SYSQUARE – Installation Operation Manual (IOM SQ 01 N 13ALL)

Nederlands
76 SQ
Zie g. 15.
Zo'n toestel is niet toegankelijk voor het publiek. Het moet op
zijn minst 2.5 m boven grondniveau geïnstalleerd worden, tenzij
het geïnstalleerd wordt binnen machinekamers of in gelijkaardige
omgevingen.
Plaats de unit zo centraal mogelijk in de ruimte. De
luchtuitblaasrichting kan worden geregeld door de stand van de
luchtgeleideschoepen handmatig in te stellen, afhankelijk van het
bedrijfstype (koelen of verwarmen). Hierdoor wordt een optimale
luchtverdeling in de ruimte verkregen.
In koelbedrijf wordt de luchtstroom, voor een zeer gelijkmatige
menging met de ruimtelucht, naar het plafond gericht (Coanda
effect). In verwarmingsbedrijf wordt de luchtstroom naar de vloer
gericht om de vorming van warme luchtlagen bovenin de ruimte
te voorkomen.
Controleer of de plafondtegels kunnen worden verwijderd, zodat
er voldoende vrije ruimte is voor onderhoudswerkzaamheden. Bij
plaatsing in gestucte plafonds moet ervoor worden gezorgd dat de
unit altijd bereikbaar is.
LET OP:
Stel de luchtgeleideschoepen alleen in zoals afgebeeld 15.
Bij eenheden met verwarmingsweerstanden is het gebruik van de
kit AFSLUITING TOEVOER NIET toegestaan.
Voorafgaand aan de montage
Transporteer de unit bij voorkeur in de verpakking naar de plaats
van opstelling. Controleer op transportschade, zoals gebroken
leidingen, losse onderdelen, losse bedrading, etc.
Het uitblaasrooster en de accessoires zijn afzonderlijk verpakt (Zie
g. 16).
BELANGRIJK:
Til de unit niet op aan de condensaatafvoerleiding of de
waterzijdige aansluitingen, maar aan de vier hoekpunten.
De montage zal makkelijker verlopen wanneer gebruik wordt
gemaakt van een heift (Zie g. 16).
Plastic diffuser only : Bij montage in gipsplaten plafonds
mag de gezaagde opening niet groter zijn dan 660 x
660 mm (typen
SQ
20-
SQ
30-
SQ
40) en 900 x 900 mm
(typen
SQ
50-
SQ
60-
SQ
70).
In ruimten met een hoge luchtvochtigheid moeten de ophangbeugels
worden geïsoleerd met zelfklevend isolatiemateriaal.
Montage
Markeer de positie van de draadstangen, waterleidingen en
condensaatafvoerleiding, voedingskabels en de kabel voor de
thermostaat (zie maatschets).
Gebruik hierbij de meegeleverde boormal. Afhankelijk van het
type plafond kunnen de draadstangen worden gemonteerd zoals
afgebeeld (Zie g. 17.)
Bevestig de meegeleverde montagebeugels aan de draadstangen.
Draai de moeren niet vast maar plaats eerst de ringen (zie tekening)
(Zie g. 18.) Monteer nu eerst de waterleidingen.
Zie hoofdstuk "Wateraansluitingen".
Verwijder zo nodig de T-ligger zodat er meer 'bewegingsruimte'
ontstaat (Zie g. 19.).
Til de unit (zonder frame) voorzichtig op aan de vier hoekpunten.
Til de unit
niet op aan de condensaatafvoerleiding of de waterzijdige
aansluitingen. Breng de unit in de plafondopening en haak hem in
de 4 ophangbeugels. Als de T-ligger niet kan worden verwijderd
kan het nodig zijn de unit schuin naar zijn plaats te tillen (alleen
bij plafonds met een minimale hoogte van 300 mm) (Zie g. 20).
Hang de unit waterpas en houd 25 tot 30 mm ruimte tussen de
omkasting en de onderzijde van het plafond.
Breng de unit in lijn met de T-liggers van het plafond, en
stel de unit waterpas met moeren en contramoeren. Na de
condensafvoerleiding en de waterleidingen te hebben aangesloten,
moet worden gecontroleerd of de eenheid waterpas is (zie . g. 21)
Condensaatafvoer
Zie g. 22 - 23.
Voor een goede condensaatafvoer moet de afvoerleiding vanaf de
binnen-unit aflopend worden aangelegd (2%). Bovendien moet
een sifon van circa 50 mm worden aangebracht om nare geurtjes
te voorkomen.
Het condensaat mag maximaal 200 mm boven de unit worden
afgevoerd op voorwaarde dat de stijg leiding verticaal is en in lijn
ligt met de flens van de afvoer.
Als het condensaat meer dan 200 mm boven de unit moet worden
afgevoerd. Wij raden modellen met veiligheidsvlotter aan die de
eenheid uitschakelen in geval van defecte hulppomp"
soleer de afvoerleiding met dampdichte isolatie (bijv. neopreen,
5 tot 10mm dik).
Indien meer units in een ruimte zijn geplaatst dient de
condensaatafvoer te worden uitgevoerd zoals aangegeven in fig. 23.
Montage
Nederlands
77SQ
Voer de hydraulische aansluitingen uit op de wisselaar of de
kleppen met schroefdraadverbindingen en materiaal dat een
perfecte afdichting garandeert. De unit heeft vrouwelijke
koppelingen in ingang en uitgang, zowel voor de conguratie met
2 leidingen als die met 4 leidingen. De unit is verder voorzien van
een luchtafvoerklep (zie afb. 26), die kan worden gesteld met een
sleutel van 8 mm.
Typen
Afmetingen
aansluitingen (Ø)
Typen
Afmetingen
aansluitingen (Ø)
SQ20 3/4" SQ50 1"
SQ30 3/4" SQ60 1"
SQ40 3/4" SQ70 1"
SQ20* 1/2" SQ60* 3/4"
SQ30* 1/2" SQ70* 3/4"
SQ40* 1/2"
*Warmwatercircuit bij 4-pijps uitvoering
Voor de volledige afvoer van de unit raadpleegt u de paragraaf
"INSTALLATIE LEGEN" onder Onderhoud.
Controle
Controleer bij het opstarten van de unit of de pomp het water goed
afvoert. Als dat niet het geval is, controleer dan de helling van de
leidingen en zoek naar eventuele verstoppingen".
Wateraansluitingen