. Draai de leidingconnector goed vast. 3.
Onderhoud elektrisch systeem moet u de hele accubak wassen met een oplossing van natriumbicarbonaat en water. Omspoelen met schoon water. Belangrijk: Voordat u laswerkzaamheden aan de machine verricht, moet u beide accukabels loskoppelen van de accu, beide stekkers van de kabelboom losmaken van de ECM en de accupoolconnector uit de wisselstroomdynamo halen om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen. Zekeringen Er zijn 8 zekeringen in het elektrische systeem.
Onderhoud aandrijfsysteem De tractieaandrijving afstellen voor de neutraalstand De machine mag niet kruipen als het tractiepedaal niet is ingetrapt. Als de machine kruipt, moet u de tractieaandrijving als volgt afstellen: 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet de motor af en laat de maaidekken neer op de grond. 2. Maak de linker remkabel los van het rempedaal (Figuur 68) en stel de parkeerrem in werking. Figuur 69 1. Borgmoer 2.
Onderhoud koelsysteem Opmerking: Het uiteinde van de trekstang met de groef op de buitenkant heeft een linkse draad. Vuil verwijderen uit het koelsysteem Verwijder elke dag het vuil van het scherm, de oliekoelers en de radiator. Vaker reinigen bij gebruik in vuile omstandigheden. 1. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. 2. Verwijder grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte bevindt. 3. Maak de sluiting los en draai het achterscherm open (Figuur 71). Figuur 70 1. Contramoer 2.
Onderhouden remmen De serviceremmen afstellen Stel de serviceremmen af als de rempedalen meer dan 2,5 cm speling hebben of als de remmen niet naar behoren functioneren. Met speling wordt de afstand bedoeld die het rempedaal wordt ingetrapt voordat er remweerstand wordt gevoeld. 1. Om de speling op de rempedalen te verkleinen, draait u de remmen vast. Draai hiervoor de voorste moer op het draadeinde van de remkabel los (Figuur 74). Figuur 72 1. Oliekoeler 2. Vergrendelingen van oliekoeler 6.
Onderhoud riemen De conditie en de spanning van de riem van de wisselstroomdynamo moeten na de eerste gebruiksdag worden gecontroleerd en vervolgens om de 100 bedrijfsuren. Riem van wisselstroomdynamo spannen 1. Open de motorkap. 2. Controleer de spanning van de riem door deze (Figuur 76) midden tussen poelies van de wisselstroomdynamo en de krukas in te drukken met een kracht van 10 kg. Figuur 75 1. Remkabels 2. Schroeven (2) 3. Pal van parkeerrem 4. Remvergrendeling 2.
Onderhoud hydraulisch systeem door het hele systeem te verspreiden. Controleer ook op lekkages. 8. Zet de motor af. 9. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en vul voldoende vloeistof bij totdat het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt. Hydraulische vloeistof verversen Belangrijk: Vul niet teveel vloeistof bij. Ververs de hydraulische vloeistof in normale omstandigheden om de 800 bedrijfsuren.
loszittende aansluitingen, slijtage door weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt. Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. • Controleer of alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren en alle hydraulische aansluitingen en verbindingsstukken stevig vastzitten voordat u druk zet op het hydraulische systeem. Figuur 79 1.
Figuur 81 Figuur 83 1. Testpoort voor circuit van tractie 1. Testpoort voor circuit van de lift Gebruik de testpoorten op het verdeelstuk voor het maaien (Figuur 82) om problemen met het circuit voor het maaien te verhelpen. Figuur 82 1. Testpoorten voor het circuit voor het maaien (2) Gebruik de testpoorten op het verdeelstuk voor de lift (Figuur 83) om problemen met het circuit van de lift te verhelpen.
Onderhoud van maaidek Maaidekken wetten Contact met de messenkooien of andere bewegende onderdelen kan lichamelijk letsel veroorzaken. Figuur 84 1. Wethendels • Houd vingers, handen of kleding uit de buurt van de messenkooien of andere bewegende onderdelen. 2. Knoppen voor de toerentalregeling van de messenkooien 6. Kies met de voorste, achterste of beide wethendels de messenkooien die moeten worden gewet (Figuur 84).
Stalling 9. Zorg ervoor dat het luchtfilter grondig worden gereinigd en een onderhoudsbeurt krijgt. De tractie-eenheid gebruiksklaar maken 10. Plak de luchtfilterinlaat en de uitlaat af met weerbestendige tape. 11. Controleer de antivriesbescherming en vul zoveel bij als nodig is met het oog op de plaatselijk te verwachten minimumtemperatuur. 1. Reinig de tractie-eenheid, de maaidekken en de motor grondig. 2. De bandenspanning controleren.
Schema's Hydraulisch schema, Model 5210 & 5410 (Rev.
Hydraulisch schema, Model 5510 & 5610 (Rev.
Elektrisch schema (Rev.
Opmerkingen: 62
Opmerkingen: 63
De TORO Algemene Garantiebepalingen voor Producten 2 jaar garantie Voorwaarden en producten waarvoor de garantie geldt The Toro Company en de hieraan aangesloten onderneming, Toro Warranty Company, bieden krachtens een overeenkomst tussen beide ondernemingen gezamenlijk de garantie dat uw Toro-product (hierna: het “Product") gedurende twee jaar of 1500 bedrijfsuren* vrij van materiaalgebreken of fabricagefouten is, met dien verstande dat hierbij de kortste periode moet worden aangehouden.