Operation Manual

14
Nalooprem controleren
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
Zaagketting slijpen
Bij alle werkzaamheden aan de zaagketting altijd de stekker
uit het stopcontact nemen en werkhandschoenen dragen!
A
De zaagketting moet worden geslepen, wanneer:
- zaagselachtige spaanders ontstaan bij het zagen van vochtig
hout.
- de ketting ook bij grote druk slechts met moeite in het hout
trekt.
- de snijkant zichtbaar beschadigd is.
- Het zaagmechaniek in het hout eenzijdig naar links of rechts
verloopt. De oorzaak hiervan is een ongelijkmatig scherpen
van de zaagketting of een eenzijdige beschadiging.
Belangrijk: vaak slijpen, weinig materiaal afslijpen!
Voor eenvoudig naslijpen zijn in de meeste gevallen twee tot
drie streken van de vijl voldoende.
Nadat men de ketting meerdere malen zelf nageslepen
heeft moet de zaagketting in de service-werkplaats
nageslepen worden.
Kettingsmering controleren
Nooit met onvoldoende kettingsmering zagen. Hiermee verkort
u de levensduur van de zaaginrichting!
Voor het begin van de werkzaamheden altijd het oliepeil in de
tank en de olietoevoer controleren.
Het controleren van de olietoevoer kan op de volgende wijze:
- Elektrische kettingzaag starten.
- De lopende zaagketting ongeveer 15 cm boven een
boomstam of de grond houden (geschikte ondergrond
gebruiken).
Bij voldoende smering vormt zich een licht oliespoor door de
afgeslingerde olie. Let op de windrichting en stelt u zich niet
onnodig aan de smeeroliemist bloot!
J
Slijpkriteria:
ATTENTIE:
Uitsluitend voor deze motorzaag toegelaten kettingen en
zaaggeleiders gebruiken (zie uittreksel uit de reserveonder-
delenlijst)!
- Alle zaagtanden moeten even lang zijn (maat a). Verschillen
in hoogte van de zaagtanden betekenen een ongelijkmatige
loop van de ketting en kunnen kettingbreuk veroorzaken!
- De minimumlengte van de zaagtand: 3 mm. Wanneer de
minimumlengte bereikt is, de kettingzaag niet meer slijpen.
Er moet dan een nieuwe kettingzaag worden opgelegd (zie
uittreksel uit de reserveonderdelenlijst en het Hoofdstuk
Nieuwe zaagketting).
- De afstand tussen de dieptebegrenzers (ronde neus) en de
snijkant bepaalt de spaandikte.
- De beste zaagresultaten worden bereikt met een afstand
van 0,65 (.025") tussen de dieptebegrenzers.
ATTENTIE:
Een te grote afstand vergroot
het gevaar van terugslag
B
min.
3 mm (0.11)
Het controleren van de nalooprem moet vóór ieder
werkbegin plaatsvinden.
- De motor zoals beschreven starten (een vellige stand
innemen en de motorzaag zodanig op de grond zetten, dat
het zaagwerk vrij staat).
- De beugelgreep met één hand stovig omvatten, de andere
hand aan de handgreep.
- De motor inschakelen en weer uitschakelen. Nahet
uitschakelen moet de zaagketting binnen twee secondes
tot stilstand komen.
Attentie: als de zaagketting bei deze controle niet bin-
nen twee secondes tot staan komt, mag niet met het
werk worden begonnen. Koolborstels controleren
(zie blz. 16).
I
0,65 mm
(.025")
0,65 mm
(.025")