Operation Manual

<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Instellingen speciale poort> Selecteer <Uit> of
<Aan> Start het apparaat opnieuw op
<Auth.methode speciale poort>/<Authenticatiemethode speciale poort>
Geef op of de authenticatiemethode speciek tot de be
veiligde moet worden begrensd, als u de toegewezen poort
gebruikt. Als <Modus 2> is geselecteerd, wordt de authenticatiemethode speciek begrensd tot de beveiligde.
<Modus 1>
<Modus 2>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Auth.methode speciale poort>/<Authenticatiemethode
speciale poort> Selecteer <Modus 1> of <Modus 2>
Als <Modus 2> is geselecteer
d, kunt u in sommige gevallen een verbinding realiseren vanuit de
apparaatbeheersoftware of stuurprogramma.
<Wachttijd verb. bij opstarten>/<Wachttijd voor verbinding bij opstart>
Kies de
ze optie om de wachttijd in te stellen waarna verbinding wordt gemaakt met het netwerk. Selecteer de tijd
afhankelijk van de netwerkomgeving.
Een wachttijd instellen voor verbinding met een netwerk(P. 64)
0 tot en met 300 (sec.)
<Instellingen Ethernet-stuurprogramma>
Selecteer het type Ethernet (10B
ASE-T / 100BASE-TX / 1000BASE-T) en de communicatiemodus van Ethernet (half-
duplex / full-duplex). U kunt ook het MAC-adres voor het bedraad LAN zien.
<Automatische detectie>
Geef aan of u de communicatiemodus en het type Ethernet automatisch wilt vaststellen of handmatig wilt
selecter
en.
Ethernet-instellingen congur
eren(P. 61)
<Uit>
<Communicatiemodus>
<Half-duplex>
<Full-duplex>
<T
ype Ethernet>
<10BASE-T>
<100BASE-TX>
<1000B
ASE-T>
Overzicht van menuopties
320