Operation Manual

20 21
OVERBRUGGINGSTOETS: Een toets op een codebediendeel waarmee de overbrug-gings-
functie wordt ingeschakeld.
PANIEKTOETS: Een druktoets waarmee u aan de meldkamer kunt doorgeven dat u direct
hulp nodig heeft. Uw systeem kan worden geprogrammeerd voor 3 nood-situaties, die ook
kunnen dienen als paniektoetsen.
OMTREKZONE: Een omtrekzone is een groep punten waarmee de omtrek van uw gebouw
wordt beveiligd. Het perimetergebied bestaat uit de buitendeuren en ramen.
SENSOR: Het apparaat waarmee een inbraak(poging), brand of andere problemen worden
gedetecteerd. Voorbeelden van sensoren: deurcontacten, raamcontacten, bewegingssensoren, rook-
sensoren, temperatuurgradiëntsensoren, temperatuursen-soren, overstromings / watersensoren
en CO-sensoren.
STIL ALARM: Wanneer een alarm- of probleemsituatie is ontstaan, wordt u daar gewoonlijk
met een hoorbaar signaal van een codebediendeel of een sirene, zoemer of luidspreker in het
gebouw op geattendeerd. U kunt dan de oorzaak van het alarm of de storing te aflezen, waardoor
u adequaat kunt reageren. Door het hoorbare signaal weet een eventuele insluiper ook dat zijn/
haar aanwezigheid is ontdekt, waardoor hij/zij hopelijk wordt afgeschrikt. In sommige gevallen
kan door het hoorbare signaal een voor u levensbedreigende situatie ontstaan. Daarom kunnen
alarmeringen ook als stil alarm worden geprogrammeerd. Zie voor een voorbeeld bij DWANG.
SYSTEEM: U beveiligingssysteem bestaat uit 3 hoofdonderdelen: 1) het beveiligings-paneel; het
deel met de intelligentie dat de verbinding vormt met de meldkamer, 2) de codebediendeel(en)
waarop u de status van het systeem kunt aflezen en opdrachten kunt invoeren en 3) de sensoren,
zoals deur- en raamcontacten, bewegingssensoren, rooksensoren en andere sensoren voor het
detecteren van inbraak, brand en andere omstandigheden in het gebouw.
INLOOPTIJDVERTRAGING: De tijd waarin het systeem geen alarm genereert en u de
mogelijkheid heeft om het gebouw via een vooraf geprogrammeerde deur te betreden en het
systeem te uit te schakelen. De lengte van de toegangstijdvertraging wordt door de installateur
ingesteld tijdens de installatie. Het systeem ondersteunt twee vertragingstijden, waardoor u voor
twee verschillende toegangsdeuren een verschillende tijdvertraging kunt instellen.
INGESCHAKELD: Zie AAN/UIT.
UITLOOPTIJDVERTRAGING: De tijd waarin het systeem geen alarm genereert en u de
mogelijkheid heeft om het gebouw via een vooraf geprogrammeerde deur te verlaten en het
systeem te vergrendelen. De lengte van de toegangstijdvertraging wordt door de installateur
ingesteld tijdens de installatie.
WAARSCHUWINGSLED AAN/UIT: Rode waarschuwingsled met het bijschrift AAN’, in
het bovenste deel van het codebediendeel. Wanneer deze waarschuwingsled brandt is (een deel
van) de inbraakbeveiliging ingeschakeld; wanneer deze led niet brandt is (een deel van) de inbraak-
beveiliging uitgeschakeld.
WEGGAAN: Een systeeminstelling waarmee het gebouw wordt beveiligd wanneer niemand
aanwezig is. Alle inbraaksensoren zijn geactiveerd.
ZONE: Een zone is een verzameling sensoren met een zelfde functie die, omwille van het
bedieningsgemak, zijn gegroepeerd. Het systeem biedt ruimte voor maximaal 6 zones of groepen.
BEPERKINGEN VAN DIT
ALARMSYSTEEM
Hoewel dit systeem een geavanceerd beveiligingssysteem is, biedt de installatie ervan geen garan-
tie tegen inbraak, brand of andere noodtoestanden. In elk alarmsystem, toegepast in een bedrijfs-
of woonruimte, is het mogelijk dat het waarschuwingssignaal door een aantal oorzaken niet zal
worden gegenereerd. Bijvoorbeeld: Insluipers kunnen zich toegang verschaffen via een niet-
bewaakte toegang of technisch zo onderlegd zijn dat zij een alarmsensor kunnen overbruggen of
een alarmeringsapparaat kunnen ontkoppelen. Inbraaksensors (bijv. passieve infraroodsensoren),
rooksensoren, en een groot aantal andere apparaten werken niet zonder batterij, of wanneer de
batterij niet goed is geplaatst, niet naar behoren. Apparaten die uitsluitend worden gevoed door
de netspanning, zullen niet werken wanneer de voedingsspanning, om welke reden en hoe kort
dan ook, wordt afgesneden. Signalen van draadloze zenders kunnen worden geblokkeerd of
gereflecteerd met behulp van een metalen object voordat deze de alarmontvanger kunnen
bereiken. Zelfs wanneer de weg die het signaal tijdens een wekelijkse inspectie is gecontroleerd,
kan deze toch geblokkeerd zijn doordat er een metalen object op is geplaatst. Het kan gebeuren
dat een gebruiker niet snel genoeg een paniek- of noodknop kan bereiken. Hoewel rooksensoren
een belangrijke aandeel hebben gehad in de V.S. bij het verminderen van het aantal dodelijke
slachtoffers als gevolg van brand, treden zij in 35% van alle branden om een aantal redenen niet
of niet vroeg genoeg in werking, zoals is gebleken uit onderzoek van het Federal Emergency
Management Agency. Enkele oorzaken waardoor rooksensoren niet werken in het systeem zijn:
Rooksensoren zijn niet in staat om brand te detecteren wanneer de daarbij ontstane rook de
sensor niet kan bereiken, zoals dat het geval is bij schoorsteen-branden, in muren, daken of aan
de andere kant van een gesloten deur. Roksensoren detecteren ook geen brand op een andere
verdieping in het gebouw. Een sensor op de eerste verdieping detecteert mogelijk niet een brand
op de begane grond of in een kelder. Daarnaast is het detectiebereik van sensoren in sommige
gevallen te beperkt. Er zijn geen rooksensoren op de markt waarmee elk soort brand op elk
moment kan worden gedetecteerd. In het algemeen geldt dat rooksensoren niet altijd een waar-
schuwing geven in het geval van brand die is ontstaan door onzorgvuldigheid en onnadenkendheid,
zoals bij roken in bed, krachtige explosies, ontsnappend gas, onjuiste opslag van ontvlambare
materialen, overbelaste elektrische schakelingen, kinderen die spelen met lucifers of aanstekers
of bij brandstichting. Afhankelijk van de aard van de brand en/of de plaatsing van de rooksens-
oren, is het mogelijk dat, ook al werkt deze normaal, niet vroeg genoeg in werking zal zichzelf in
zonder letsel in veiligheid te brengen. Passieve infrarood bewegingssensoren detecteren alleen
een inbraak binnen het gebied zoals dat is aangegeven in de grafiek in de bijhorende installatie-
handleiding is weergegeven. Passieve infrarood sensoren werken niet ruimtelijk, maar bieden
slechts bescherming in een plat vlak. Deze sensoren maken een ‘scherm’ dat bestaat uit meerdere
stralen, waardoor een inbraak alleen wordt gedetecteerd wanneer één van deze stralen wordt
onderbroken. Een inbraak of beweging die plaatsvindt achter een muur, plafond, vloer, gesloten
deur, glazen afscheiding, glazen deur of wand wordt niet met dergelijke sensoren gedetecteerd.
Door mechanische sabotage, zoals het afdekken, bespuiten met verf of een andere materiaal van
spiegels of een ander deel van het optische systeem, vermindert mogelijk de detectie-gevoelig-
heid ervan. Passieve infraroodsensoren zijn gevoelig voor veranderingen in de temperatuur, maar
deze gevoeligheid neemt mogelijk af bij een omgevingstemperatuur tussen 32 en 65 °C.