㻝㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[A] Belangrijke veiligheidsvoorschriften [A-01] Installatie [A-02] Voeding [A-03] Hanteren [A-04] Onderhoud en controles [A-05] Benodigdheden [B] Juridische kennisgevingen [B-01] Juridische kennisgevingen [B-02] Wettelijke beperkingen op het gebruik van uw product en het gebruik van afbeeldingen [C] De e-Handleiding gebruiken [C-02] Hoe deze e-Handleiding te gebruiken [C-03] De e-Handleiding installeren [C-04] De e-Handleiding bekijken [C-05] Zoeken naar informatie [C-06] De e-Handleiding verwijderen [D] Sp
[F-06] De standaardwaarden voor de afdrukvoorkeuren wijzigen [F-07] Verschillende tabbladen in het printerstuurprogramma [F-08] De printerstatus controleren in het printerstatusvenster [F-09] Controleren aan de hand van de Remote UI [F-10] De Help gebruiken [F-11] Geschikt en ongeschikt papier [F-12] Afdrukgebied [F-13] Opslag van papier en afdrukken [F-14] Invoerrichting van papier [F-15] Papierbron [F-16] Uitvoerlade [F-17] Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen) [F-18] Inde
[G-11] Papier van aangepast formaat plaatsen (niet-standaard papierformaat) [G-12] Afdrukken optimaliseren voor bepaalde af te drukken gegevens [G-13] Afbeeldingen met een ruwe structuur bijwerken [G-14] De tonerdichtheid aanpassen [G-15] Afdrukken met aangepaste helderheid en contrast [G-16] De kleur aanpassen [G-17] Kleurafstemming via het beeldscherm [G-18] De printer kalibreren [G-19] Correctie van "verschoven kleuren" [G-20] De binnenkant van de printer reinigen [G-21] De buitenkant van de printer rein
[H-34] Papierstoringen oplossen (bij de multifunctionele lade) [H-35] Papierstoringen oplossen (Uitvoergebied) [H-36] Het Alarm-indicatielampje brandt of knippert [H-37] Het Alarm-indicatielampje brandt [H-38] Het Alarm-indicatielampje knippert [H-39] Overige problemen [H-40] De instelling voor Spooling op host wijzigen [H-41] Selecteren of bewerken van profielen toestaan [I] Netwerkinstellingen [I-02] Automatische installatie (aanbevolen methode) [I-03] Handmatige installatie (alleen voor Windows XP/Server
[A] Belangrijke veiligheidsvoorschriften Lees deze "Belangrijke veiligheidsvoorschriften" aandachtig door voordat u de printer gaat gebruiken. Deze voorschriften zijn bedoeld ter voorkoming van lichamelijk letsel van de gebruiker en andere personen en beschadiging van eigendommen. Volg daarom altijd deze instructies. Voer geen andere handelingen uit dan die welke in de handleiding worden beschreven, omdat dit kan leiden tot onverwachte ongelukken of verwondingen.
[A-01] Installatie WAARSCHUWING Plaats de printer niet in de nabijheid van alcohol, verfverdunner of andere ontvlambare stoffen. Als ontvlambare stoffen in contact komen met elektrische onderdelen binnen de printer, kan dat resulteren in brand of een elektrische schok. Plaats geen van de volgende items op de printer.
op een elektrische schok.
[A-02] Voeding WAARSCHUWING Zorg ervoor dat u het netsnoer niet beschadigt of wijzigt. Plaats geen zware objecten op het netsnoer, trek niet aan het netsnoer en zorg dat het niet bekneld raakt. Dit kan elektrische schade veroorzaken en brand of elektrische schokken tot gevolg hebben. Houd het netsnoer uit de buurt van warmtebronnen. De isolatie van het netsnoer kan anders smelten, hetgeen brand of elektrische schokken tot gevolg kan hebben.
snoer kan beschadigen. Hierdoor kan elektriciteit weglekken, hetgeen kan resulteren in brand of een elektrische schok. Bewaar voldoende ruimte rondom de stekker, zodat u deze gemakkelijk uit het stopcontact kunt trekken. Als rond de stekker objecten zijn geplaatst, kunt u de stekker in geval van nood minder snel losmaken.
[A-03] Hanteren WAARSCHUWING Probeer de printer niet uit elkaar te halen of er iets aan te veranderen. In de printer bevinden zich onderdelen die zeer heet worden en die onder hoogspanning staan en dat kan leiden tot brand of een elektrische schok. Elektrische apparatuur kan gevaarlijk zijn indien deze niet juist wordt gebruikt. Zorg ervoor dat kinderen niet bij het netsnoer, de kabels, interne mechanismen of elektrische onderdelen kunnen komen.
Houd uw handen en kleding uit de buurt van de rol in het uitvoergebied. Zelfs als de printer niet bezig is met afdrukken, kan de rol plotseling draaien en uw handen of kleding beklemmen, hetgeen persoonlijk letsel kan veroorzaken. Tijdens en direct na het afdrukken is de uitvoersleuf zeer warm. Raak het gebied rond de uitvoersleuf niet aan, omdat dit brandwonden kan veroorzaken. Het afgedrukte papier kan heet zijn als het net is uitgevoerd.
[A-04] Onderhoud en controles WAARSCHUWING Als u de printer schoonmaakt, schakel de printer en computer uit, verwijder de interfacekabels en haal de stekker uit het stopcontact. Als u dit niet doet, kan dat resulteren in brand of een elektrische schok. Haal regelmatig de stekker uit het stopcontact en reinig het gebied rondom de basis van de metalen pinnetjes en het stopcontact met een droge, schone doek om stof en aanslag te verwijderen.
De stekker is los. Het netsnoer staat onder druk doordat er een zwaar object op is geplaatst of het is vastgezet met nietjes. Het netsnoer is verward geraakt. Een deel van het netsnoer ligt in een gangpad. Het netsnoer ligt voor een hittebron. VOORZICHTIG Probeer nooit zelf onderhoud aan de printer uit te voeren, behalve voor zover in deze handleiding wordt beschreven. Binnenin de printer bevinden zich geen onderdelen die door de gebruiker kunnen worden onderhouden.
uw ogen of mond krijgt, spoel deze dan onmiddellijk met koud water en raadpleeg een arts. Let er bij het plaatsen van papier of het verwijderen van een papierstoring op dat de rand van het papier niet in uw handen snijdt. Wanneer u een tonercassette moet verwijderen, verwijder deze dan voorzichtig en zorg ervoor dat de toner zich niet kan verspreiden en in uw ogen of mond terecht kan komen. Als u toner in uw ogen of mond krijgt, spoel deze dan onmiddellijk met koud water en raadpleeg een arts.
[A-05] Benodigdheden WAARSCHUWING Werp gebruikte tonercassettes niet in open vuur. Hierdoor kan de toner in de cassettes ontbranden en brandwonden of vuur veroorzaken. Bewaar tonercassettes of papier niet op een plaats die is blootgesteld aan open vuur. Hierdoor kan de toner of het papier ontbranden en brandwonden of vuur veroorzaken.
[B] Juridische kennisgevingen In dit gedeelte komen voorschriften aan de orde met betrekking tot het gebruiken en afvoeren van de printer, wordt de classificatie van de printer in het kader van het internationale ENERGY STAR-programma beschreven en worden de juridische kennisgevingen en de in deze e-Handleiding gebruikte handelsmerken vermeld. Lees deze informatie aandachtig door voordat u de printer gaat gebruiken.
[B-01] Juridische kennisgevingen Productnaam EMC-eisen van EG-Richtlijn Veiligheid van de laser Internationaal Energy Star-programma AEEA-richtlijn Handelsmerken Copyright Disclaimer Productnaam Veiligheidsvoorschriften vereisen dat de naam van het product wordt geregistreerd. In sommige regio's waar dit product wordt verkocht kunnen in plaats daarvan de volgende naam/namen tussen () zijn geregistreerd.
CLASS 1 LASER PRODUCT LASER KLASSE 1 APPAREIL À LASER DE CLASSE 1 APPARECCHIO LASER DI CLASSE 1 PRODUCTO LÁSER DE CLASE 1 APARELHO A LASER DE CLASSE 1 LUOKAN 1 LASER-TUOTE LASERPRODUKT KLASS 1 VOORZICHTIG Het toepassen van controles of afstellingen, of het uitvoeren van handelingen anders dan deze beschreven in deze handleiding kan blootstelling aan gevaarlijke stralingen als gevolg hebben. Internationaal ENERGY STAR-programma Canon Inc.
AEEA-richtlijn Alleen Europese Unie (en EER). Dit symbool geeft aan dat dit product in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/EG) en de nationale wetgeving niet mag worden afgevoerd met het huishoudelijk afval. Dit product moet worden ingeleverd bij een aangewezen, geautoriseerd inzamelpunt, bijvoorbeeld wanneer u een nieuw gelijksoortig product aanschaft, of bij een geautoriseerd inzamelpunt voor hergebruik van elektrische en elektronische apparatuur (EEA).
voor opslag of inwinning van informatie, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Canon Inc. Disclaimer De informatie in deze handleiding kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. CANON INC.
[B-02] Wettelijke beperkingen op het gebruik van uw product en het gebruik van afbeeldingen Het is mogelijk dat het gebruik van uw product voor het scannen, afdrukken of anderszins reproduceren van bepaalde documenten, alsmede het gebruik van dergelijke gescande, afgedrukte of anderszins via dit product gereproduceerde beelden of afbeeldingen van rechtswege is verboden en kan leiden tot strafrechtelijke vervolging en/of andere, civielrechtelijke procedures.
[C] De e-Handleiding gebruiken 㻞㻟㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[C-02] Hoe deze e-Handleiding te gebruiken Symbolen in de e-Handleiding Toetsen en knoppen in de e-Handleiding Weergaven in de e-Handleiding Illustraties die in deze handleiding worden gebruikt Afkortingen in de e-Handleiding Symbolen in de e-Handleiding In deze e-Handleiding worden de volgende waarschuwingen en aandachtspunten gebruikt als aanduiding voor beperkingen bij het omgaan met benodigdheden, evenals richtlijnen en instructies die voor uw veiligheid moeten worden opgevolgd.
Toetsen en knoppen in de e-Handleiding De volgende voorbeelden laten zien hoe toetsen op het bedieningspaneel en knoppen in het scherm worden weergegeven in de e-Handleiding. Toetsen op het bedieningspaneel + (toetsnaam) Voorbeeld: Druk op de toets (Taak annuleren). Knoppen en items op het computerscherm [Namen van knoppen en items] Voorbeeld: Klik op [OK]. Selecteer [Papierbron].
Illustraties die in deze handleiding worden gebruikt Hoewel het netsnoer dat in deze handleiding wordt getoond vergelijkbaar is met het netsnoer in de volgende afbeelding, kan de vorm van uw netsnoer anders zijn, afhankelijk van uw land of regio. Afkortingen in de e-Handleiding Afkortingen van besturingssystemen In de e-Handleiding worden besturingssystemen als volgt afgekort.
[C-03] De e-Handleiding installeren Installeer de e-Handleiding vanaf de meegeleverde cd-rom op uw computer aan de hand van de volgende procedure. BELANGRIJK Als onvoldoende ruimte op de vaste schijf aanwezig is voor installatie van het printerstuurprogramma Als de vaste schijf onvoldoende ruimte heeft, wordt dat tijdens de installatie in een bericht gemeld. Annuleer de installatie, maak ruimte op de vaste schijf vrij en installeer de software opnieuw. Schakel de computer in en start Windows.
1. Typ "D:\Dutch\MInst.exe" in [Zoekopdracht starten] in het menu Start. 2. Druk op [ENTER] op het toetsenbord. Als het dialoogvenster [Automatisch afspelen] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [AUTORUN.EXE uitvoeren]. Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan]. Klik op [Aangepaste installatie]. Voer de volgende procedure uit. (1) Schakel het selectievakje [Printerstuurprogramma] uit. (2) Klik op [Installeren].
Lees de inhoud van de licentieovereenkomst, en klik vervolgens op [Ja]. ĺ De installatie wordt gestart. Wacht totdat het volgende scherm is verdwenen. Afhankelijk van uw omgeving kan de installatie van de software enige tijd in beslag nemen.
Controleer de installatieresultaten en klik op [Volgende]. Start de computer opnieuw op. (1) Schakel het selectievakje [De computer nu opnieuw opstarten (aanbevolen)] in. (2) Klik op [Opnieuw starten]. OPMERKING De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation van uw computer.
Bureaublad [e-Handleiding voor LBP7210C] [Alle programma's] in het menu [Start] [Canon LBP7210C] - [e-Handleiding voor LBP7210C] 㻟㻝㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[C-04] De e-Handleiding bekijken Lees de e-Handleiding om informatie op te zoeken over de bediening van de printer en bekend te raken met de meer gedetailleerde functies. U kunt de e-Handleiding op een van de volgende manieren weergeven. De e-Handleiding weergeven als deze op de computer is geïnstalleerd De e-Handleiding bekijken vanaf cd-rom De e-Handleiding weergeven als deze op de computer is geïnstalleerd Dubbelklik op het pictogram van de e-Handleiding op het bureaublad.
(In deze handleiding wordt het cd-romstation aangeduid met "D:". De naam van het cd-romstation kan op uw computer anders zijn.) Windows XP en Server 2003 1. Selecteer [Uitvoeren] in het menu Start. 2. Typ "D:\Dutch\MInst.exe" en klik op [OK]. Windows Vista en Server 2008 1. Typ "D:\Dutch\MInst.exe" in [Zoekopdracht starten] in het menu Start. 2. Druk op [ENTER] op het toetsenbord. Als het dialoogvenster [Automatisch afspelen] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [AUTORUN.EXE uitvoeren].
ĺ De e-Handleiding wordt weergegeven.
[C-05] Zoeken naar informatie U kunt naar de gewenste informatie zoeken door te klikken op de knoppen of door trefwoorden op het bovenste tabblad in te voeren. (1) Inhoud U kunt zoeken naar een onderwerp vanuit de inhoudsopgave waarin alle items worden vermeld.
Als u wilt zoeken naar een algemene afdrukprocedure (3) Onderhoud U kunt zoeken naar een onderwerp in de lijst met verschillende onderhoudswerkzaamheden voor de printer. (Voorbeeld) Als u wilt zoeken naar de procedure voor het vervangen van tonercassettes (4) Problemen oplossen U kunt zoeken naar probleemoplossingen.
(Voorbeeld) Als u wilt zoeken naar een procedure voor het oplossen van papierstoringen (5) Basisinformatie Als u wilt zoeken naar algemene printergegevens, enzovoort (Voorbeeld) Als u wilt zoeken naar printerspecificaties (6) Zoeken naar handige functies U kunt naar een onderwerp zoeken vanuit de lijst met handige functies.
Als u wilt zoeken naar de procedure voor het afdrukken van meerdere pagina's op één vel (7) Zoeken in de Index U kunt zoeken naar printertermen.
(8) Zoeken op trefwoord U kunt zoeken naar een onderwerp door trefwoorden in te voeren. (Voorbeeld) Als u wilt zoeken naar de procedure voor het toevoegen van een watermerk aan een document dat u wilt afdrukken (watermerk afdrukken) (9) Zoeken naar voltooide afbeeldingen U kunt zoeken naar een onderwerp in de lijst met voltooide afbeeldingen van afdrukresultaten.
(10) Gedrukte handleiding U kunt de e-Handleiding afdrukken. Als u alle pagina's van de e-Handleiding wilt afdrukken Selecteer [Alle hoofdstukken]. Als u alle pagina's van één categorie van de e-Handleiding wilt afdrukken Selecteer de gewenste categorie.
OPMERKING Als u geselecteerde pagina's wilt afdrukken Open de pagina die u wilt afdrukken en klik op [Deze pagina afdrukken].
[C-06] De e-Handleiding verwijderen De procedure voor het verwijderen van de e-Handleiding is de procedure waarbij de computer wordt teruggezet naar de status van voor de installatie van de e-Handleiding. Voer de volgende procedure uit om de e-Handleiding te verwijderen. BELANGRIJK Verwijderen door een gebruiker met beheerdersrechten Een gebruiker zonder beheerdersrechten kan de gebruikershandleiding niet verwijderen.
Klik op [Extra software]. Klik op [Starten] bij [Verwijderprogramma handleidingen]. Klik op [Verwijderen]. ĺ Het verwijderen wordt gestart. Een ogenblik geduld.
Afhankelijk van uw omgeving, kan het verwijderen van de gebruikershandleiding veel tijd in beslag nemen. Klik op [Afsluiten]. Klik op [Vorige]. Klik op [Afsluiten].
OPMERKING De cd-rom verwijderen Nadat het verwijderen is voltooid, kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation van uw computer.
[D] Specificaties en onderdelen 㻠㻢㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[D-02] Onderdelen en betreffende functies Vooraanzicht Achteraanzicht Binnenzijde Multifunctionele lade Papierlade Bedieningspaneel VOORZICHTIG Zorg ervoor dat u de ventilatie-openingen niet blokkeert. Door het blokkeren van de ventilatie-openingen kan de printer oververhit raken, hetgeen brand tot gevolg kan hebben. Vooraanzicht (1) Voorklep Geopend wanneer de tonercassettes worden vervangen.
Zorg voor voldoende vrije ruimte rond de ventilatie-openingen zodat de hitte kan oplossen. (9) Handgrepen Achteraanzicht (1) Reset-knop Als u de netwerkinstellingen wilt initialiseren, schakelt u de printer in terwijl u deze knop ingedrukt houdt. "De netwerkinstellingen initialiseren" (2) LAN-connector (3) USB-connector (4) 100-indicatielampje (groen) Brandt als de printer op het netwerk is aangesloten via 100BASE-TX. (Gaat niet branden als 10BASE-T wordt gebruikt.
(1) Sleuf tonercassette Y (Geel) In deze sleuf wordt de tonercassette Y (Geel) geïnstalleerd. (2) Sleuf tonercassette M (Magenta) In deze sleuf wordt de tonercassette M (Magenta) geïnstalleerd. (3) Sleuf tonercassette C (Cyaan) In deze sleuf wordt de tonercassette C (Cyaan) geïnstalleerd. (4) Sleuf tonercassette K (Zwart) In deze sleuf wordt de tonercassette K (Zwart) geïnstalleerd. (5) Lade voor tonercassette Lade voor installatie van de tonercassettes.
OPMERKING Papier plaatsen "Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen)" "Indexkaarten plaatsen" "Enveloppen plaatsen" "Papier van aangepast formaat plaatsen (Niet-standaard papierformaat)" Papierlade (1) Ontgrendelingsknop Houd deze ontgrendeling ingedrukt om de papiergeleiders te verschuiven. (2) Ontgrendelingsknop Houd deze ontgrendeling ingedrukt en trek de papierlade eruit wanneer u papier plaatst dat langer is dan het A4formaat.
* In tegenstelling tot de bovenstaande afbeelding, worden de namen van de indicatielampjes boven de respectievelijke pictogrammen weergegeven, al naar gelang het land of de regio. Indicatielampjes Nummer Naam Status Raadpleeg Tonercassette moet worden vervangen. (1) Toner-indicatielampje (Aan) "Tonercassettes (Oranje) vervangen" De printer kan niet afdrukken omdat een tonercassette moet worden vervangen. Een of meer tonercassettes zijn niet in de juiste posities geïnstalleerd.
(3) Er is een papierstoring Indicatielampje Papierstoring opgetreden en er kan niet (Oranje) "Papierstoringen" worden afgedrukt. (Knippert) Er wordt om een serviceverzoek gevraagd en daarom kan er niet worden (4) Alarm-indicatielampje (Aan) afgedrukt. "Het Alarmindicatielampje brandt" (Oranje) Er is een fout opgetreden en er kan niet worden afgedrukt. "Het Alarmindicatielampje knippert" (Knippert) De printer is klaar voor - gebruik.
het printerstatusvenster.
[D-03] Optionele toebehoren De volgende optionele toebehoren zijn beschikbaar om volledig gebruik te kunnen maken van de printerfuncties. U kunt deze al naar gelang uw behoeften aanschaffen. Voor de optionele toebehoren kunt u contact opnemen met uw bevoegde Canon-dealer. Papierinvoer Naast de meegeleverde multifunctionele lade en papierlade, kunnen tot drie papierbronnen worden gebruikt door de optionele papierinvoer te installeren.
[D-04] Afmetingen van elk onderdeel Printereenheid Standaardconfiguratie Met de papierinvoer geïnstalleerd Papierinvoereenheid PF-701 㻡㻡㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[D-05] Printerspecificaties Hardwarespecificaties Softwarespecificaties Hardwarespecificaties Type Bureaubladprinter Afdrukmethode Elektrografische methode (fixeren op aanvraag) Zwart-wit afdrukken: 20 pagina's/min. (Enkelzijdig afdrukken) *1*2 10 pagina's/min. / 5 vellen/min. Afdruksnelheid (Dubbelzijdig afdrukken) *1*2 (Normaal papier (60 tot 90 g/m 2 ), bij continu afdrukken op A4-papier) Afdrukken in kleur: 20 pagina's/min. (Enkelzijdig afdrukken) *1*2 10 pagina's/min. / 5 vellen/min.
76,2 tot 215,9 mm breed en 127,0 tot 355,6 mm lang Lade 1 Circa 250 vellen Papiercapaciteit Lade 2 (Optioneel) Multifunctionele lade Circa 50 vellen Automatisch dubbelzijdig afdrukken A4, B5, Legal, Letter, Executive en Foolscap Papieruitvoer Bedrukte zijde naar beneden Capaciteit uitvoerlade Circa 125 vellen LwAd (opgegeven A-gewogen geluidsvermogenniveau (1B = 10 dB)) Geluid Tijdens stand-by: 4,3 B of minder (gemeten overeenkomstig met ISO 7779, Tijdens werking: 6,7 B of minder vastgestelde ge
Canon Cartridge 718 Cyan (Cyaan)*5 Printereenheid (exclusief tonercassettes): ongeveer 22,3 Printer en bijbehorende kg onderdelen Tonercassette (stuk): ongeveer 0,7 kg Gewicht Tonercartridge (stuk) *6: ongeveer 0,7 kg Benodigdheden en optionele Papierinvoereenheid PF-701 (inclusief lade): ongeveer 4,0 toebehoren kg *1 De afdruksnelheid kan afnemen, afhankelijk van de instellingen voor papierformaat, papiersoort en aantal exemplaren.
Netwerkkaart Ondersteund protocol TCP/IP TCP/IP Frametype: Ethernet II Afdruksoftware Windows Standaard TCP/IP-poort (poort 9100) *2 *1 Wanneer u afdrukt in het gehele afdrukgebied van een envelop, wordt mogelijk niet de optimale afdrukkwaliteit behaald. Het verdient aanbeveling het document zodanig te configureren dat de gegevens worden afgedrukt in een gebied kleiner dan het gehele afdrukgebied. *2 Deze printer ondersteunt alleen de indeling Raw. LPR wordt niet ondersteund.
[D-06] Benodigdheden Voor deze printer zijn de volgende verbruiksartikelen leverbaar. U kunt ze kopen bij uw lokale, geautoriseerde Canondealer. Gebruik de volgende tabel als richtlijn voor het vervangen van verbruiksartikelen. Vervanging kan mogelijk eerder nodig zijn dan de voorgeschreven levensduur afhankelijk van de printerinstallatieomgeving of het papierformaat.
[D-07] Locatie van het serienummer U kunt het serienummer voor deze printer vinden op de locatie in de volgende afbeelding. Binnenkant van de printereenheid Buitenkant van de verpakking BELANGRIJK Het serienummer is vereist voor onderhoudsservices. De labels waarop het serienummer wordt aangeduid, hebt u nodig voor het ontvangen van printerservices of onderhoud. Verwijder deze labels niet.
[E] Printerinstallatie en software-installatie 㻢㻞㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[E-02] Voorwaarden voor installatie van de printer Voor veilig en probleemloos gebruik van deze printer moet de locatie waar de printer wordt geplaatst, aan de volgende voorwaarden voldoen. Voorwaarden voor temperatuur en luchtvochtigheid Vereisten netvoeding Installatievereisten Installatieruimte BELANGRIJK Belangrijke veiligheidsvoorschriften Lees voordat u de printer installeert eerst de "Belangrijke veiligheidsvoorschriften".
BELANGRIJK Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van het netsnoer Gebruik een stopcontact uitsluitend voor de printer. Gebruik geen andere aansluitingen van het stopcontact. Sluit het netsnoer van de printer niet aan op een netvoedingspoort van een computer. Gebruik niet hetzelfde stopcontact voor de printer en een van de volgende apparaten.
Een locatie die is blootgesteld aan rook en stoom, bijvoorbeeld in de buurt van een keuken of luchtbevochtiger Een locatie die is blootgesteld aan regen of sneeuw Een locatie vlakbij een kraan of andere waterbron Een locatie die is blootgesteld aan rechtstreeks zonlicht Een locatie die gekenmerkt wordt door hoge temperaturen Een locatie in de nabijheid van open vuur Plaats de printer niet in een van de volgende locaties, omdat de printer dan kan omvallen, hetgeen kan leiden tot persoonlijk letsel.
㻢㻢㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[E-03] Controleren of alle accessoires zijn meegeleverd De inhoud van de doos controleren Cd-rominstallatie De inhoud van de doos controleren Controleer of de volgende items in de doos aanwezig zijn voordat u de printer installeert. Als er een item ontbreekt of beschadigd is, neemt u contact op met uw bevoegde Canon-dealer. OPMERKING Deze printer bevat twee cd-roms met "Gebruikerssoftware". Gebruik de cd-rom waarop uw eigen taal staat aangegeven.
pagina's Gemiddelde capaciteit van de tonercassettes Composite C (Cyaan), M (Magenta) en Y (Geel): 1.400 pagina's De gemiddelde capaciteit is gebaseerd op de norm "ISO/IEC 19798"* bij het afdrukken op papier van A4-formaat met de standaardinstelling voor tonerdichtheid.
Eenvoudige installatie Installeert zowel het printerstuurprogramma als de e-Handleiding. Aangepaste installatie U kunt kiezen of u alleen het printerstuurprogramma of alleen de e-Handleiding wilt installeren. Extra software Hiermee kunt u het volgende softwareprogramma starten.
Klik op [Doorgaan].
[E-04] De printer naar de installatielocatie verplaatsen en het verpakkingsmateriaal verwijderen Stap 1: De printer naar de installatielocatie verplaatsen Stap 2: Het verpakkingsmateriaal van de printer verwijderen VOORZICHTIG Pak de printer uit op een locatie met voldoende ruimte. Zorg ervoor dat u de printer uitpakt op een locatie met voldoende ruimte. BELANGRIJK Bij installatie van de optionele papierinvoer Installeer de papierinvoer voordat u de printer uit de doos haalt.
VOORZICHTIG Zorg ervoor dat uw printer uit de plastic hoes haalt Doe de printer niet in de plastic hoes wanneer u deze draagt. Als u deze instructies niet opvolgt, is het mogelijk dat u de printer laat vallen, hetgeen persoonlijk letsel tot gevolg kan hebben. Draag de printer met twee of meer personen. Deze printer weegt ongeveer 25,1 kg. Wees voorzichtig dat u uw rug of andere delen van uw lichaam niet bezeert wanneer u de printer draagt. Houd de printer vast bij de handgrepen.
Houd de printer in evenwicht. De achterkant (A) van de printer is relatief zwaar. Wees voorzichtig en houd de printer in evenwicht wanneer u deze optilt. Als u deze instructies niet opvolgt, is het mogelijk dat u de printer laat vallen, hetgeen persoonlijk letsel tot gevolg kan hebben. Zet de printer neer op de installatielocatie. VOORZICHTIG Laat de printer langzaam en voorzichtig zakken. Wees voorzichtig dat u uw handen of vingers niet bezeert.
Volledig openen. BELANGRIJK Als u een luid geluid hoort wanneer u de klep aan de achterkant opent Wanneer u de klep aan de achterkant opent, kunt u een luid geluid horen als de verpakkingsmaterialen aan de binnenkant van de printer loskomen. Dit is echter geen probleem van de printer. Ga verder met de volgende procedure. Verwijder de twee verpakkingsmaterialen met plakband. (1) Verwijder het plakband.
BELANGRIJK Als u een luid geluid hoort wanneer u het verpakkingsmateriaal met plakband verwijderd Er is een luid geluid te horen wanneer u het verpakkingsmateriaal met plakband verwijderd. Dit is echter geen probleem van de printer. Verwijder de verpakkingsmaterialen volledig. Controleer of de verpakkingsmaterialen volledig zijn verwijderd. Sluit de achterklep. Sluit deze zorgvuldig.
[E-05] De tonercassettes voorbereiden Verwijder de verpakkingstape van de tonercassettes in de printer voordat u de printer gebruikt. Voorzorgsmaatregelen bij het voorbereiden van de tonercassettes De tonercassettes voorbereiden Voorzorgsmaatregelen bij het voorbereiden van de tonercassettes VOORZICHTIG Let op dat u geen toner op uw handen of kleding krijgt Mocht dat toch gebeuren, was uw handen of kleding dan onmiddellijk met koud water.
Trek de lade voor tonercassettes uit. (1) Druk op de ontgrendeling op de handgreep. (2) Trek de lade voor tonercassettes zover als mogelijk uit. OPMERKING Volgorde van de tonercassettes Houd de tonercassette vast zoals weergegeven in de afbeelding.
Verwijder de afdichtingstape. (1) Houd de tonercassette tegen en haak uw vinger in het tabje om de tape te verwijderen. (2) Trek de afdichtingstape (ongeveer 50 cm lang) voorzichtig recht naar voren in de richting van de pijl. VOORZICHTIG Wees voorzichtig dat er geen toner vrijkomt. Trek de afdichtingstape niet met kracht naar buiten en zorg ervoor dat u niet halverwege stopt, omdat dan toner kan vrijkomen.
de afdrukkwaliteit. Zorg ervoor dat u het tonercassettegeheugen niet aanraakt (A). Dit kan leiden tot schade aan de cassette. Verwijder de afdichtingstape van alle tonercassettes. Zorg ervoor dat alle de verpakkingstape van alle vier de cassettes is verwijderd. Sluit de lade voor tonercassettes. Druk de lade stevig in de printer. Sluit voorzichtig de voorklep.
VOORZICHTIG Let op bij het sluiten van de voorklep Wees voorzichtig dat u uw vingers niet openhaalt. BELANGRIJK Als u de voorklep niet kunt sluiten Zorg ervoor dat de tonercassettelade is gesloten. Probeer de voorklep niet met kracht te sluiten omdat dit kan resulteren in schade aan de printer. Laat de voorklep niet te lang openstaan nadat u de tonercassettes hebt geïnstalleerd. Dit kan leiden tot vermindering van de afdrukkwaliteit.
[E-06] Het netsnoer aansluiten BELANGRIJK Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van het netsnoer Sluit het netsnoer van de printer niet aan op een netvoedingspoort van een computer. Gebruik één stopcontact uitsluitend voor de printer. Sluit de printer niet aan op een noodvoeding (UPS). Dat kan ertoe leiden dat de printer tijdens een stroomstoring niet naar behoren werkt of beschadigd raakt. Sluit het meegeleverde netsnoer stevig aan op de stroomaansluiting.
[E-07] Papier plaatsen en het papierformaat registreren In dit gedeelte wordt alleen de procedure beschreven voor het plaatsen van papier van standaardformaat (geen indexkaarten en enveloppen) in de papierlade en de multifunctionele lade. Papier van standaardformaat (geen indexkaarten en enveloppen) in de papierlade plaatsen Papier van standaardformaat (geen indexkaarten en enveloppen) in de multifunctionele lade plaatsen Zie de volgende items wanneer papier van niet-standaard formaat wordt geplaatst.
Stap 1: Papier in de papierlade plaatsen Trek de papierlade eruit. VOORZICHTIG Vergeet niet de papierlade te verwijderen. Als papier wordt geplaatst terwijl de papierlade gedeeltelijk geopend is, kan de papierlade vallen of kan de printer beschadigd raken, hetgeen kan leiden tot persoonlijk letsel. Schuif de papiergeleiders naar de positie voor het formaat van het te plaatsen papier. Schuif de papiergeleiders tegen de zijkant van het papier. (1) Houd de ontgrendelingsknop ingedrukt.
Lijn de positie van (A) uit met de markering voor het papierformaat. Trek de papierlade uit voordat u papier van het formaat Legal plaatst. (1) Houd de ontgrendelingsknop rechtsvoor ingedrukt. (2) Pas de lengte van de papierlade aan. OPMERKING Formaataanduiding op de papiergeleiders Papierformaat Papiergeleiders Legal LGL Letter LTR Executive EXEC B5 JIS B5 Als u etiketten of papier met coating gebruikt, waaier ze dan met een paar vellen tegelijk uit en lijn de randen uit.
VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van papier. Wees bij het hanteren van papier voorzichtig dat u uw handen niet openhaalt aan de randen. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het hanteren van etiketten of papier met coating. Als u etiketten of papier met coating gebruikt, waaier de vellen dan goed uit en plaats ze weer in de lade. Als de vellen niet voldoende worden uitgewaaierd, kunnen meerdere vellen papier tegelijk worden ingevoerd waardoor papierstoringen kunnen ontstaan.
Wees voorzichtig bij het hanteren van papier. Wees bij het hanteren van papier voorzichtig dat u uw handen niet openhaalt aan de randen. BELANGRIJK Plaats papier in staande richting. Controleer de positie van de papiergeleiders. Als de papiergeleiders niet juist zijn geplaatst, kan dit leiden tot invoerproblemen. Capaciteit van de papierlade Papiersoort Papiercapaciteit Normaal papier (bv. 80 g/m 2 ) Circa 250 vellen Zwaar papier (bv. 91 g/m 2 ) Circa 200 vellen Zwaar papier (bv.
Controleer of de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet (B). BELANGRIJK Plaats geen stapel papier die hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Als de stapel hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet, kan dit leiden tot invoerproblemen. Plaats de papierlade in de printer. Druk de lade stevig in de printer.
van het geplaatste papier registreren. Installeer het printerstuurprogramma en registreer het papierformaat aan de hand van de volgende procedure. Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling].
Papier van standaardformaat (geen indexkaarten en enveloppen) in de multifunctionele lade plaatsen De volgende standaard papierformaten (geen indexkaarten en enveloppen) kunnen in de multifunctionele lade worden geplaatst.
BELANGRIJK Vergeet niet de papierlade te plaatsen. Als de papierlade niet is geplaatst, kunt u niet afdrukken vanuit de multifunctionele lade. Trek de aanvullende lade uit. BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt. Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt wanneer u papier in de multifunctionele lade plaatst. Bij het plaatsen van lang papier, bijvoorbeeld A4-formaat, opent u het ladeverlengstuk.
Stel de papiergeleiders iets breder af dan de werkelijke papierbreedte. Als u transparanten, etiketten of papier met coating gebruikt, waaier ze dan met een paar vellen tegelijk uit en lijn de randen uit. VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van papier. Wees bij het hanteren van papier voorzichtig dat u uw handen niet openhaalt aan de randen.
Wees voorzichtig bij het hanteren van transparanten, etiketten of papier met coating. Zorg ervoor dat u transparanten, etiketten of papier met coating goed uitwaaiert voordat u deze media plaatst. Als de vellen niet voldoende worden uitgewaaierd, kunnen meerdere vellen papier tegelijk worden ingevoerd waardoor papierstoringen kunnen ontstaan. Wanneer u transparanten of papier met coating uitwaaiert of uitlijnt, houd de vellen dan bij de randen vast en zorg ervoor dat u de afdrukzijde niet aanraakt.
Capaciteit multifunctionele lade Papiersoort Papiercapaciteit Normaal papier (bv. 80 g/m 2 ) Circa 50 vellen Zwaar papier (bv. 91 g/m 2 ) Circa 30 vellen Zwaar papier (bv. 128 g/m 2 ) Circa 20 vellen Transparanten (alleen bij afdrukken in zwart-wit) Circa 20 vellen Etiket Circa 20 vellen Gecoat papier Circa 20 vellen Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de papiergeleiders afstelt op de breedte van het papier. Als de papiergeleiders te los of te strak zijn afgesteld, kan dat leiden tot invoerproblemen of papierstoringen.
[E-08] Papierinvoer De papierinvoer moet onder aan de printer worden geïnstalleerd. De printer verplaatsen Verpakkingsmaterialen verwijderen en de papierinvoer installeren De status van de papierinvoer opgeven Papieren laden in de papierinvoer en het papierformaat instellen De papierinvoer verwijderen WAARSCHUWING Bij installatie van de papierinvoer Schakel de printer uit, haal het netsnoer uit het stopcontact en koppel alle interfacekabels en het netsnoer los van de printer.
De printer verplaatsen Wanneer u de papierinvoer installeert na installatie van de printer, moet u de printer tijdelijke naar een geschikte locatie verplaatsen aan de hand van de volgende procedure. WAARSCHUWING Wanneer de printer wordt verplaatst Schakel de printer altijd uit met de aan-/uit-schakelaar en koppel het netsnoer en de interfacekabels los. Als u dit niet doet, kunnen de kabels of snoeren beschadigd raken, hetgeen kan resulteren in brand of een elektrische schok.
Trek de papierlade eruit. Verwijder de printer van de installatielocatie. Draag de printer met twee of meer personen door de handgrepen onder aan de printer vast te nemen en de printer gelijktijdig op te tillen. VOORZICHTIG Draag de printer met twee of meer personen. Deze printer weegt ongeveer 25,1 kg. Wees voorzichtig dat u uw rug of andere delen van uw lichaam niet bezeert wanneer u de printer draagt. Houd de printer vast bij de handgrepen.
daarvoor bestemde handgrepen. Als u deze instructies niet opvolgt, is het mogelijk dat u de printer laat vallen, hetgeen persoonlijk letsel tot gevolg kan hebben. Houd de printer in evenwicht. De achterkant (A) van de printer is relatief zwaar. Wees voorzichtig en houd de printer in evenwicht wanneer u deze optilt. Als u deze instructies niet opvolgt, is het mogelijk dat u de printer laat vallen, hetgeen persoonlijk letsel tot gevolg kan hebben.
Verpakkingsmaterialen verwijderen en de papierinvoer installeren VOORZICHTIG Laat de printer of papierinvoer langzaam en voorzichtig zakken. Wees voorzichtig dat u uw handen of vingers niet bezeert. Verplaats de printer niet wanneer de papierlade is geïnstalleerd. De papierlade kan vallen en persoonlijk letsel veroorzaken. Verplaats de printer niet wanneer de papierinvoer is geïnstalleerd. Als u dit wel doet, kan de papierinvoer vallen en persoonlijk letsel veroorzaken.
Plaats de papierinvoer op de installatielocatie. Houd de handgrepen van de papierinvoer met beide handen vast als u de papierinvoer plaatst (zie afbeelding). BELANGRIJK Voorzorgsmaatregelen voor de installatielocatie Installeer de papierinvoer niet op een platform dat onder het gewicht van de printer en optionele toebehoren kan doorbuigen, of waarin de printer kan wegzakken (zoals een tapijt of mat).
Lijn tevens de bevestigingspennen (A) en connector (B) uit bij het plaatsen van de printer. BELANGRIJK Als de printer niet juist op de papierinvoer kan worden geplaatst Als de printer niet juist op de papierinvoer kan worden geplaatst, tilt u de printer op, houdt u deze horizontaal en laat u deze weer zakken. Als u de printer met kracht probeert te bevestigen, kunnen de connector en bevestigingspennen beschadigen. Plaats de papierlade in de printer en de papierinvoer.
Sluit het netsnoer op de printer aan. Sluit de stekker van het netsnoer aan op een stopcontact. Sluit zo nodig de USB-kabel op de printer aan. BELANGRIJK Wanneer u voor het eerst papier in de papierlade plaatst na installatie van de papierinvoer Voordat u papier plaatst, moet u de printer eenmaal inschakelen. De status van de papierinvoer opgeven Geef de status van de papierinvoer op nadat u deze hebt geïnstalleerd. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers].
Haal de status van de papierinvoer op. (1) Open het tabblad [Apparaatinstellingen]. (2) Klik op [Apparaatstatus opvragen]. ĺ De status van de papierinvoer wordt automatisch opgehaald. OPMERKING Als de status van de papierinvoer niet automatisch wordt opgehaald Schakel het selectievakje [Lade voor 250 vel] bij [Papierbronopties] in.
De papierinvoer verwijderen WAARSCHUWING Wanneer u de papierinvoer verwijdert Schakel de printer uit, haal het netsnoer uit het stopcontact en koppel alle interfacekabels en het netsnoer los van de printer. Het netsnoer of de interfacekabels kunnen anders beschadigd raken, hetgeen kan resulteren in brand of een elektrische schok. VOORZICHTIG Verplaats de printer niet wanneer de papierlade is geïnstalleerd. De papierlade kan vallen en persoonlijk letsel veroorzaken.
Als een interfacekabel is aangesloten, schakelt u de computer uit en koppelt u de interfacekabel los van de printer. Haal het netsnoer uit het stopcontact. Koppel het netsnoer los van de printer. Trek de papierlades uit de printer en de papierinvoer. Til de printer op en verwijder deze van de papierinvoer. Verplaats de papierinvoer. Zet de printer weer op de installatielocatie. Plaats de papierlade in de printer. Sluit zo nodig de LAN-kabel op de printer aan. Sluit het netsnoer op de printer aan.
Sluit de stekker van het netsnoer aan op een stopcontact. Sluit zo nodig de USB-kabel op de printer aan.
[E-09] Systeemvereisten printerstuurprogramma Het printerstuurprogramma is software die vereist is voor afdrukken met deze printer. Zorg ervoor dat u het printerstuurprogramma op uw computer installeert. Voor gebruik van het printerstuurprogramma is de volgende systeemomgeving vereist.
Beschikbaar geheugen De daadwerkelijke hoeveelheid beschikbaar geheugen varieert al naar gelang de systeemconfiguratie van uw computer en de software die in gebruik is. In de bovenstaande systeemomgevingen is de afdrukkwaliteit niet gegarandeerd. Apparatuur voor unidirectionele communicatie De printer communiceert in twee richtingen (bidirectioneel). Bediening van de printer bij aansluiting op apparatuur met unidirectionele communicatie is niet getest.
[E-10] Installeren via cd-rominstallatie In het volgende gedeelte wordt de procedure beschreven voor het installeren van het printerstuurprogramma vanaf de meegeleverde cd-rom (Cd-rominstallatie) op een computer die op de printer is aangesloten met een USB-kabel.
Controleer of de printer en computer beide zijn uitgeschakeld. Zet de printer niet aan tijdens de volgende procedure, tenzij u hiervoor instructies krijgt. Sluit de vierkante stekker (B-type) van de USB-kabel aan op de USB-connector van de printer. Sluit de platte stekker (A-type) van de USB-kabel aan op de USB-poort van de computer. Stap 2: Het printerstuurprogramma installeren vanaf de cd-rom Schakel de computer in en start Windows. Meld u aan als gebruiker met beheerdersrechten.
Neem contact op met de systeembeheerder. Als er een wizard of dialoogvenster verschijnt tijdens de automatische Plug en Playinstallatie Klik op [Annuleren], schakel de printer uit en gebruik de procedure in dit onderwerp om het printerstuurprogramma te installeren. Plaats de meegeleverde cd-rom "Gebruikerssoftware" in het cd-romstation van uw computer. Als de cd-rom al is geplaatst, werpt u de schijf uit en plaatst u deze opnieuw in het station. ĺ CD-rominstallatie wordt weergegeven.
OPMERKING Als u de e-Handleiding niet wilt installeren Klik op [Aangepaste installatie]. Klik op [Installeren]. OPMERKING Als u [Aangepaste installatie] hebt geselecteerd in stap 4 (1) Verwijder het vinkje in keuzevakje [e-Handleiding]. (2) Klik op [Installeren].
Lees de inhoud van de licentieovereenkomst, en klik vervolgens op [Ja]. Klik op [Volgende]. Selecteer de installatiemethode.
(1) Selecteer [Installeren met USB-verbinding]. (2) Klik op [Volgende]. OPMERKING Als een bericht wordt weergegeven met de melding dat u de computer opnieuw moet opstarten Start de computer opnieuw op en installeer het printerstuurprogramma opnieuw. Als u werkt met Windows Vista of Server 2008 Het volgende scherm wordt weergegeven. Klik op [Ja]. Selecteer alleen [Nee] wanneer u geen LAN-kabel gebruikt om de printer te verbinden met de computer waarop het printerstuurprogramma wordt geïnstalleerd.
ĺ De installatie van het printerstuurprogramma wordt automatisch gestart. Afhankelijk van uw omgeving kan de installatie van de software enige tijd in beslag nemen. De installatie van de e-Handleiding wordt automatisch gestart nadat het printerstuurprogramma is geïnstalleerd. Wacht totdat het volgende scherm is verdwenen. Afhankelijk van uw omgeving kan de installatie van de software enige tijd in beslag nemen.
Controleer de installatieresultaten en klik op [Volgende]. OPMERKING Als het stuurprogramma is niet goed geïnstalleerd "Het printerstuurprogramma kan niet worden geïnstalleerd of verwijderd" Start de computer opnieuw op. (1) Schakel het selectievakje [De computer nu opnieuw opstarten (aanbevolen)] in. (2) Klik op [Opnieuw starten]. OPMERKING De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation van uw computer.
Wanneer u de e-Handleiding bekijkt "De e-Handleiding bekijken" "Zoeken naar informatie" Stap 3: Na de installatie De volgende pictogrammen, mappen enzovoort worden aan de volgende locaties toegevoegd. Map [Printers en faxapparaten] (map [Printers] voor Windows Vista en Server 2008) Printerpictogram voor deze printer Taaklade Pictogram Printerstatusvenster Het pictogram wordt niet weergegeven als u de computer niet opnieuw hebt opgestart na de installatie van het printerstuurprogramma.
[Alle programma's] in het menu [Start] [Canon LBP7210C] - [e-Handleiding voor LBP7210C] Het pictogram wordt niet weergegeven als u de e-Handleiding niet hebt geïnstalleerd.
[E-11] Installeren met Plug and Play In het volgende gedeelte wordt de procedure beschreven voor het installeren van het printerstuurprogramma met Plug en Play op een computer die op de printer is aangesloten met een USB-kabel.
Controleer of de printer en computer beide zijn uitgeschakeld. Sluit de vierkante stekker (B-type) van de USB-kabel aan op de USB-connector van de printer. Sluit de platte stekker (A-type) van de USB-kabel aan op de USB-poort van de computer. Druk op de aan/uit-schakelaar om de printer in te schakelen.
Stap 2: Het printerstuurprogramma installeren met Plug en Play De procedure voor het installeren van het printerstuurprogramma met Plug en Play verschilt al naar gelang uw besturingssysteem. Raadpleeg de procedure voor uw besturingssysteem.
Neem contact op met de systeembeheerder. Klik op [Stuurprogramma's zoeken en installeren (aanbevolen)]. BELANGRIJK Als u het printerstuurprogramma voor deze printer eerder op de computer hebt geïnstalleerd Het printerstuurprogramma wordt automatisch geïnstalleerd en het voorgaande dialoogvenster wordt niet weergegeven. Als u het printerstuurprogramma wilt bijwerken (of het printerstuurprogramma handmatig wilt installeren), moet u het printerstuurprogramma installeren via de cd-rominstallatie.
Klik op [Op mijn computer naar stuurprogramma's zoeken (geavanceerd)]. Plaats de meegeleverde cd-rom "Gebruikerssoftware" in het cd-romstation van de computer en klik op [Bladeren]. Als cd-rom installatie wordt weergegeven, klikt u op [Afsluiten]. Selecteer de map met het printerstuurprogramma. Als u werkt met de 32-bits versie van Windows Vista (1) Selecteer de mappen op de meegeleverde cd-rom: [Dutch] - [32bit] - [Driver]. (2) Klik op [OK].
Als u werkt met de 64-bits versie van Windows Vista (1) Selecteer de mappen op de meegeleverde cd-rom: [Dutch] - [x64] - [Driver]. (2) Klik op [OK]. OPMERKING Als u niet zeker weet of u een 32-bits of een 64-bits besturingssysteem gebruikt "De processorversie van Windows Vista of Server 2008 controleren" Klik op [Volgende]. ĺ De installatie wordt gestart.
Klik op [Sluiten]. OPMERKING Als het scherm voor het selecteren van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Ongeacht welk printerstuurprogramma is geselecteerd, zal er geen probleem zijn met de installatie omdat hetzelfde printerstuurprogramma wordt geïnstalleerd. De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation van uw computer. Windows XP en Server 2003 Schakel de computer in en start Windows XP of Server 2003.
Plaats de meegeleverde cd-rom "Gebruikerssoftware" in het cd-romstation van uw computer. Als cd-rom installatie wordt weergegeven, klikt u op [Afsluiten]. Selecteer de installatiemethode. Als het volgende dialoogvenster wordt weergegeven (1) Selecteer [Ik wil zelf kiezen (geavanceerd)]. (2) Klik op [Volgende]. Als het volgende dialoogvenster wordt weergegeven (1) Selecteer [Nee, nu niet]. (2) Klik op [Volgende]. (3) Selecteer [Ik wil zelf kiezen (geavanceerd)]. (4) Klik op [Volgende].
Voer de volgende procedure uit. (1) Selecteer [Op de onderstaande locaties naar het beste stuurprogramma zoeken]. (2) Schakel het selectievakje [Op verwisselbare media zoeken (b.v. op een diskette of cdrom)] uit. (3) Schakel het selectievakje [Ook op deze locatie zoeken] in. (4) Klik op [Bladeren]. Selecteer de map met het printerstuurprogramma. Als u werkt met de 32-bits versie van Windows Server 2003 (1) Selecteer de mappen op de meegeleverde cd-rom: [Dutch] - [32bit] - [Driver]. (2) Klik op [OK].
(1) Selecteer de mappen op de meegeleverde cd-rom: [Dutch] - [x64] - [Driver]. (2) Klik op [OK]. Klik op [Volgende]. ĺ De installatie wordt gestart. Klik op [Voltooien]. OPMERKING De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation van uw computer.
Stap 3: Na de installatie De volgende pictogrammen en mappen worden aan de volgende locaties toegevoegd. Map [Printers en faxapparaten] (map [Printers] voor Windows Vista en Server 2008) Printerpictogram voor deze printer Taaklade Pictogram Printerstatusvenster Het pictogram wordt niet weergegeven als u de computer niet opnieuw hebt opgestart na de installatie van het printerstuurprogramma.
[E-12] Uit te voeren taken voor afdrukken in een netwerkomgeving De volgende twee methoden zijn beschikbaar om het printerstuurprogramma te installeren op een computer verbonden met een LAN-kabel (uit te voeren taken voor afdrukken in een netwerkomgeving). De procedures voor het instellen van het IP-adres of het creëren van een poort nodig voor het afdrukken in een netwerkomgeving hangt af van de installatiemethode.
[E-13] Afdrukserveromgeving (printer delen) Als u de printer van de afdrukserveromgeving deelt, kunt u afdrukken vanaf andere computers die niet rechtstreeks met deze printer zijn verbonden. *1 De term "afdrukserver" duidt de computer aan die rechtstreeks met de printer is verbonden. *2 De term "client" wordt gebruikt voor een computer die via een netwerk met de printer is verbonden. *3 De term "lokale installatie" geeft aan dat het printerstuurprogramma wordt geïnstalleerd vanaf de meegeleverde cdrom.
Voor clientcomputers Installeer het printerstuurprogramma.
[E-14] De afdrukserver configureren Stap 1: Voordat u de printer gaat delen Stap 2: De printer delen Stap 1: Voordat u de printer gaat delen Controleer de instellingen van uw netwerk. Voer de volgende procedure uit. Windows XP Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik vervolgens op >1HWZHUN HQ ,QWHUQHW YHUELQGLQJHQ@ ĺ >1HWZHUNYHUELQGLQJHQ@ Windows Server 2003 6HOHFWHHU >&RQILJXUDWLHVFKHUP@ ĺ >1HWZHUNYHUELQGLQJHQ@ ĺ >/$1 verbinding] in het menu Start.
OPMERKING Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan]. Controleer of [Bestands- en printerdeling voor Microsoft-netwerken] is geselecteerd. (1) Controleer of het selectievakje [Bestands- en printerdeling voor Microsoft-netwerken] is ingeschakeld. (Als het selectievakje niet is ingeschakeld, schakelt u het in.) (2) Klik op [OK].
OPMERKING De processorversie van Windows Vista controleren Als u niet zeker weet of u met 32-bits Windows Vista of 64-bits Windows Vista werkt, leest u "De processorversie van Windows Vista controleren". 32-bits besturingssysteem (Windows XP, Server 2003, Vista en Server 2008) OPMERKING Als u werkt met Windows XP De printer kan niet worden gedeeld in een netwerk met de standaardinstellingen van het besturingssysteem (de instellingen direct na de installatie).
Windows XP en Server 2003 Selecteer [Deze printer delen]. Wijzig zo nodig [Share-naam]. Windows Vista en Server 2008 Schakel het selectievakje [Deze printer delen] in. Wijzig zo nodig [Sharenaam]. Ga verder met de volgende procedures in overeenstemming met het besturingssysteem van de client. Client Sommige gebruikers werken met een 64-bits besturingssysteem. ĺ1DDU stap 4 Geen enkele gebruiker werkt met een 64-bits besturingssysteem.
Plaats de meegeleverde cd-rom "Gebruikersoftware" in het cd-romstation van de computer en klik op [Extra stuurprogramma's]. Als cd-rom installatie wordt weergegeven, klikt u op [Afsluiten]. OPMERKING Wanneer u een extra stuurprogramma bijwerkt (vervangend stuurprogramma) Voer de volgende procedure uit. 1. Verwijder het printerstuurprogramma op de afdrukserver. "Het stuurprogramma verwijderen met behulp van de [Canon LBP7210C Deinstalleerder]" 2.
Klik op [Bladeren]. Open de mappen in de meegeleverde cd-rom: [Dutch] - [x64] - [Driver]. Selecteer het INF-bestand. (1) Selecteer [CNACDSTD.INF]. (2) Klik op [Openen]. Klik op [OK].
ĺ De installatie van het extra printerstuurprogramma wordt gestart. OPMERKING De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie van het extra printerstuurprogramma kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation. Klik op [Sluiten] of op [OK]. ĺ Het printerpictogram verandert in het gedeelde-printerpictogram. BELANGRIJK De instelling voor het delen van de printer uitschakelen Als u de instelling voor het delen van de printer wilt uitschakelen, volgt u de onderstaande procedures.
Klik op [Doorgaan] als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven. 64-bits besturingssysteem (Windows Vista en Server 2008) OPMERKING De schermafbeeldingen Deze procedure wordt beschreven aan de hand van schermafbeeldingen van Windows Vista. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start. Windows Vista Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printer].
Ga verder met de volgende procedures in overeenstemming met het besturingssysteem van de client. Client Sommige gebruikers werken met een 32-bits besturingssysteem. Geen enkele gebruiker werkt met een 32-bits besturingssysteem. ĺ1DDU stap 4 ĺ1DDU stap 10 OPMERKING Als [Opties voor delen wijzigen] wordt weergegeven Klik op [Opties voor delen wijzigen]. Klik op [Doorgaan] als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven.
OPMERKING De downloadinstallatie voor clientcomputers waarop een 32-bits besturingssysteem wordt uitgevoerd Als een 64-bits besturingssystemen op de afdrukserver wordt uitgevoerd, wordt vanwege een Windows-restrictie de downloadinstallatie niet ondersteund voor de volgende clientcomputers waarop een 32-bits besturingssysteem is geïnstalleerd.
(2) Klik op [OK]. Klik op [Bladeren]. Open de mappen op de meegeleverde cd-rom: [Dutch] - [32bit] - [Driver]. Selecteer het INF-bestand. (1) Selecteer [CNACDSTK.INF]. (2) Klik op [Openen]. Klik op [OK].
ĺ De installatie van het extra printerstuurprogramma wordt gestart. OPMERKING De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie van het extra printerstuurprogramma kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation. Klik op [Sluiten] of op [OK]. ĺ Het printerpictogram verandert in het gedeelde-printerpictogram. BELANGRIJK De instelling voor het delen van de printer uitschakelen Schakel het selectievakje [Deze printer delen] uit op het tabblad [Delen].
[E-15] Installatie op clients U kunt het printerstuurprogramma op twee manieren op een clientcomputer installeren: met lokale installatie of met downloadinstallatie. Lokale installatie U kunt het printerstuurprogramma installeren vanaf de bijgeleverde cd-rom. Installeren via cd-rominstallatie Downloadinstallatie U kunt het printerstuurprogramma zonder de bijgeleverde cd-rom installeren door het printerstuurprogramma van de afdrukserver te downloaden.
Plaats de meegeleverde cd-rom "Gebruikerssoftware" in het cd-romstation van uw computer. Als de cd-rom al is geplaatst, werpt u de schijf uit en plaatst u deze opnieuw in het station. ĺ CD-rominstallatie wordt weergegeven. Afhankelijk van uw omgeving, kan het enige tijd duren voordat cd-rominstallatie wordt weergegeven. OPMERKING Als cd-rom installatie niet verschijnt U kunt de volgende procedure gebruiken om het installatieprogramma weer te geven.
OPMERKING Als u de e-Handleiding niet wilt installeren Klik op [Aangepaste installatie]. Klik op [Installeren]. OPMERKING Als u [Aangepaste installatie] hebt geselecteerd in stap 4 (1) Verwijder het vinkje in keuzevakje [e-Handleiding]. (2) Klik op [Installeren].
Lees de inhoud van de licentieovereenkomst, en klik vervolgens op [Ja]. Klik op [Volgende]. Selecteer de installatiemethode.
(1) Selecteer [Handmatig poort voor installatie instellen]. (2) Klik op [Volgende]. Klik op [Poort toevoegen]. Selecteer de poort die u wilt toevoegen. (1) Selecteer [Netwerk]. (2) Klik op [OK]. Selecteer een gedeelde printer. (1) Selecteer een gedeelde printer op de afdrukserver. (2) Klik op [OK].
OPMERKING Wanneer u niet zeker bent van de naam van de afdrukserver (computernaam van afdrukserver) Breng de afdrukserverbeheerder van het probleem op de hoogte. Geef aan of u de printer wel of niet als standaardprinter wilt gebruiken. (1) Als u de printer wilt instellen als de standaardprinter, schakelt u het selectievakje [Als standaard instellen] in. (2) Klik op [Volgende]. Klik op [Starten].
Als u werkt met Windows Vista of Server 2008 Het volgende scherm wordt weergegeven. Klik op [Ja]. Selecteer alleen [Nee] wanneer u geen LAN-kabel gebruikt om de printer te verbinden met de computer waarop het printerstuurprogramma wordt geïnstalleerd. Klik op [Ja]. ĺ De installatie van het printerstuurprogramma wordt gestart. Afhankelijk van uw omgeving kan de installatie van de software enige tijd in beslag nemen.
Controleer de installatieresultaten en klik op [Volgende]. OPMERKING Als het stuurprogramma is niet goed geïnstalleerd "Het printerstuurprogramma kan niet worden geïnstalleerd of verwijderd" Start de computer opnieuw op. (1) Schakel het selectievakje [De computer nu opnieuw opstarten (aanbevolen)] in. (2) Klik op [Opnieuw starten]. OPMERKING De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation van uw computer.
"De e-Handleiding bekijken" "Zoeken naar informatie" Installeren vanuit de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers] De procedure voor het installeren van het printerstuurprogramma vanuit de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers] verschilt afhankelijk van het besturingssysteem. Raadpleeg de procedure voor uw besturingssysteem.
Klik op [Netwerkprinter, draadloze printer of Bluetooth-printer toevoegen]. ĺ Het in het netwerk zoeken van de printer start automatisch. Klik op [De printer die ik wil gebruiken, staat niet in de lijst]. Voer de volgende procedure uit. (1) Selecteer [Een gedeelde printer op naam selecteren]. (2) Klik op [Volgende].
Selecteer een gedeelde printer. (1) Selecteer een gedeelde printer op de afdrukserver. (2) Klik op [Selecteren]. OPMERKING Het netwerkpad rechtstreeks invoeren Geef het netwerkpad op als "\\naam afdrukserver (computernaam van afdrukserver)\printernaam". Wanneer u niet zeker bent van de naam van de afdrukserver (computernaam van afdrukserver) Breng de afdrukserverbeheerder van het probleem op de hoogte. Klik op [Stuurprogramma installeren].
OPMERKING Als al een ander printerstuurprogramma is geïnstalleerd [Als standaardprinter instellen] wordt weergegeven. Als u de printer wilt instellen als de standaardprinter, schakelt u het selectievakje in. Klik op [Voltooien]. OPMERKING Een testpagina afdrukken Klik op [Testpagina afdrukken]. ĺ Een bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven. Klik op [Sluiten] om het dialoogvenster te sluiten. Windows XP en Server 2003 Schakel de computer in en start Windows XP of Server 2003.
Meld u aan bij Windows XP of Server 2003. OPMERKING Wanneer u zich aanmeldt als gebruiker zonder beheerdersrechten Een gebruiker zonder beheerdersrechten kan toch een printerstuurprogramma installeren. Open de map [Printers en faxapparaten]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start.
Selecteer een printertype. (1) Selecteer [Netwerkprinter of een printer die met een andere computer is verbonden]. (2) Klik op [Volgende]. Voer de volgende procedure uit. (1) Selecteer [Verbinding maken met deze printer (of selecteer deze optie en klik op Volgende)]. (2) Klik op [Volgende]. Selecteer een gedeelde printer.
(1) Selecteer een gedeelde printer op de afdrukserver. (2) Klik op [Volgende]. OPMERKING Als het dialoogvenster [Verbinding maken met printer] wordt weergegeven Volg de aanwijzingen in het bericht. Het netwerkpad rechtstreeks invoeren Geef het netwerkpad op als "\\naam afdrukserver (computernaam van afdrukserver)\printernaam". Wanneer u niet zeker bent van de naam van de afdrukserver (computernaam van afdrukserver) Breng de afdrukserverbeheerder van het probleem op de hoogte.
Installeren vanuit [Windows Verkenner] Schakel de computer in en start Windows. Meld u aan bij Windows. Geef [Windows Verkenner] weer. Windows XP, Server 2003, Vista en Server 2008 6HOHFWHHU >$OOH SURJUDPPD V@ ĺ >%XUHDX DFFHVVRLUHV@ ĺ >:LQGRZV Verkenner] in het menu Start. Voer de volgende procedure uit. (1) Selecteer de afdrukserver bij [Mijn netwerklocaties] ([Netwerk] in Windows Vista en Server 2008).
afdrukserver) Breng de afdrukserverbeheerder van het probleem op de hoogte. Volg de instructies op het scherm om het printerstuurprogramma te installeren.
[E-16] De processorversie van Windows Vista controleren Als u niet zeker weet of u met 32-bits Windows Vista of 64-bits Windows Vista werkt, kunt u dat met de volgende procedure vaststellen. OPMERKING De schermafbeeldingen Deze procedure wordt beschreven aan de hand van schermafbeeldingen van Windows Vista. Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start. Geef [Systeem] weer. Windows Vista .OLN RS >6\VWHHP HQ RQGHUKRXG@ ĺ >6\VWHHP@ Windows Server 2008 Dubbelklik op [Systeem].
[E-17] Configuratiepagina-afdruk Na installatie van het printerstuurprogramma, controleert u de werking via de configuratiepagina-afdruk. De configuratiepagina-afdruk wordt gebruikt voor het afdrukken van de instellingen van de printer, het totaal aantal afgedrukte pagina's en andere printerinformatie. OPMERKING Plaats papier van A4-formaat. De Configuratiepagina-afdruk is ingesteld om te worden afgedrukt op papier van A4-formaat.
ĺ De configuratiepagina-afdruk wordt afgedrukt. OPMERKING Voorbeeld van Configuratiepagina-afdruk Dit een voorbeeld van een configuratiepagina-afdruk. De inhoud van dit voorbeeld kan afwijken van de door uw printer afgedrukte configuratiepagina-afdruk.
[E-18] Een testpagina afdrukken in Windows U kunt de werking van het printerstuurprogramma controleren door een testpagina af te drukken in Windows. BELANGRIJK Als een foutbericht in het printerstatusvenster wordt weergegeven Volg de instructies op het scherm om het probleem op te lossen en druk dan een testpagina af. "Printerstatusvenster" Plaats papier van A4-formaat in de multifunctionele lade of de papierlade.
ĺ De testpagina wordt afgedrukt.
[E-19] Het printerstuurprogramma verwijderen met behulp van de [Canon LBP7210C Deinstalleerder] De procedure voor het verwijderen van het printerstuurprogramma is de procedure waarbij de computer wordt teruggezet op de status van voor de installatie van het printerstuurprogramma. Voer de volgende procedure uit om het printerstuurprogramma te verwijderen. BELANGRIJK Verwijderen door een gebruiker met beheerdersrechten Een gebruiker zonder beheerdersrechten kan de gebruikershandleiding niet verwijderen.
Sluit de volgende bestanden en programma's als deze geopend zijn. Help-bestand Printerstatusvenster Bedieningspaneel Overige toepassingen Voer de [Canon LBP7210C De-installeerder] uit. Windows XP, Server 2003, Vista en Server 2008 .OLN LQ KHW PHQX >6WDUW@ RS >$OOH SURJUDPPD V@ ĺ >&DQRQ 3ULQWHU 'H LQVWDOOHHUGHU@ ĺ >&DQRQ /%3 & 'H LQVWDOOHHUGHU@ OPMERKING Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan].
Klik op [Ja]. Als de printer wordt gebruikt als een gedeelde printer, wordt het volgende scherm weergegeven. Lees het bericht en klik op [Ja]. ĺ Het verwijderen wordt gestart. Een ogenblik geduld. Afhankelijk van uw omgeving, kan het verwijderen van de gebruikershandleiding veel tijd in beslag nemen. OPMERKING Als u werkt met Windows Vista en Server 2008 Het volgende dialoogvenster wordt weergegeven. Lees het bericht en klik op [Ja] of [Ja op alles]. Klik op [Afsluiten].
Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start. Windows XP Home Edition Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printers en DQGHUH KDUGZDUH@ ĺ >3ULQWHUV HQ ID[DSSDUDWHQ@ Windows Vista Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printer]. Windows Server 2008 Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en dubbelklik op [Printers].
"Het printerstuurprogramma verwijderen via het [Configuratiescherm]" De e-Handleiding verwijderen De geïnstalleerde e-Handleiding wordt niet verwijderd wanneer u het printerstuurprogramma verwijdert. Zie "De e-Handleiding verwijderen" om de e-Handleiding te verwijderen.
[E-20] Het printerstuurprogramma verwijderen via het [Configuratiescherm] Als u het printerstuurprogramma niet kunt verwijderen met behulp van de [Canon LBP7210C De-installeerder], voert u de volgende procedure uit om het printerstuurprogramma te verwijderen. Voer de volgende procedure uit. Windows XP Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Software].
Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan]. Voer de volgende procedure uit. Als deze printer wordt weergegeven (1) Selecteer deze printer. (2) Klik op [Verwijderen]. Als deze printer niet wordt weergegeven Klik op [Verwijderen]. Klik op [Ja]. Als de printer wordt gebruikt als een gedeelde printer, wordt het volgende scherm weergegeven. Lees het bericht en klik op [Ja]. ĺ Het verwijderen wordt gestart. Een ogenblik geduld.
Afhankelijk van uw omgeving, kan het verwijderen veel tijd in beslag nemen. OPMERKING Als u werkt met Windows Vista en Server 2008 Het volgende dialoogvenster wordt weergegeven. Lees het bericht en klik op [Ja] of [Ja op alles]. Klik op [Afsluiten]. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start.
BELANGRIJK Als het pictogram voor deze printer wordt weergegeven 1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram en selecteer [Verwijderen] in de keuzelijst. 2. Klik op [Ja]. Zorg ervoor dat het pictogram wordt verwijderd. Tenzij u dit pictogram verwijdert, kunt u het printerstuurprogramma niet opnieuw installeren. Start Windows opnieuw. BELANGRIJK De e-Handleiding verwijderen De geïnstalleerde e-Handleiding wordt niet verwijderd wanneer u het printerstuurprogramma verwijdert.
[E-21] Het USB-stuurprogramma verwijderen Verwijder het stuurprogramma in de USB-klasse onder de volgende omstandigheden. Als het via een USB-verbinding geïnstalleerde printerstuurprogramma niet correct kan worden verwijderd Als u het printerstuurprogramma niet juist kunt installeren, zelfs nadat u het programma opnieuw hebt geïnstalleerd Controleer het volgende. Controleer of de printer en de computer op elkaar zijn aangesloten met een USB-kabel. Controleer of de printer is ingeschakeld.
LBP7210C] in het dialoogvenster. Open [Apparaatbeheer]. Windows XP 1. Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start. 2. .OLN RS >3UHVWDWLHV HQ RQGHUKRXG@ ĺ >6\VWHHP@ 3. 2SHQ KHW WDEEODG >+DUGZDUH@ ĺ >$SSDUDDWEHKHHU@ Windows Server 2003 1. 6HOHFWHHU >&RQILJXUDWLHVFKHUP@ ĺ >6\VWHHP@ LQ KHW PHQX Start. 2. 2SHQ KHW WDEEODG >+DUGZDUH@ ĺ >$SSDUDDWEHKHHU@ Windows Vista 1. Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start. 2. .OLN RS >+DUGZDUH HQ JHOXLGHQ@ ĺ >+DUGZDUH HQ DSSDUDWHQ weergeven].
BELANGRIJK Verwijder geen andere apparaatstuurprogramma's. Als u per ongeluk andere apparaatstuurprogramma's verwijdert, werkt Windows mogelijk niet meer naar behoren. OPMERKING Als [Ondersteuning voor USB-afdrukken] niet wordt weergegeven Het USB-stuurprogramma is niet goed geïnstalleerd. Als het USB-stuurprogramma wordt weergegeven bij [Overige apparaten] Het USB-stuurprogramma is niet goed geïnstalleerd. Selecteer [Onbekend apparaat] en verwijder het apparaat. Klik op [OK].
[F] Afdrukken 㻝㻣㻥㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[F-02] Het printerstuurprogramma installeren Het printerstuurprogramma is software wat nodig is voor het afdrukken vanuit een applicatie. De procedure voor het installeren van een printerstuurprogramma hangt af van de systeemomgeving. Raadpleeg het volgende afhankelijk van uw systeemomgeving.
Wanneer uw computer de afdrukserver is Als de printer en afdrukserver met elkaar zijn verbonden via een USB-kabel "Installeren via cd-rominstallatie" "Installeren met Plug and Play" Als de printer en afdrukserver met elkaar zijn verbonden via een LAN-kabel "Automatische installatie (aanbevolen methode)" "Handmatige installatie (alleen voor Windows XP/Server 2003)" Wanneer uw computer een clientcomputer is "Installatie op clients" 㻝㻤㻝㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[F-03] De printer in- en uitschakelen De printer inschakelen De printer uitschakelen De printer inschakelen Druk op de aan/uit-schakelaar om de printer Aan te zetten. ĺ Alle indicatielampjes op de printer knipperen en de printer voert een zelfdiagnosetest uit om het apparaat en de optionele toebehoren te controleren. Als het resultaat van de zelfdiagnosetest normaal is Het indicatielampje Gereed gereed om af te drukken.
Schakel de printer niet in direct nadat u deze hebt uitgeschakeld. Als u de printer uit en weer in moet schakelen, moet u ten minste 10 seconden wachten voordat u de aan-/uit-schakelaar weer indrukt.
Energieverbruik wanneer de printer is uitgeschakeld (wanneer de aan-/uit-schakelaar niet wordt ingedrukt) Zelfs wanneer de hoofdschakelaar van de printer is uitgeschakeld, wordt er in geringe mate energie verbruikt als de stekker in de wandcontactdoos zit. Trek de stekker uit de wandcontactdoos om het stroomverbruik volledig te stoppen.
[F-04] Afdrukken (basisprocedure) In dit gedeelte wordt de basisprocedure beschreven voor het afdrukken vanuit een toepassing, waarbij Adobe Reader 7.0 als voorbeeld wordt gebruikt. De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. OPMERKING Wanneer het printerstuurprogramma wordt geïnstalleerd "Procedure voor installatie van de printer en het printerstuurprogramma" Plaats papier in de papierlade of de multifunctionele lade.
OPMERKING De printernaam wijzigen U kunt de printernaam wijzigen in de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Klik op [Eigenschappen]. Geef de instelling op voor [Afdrukstijl]. (1) Geef het tabblad [Afwerking] weer. (2) Selecteer [Dubbelzijdig afdrukken] of [Enkelzijdig afdrukken].
Geef de instellingen op voor [Paginaformaat] en [Uitvoerformaat]. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Selecteer het paginaformaat van het document dat met een toepassing werd gemaakt. (3) Selecteer zo nodig het formaat van het papier dat in de papierbron is geplaatst. BELANGRIJK Als de instellingen [Paginaformaat] en [Uitvoerformaat] niet hetzelfde zijn De grootte van de afdruk wordt automatisch aangepast aan de grootte van de pagina.
instelling voor [Uitvoerformaat]. Geef de instellingen op voor [Papierbron] en [Papiersoort]. (1) Open het tabblad [Papierbron]. (2) Selecteer de papierbron die u wilt gebruiken. (3) Selecteer het type papier dat in de papierbron is geplaatst. OPMERKING Wanneer [Papierselectie] wordt ingesteld op een andere instelling dan [Hetzelfde papier voor alle pagina's] De instelling [Papierbron] verandert als volgt.
Selecteer [Lade 1] of [Lade 2] (optioneel) in [Papierbron]. Als u [Auto] selecteert, kunt u niet afdrukken vanuit de papierlade. (Papier wordt ingevoerd vanuit de multifunctionele lade.) [Papiersoort] Geef de instelling voor het papiertype als volgt op.
[Afwerking], [Papierbron] en [Kwaliteit]. OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. OPMERKING De instellingen Het verdient aanbeveling het tabblad [Pagina-instelling] en de instellingen op het tabblad [Papierbron] te controleren elke keer wanneer u een document gaat afdrukken.
㻝㻥㻝㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[F-05] Een taak annuleren Met deze printer kunt u een taak annuleren met behulp van een van de volgende methoden. Een afdruktaak annuleren met behulp van de afdrukwachtrij Een afdruktaak annuleren met behulp van het printerstatusvenster Een afdruktaak annuleren met behulp van de toets Taak annuleren Een afdruktaak annuleren met behulp van de Remote UI Een afdruktaak annuleren met behulp van de afdrukwachtrij Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam.
De afdrukwachtrij weergeven U kunt ook de volgende procedure gebruiken om de afdrukwachtrij weer te geven. 1. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start. Windows XP Home Edition Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printers HQ DQGHUH KDUGZDUH@ ĺ >3ULQWHUV HQ ID[DSSDUDWHQ@ Windows Vista Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printer].
Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling]. Klik op [ ] (Taak annuleren) om de afdruktaak te annuleren. OPMERKING Afdruktaken van andere gebruikers Terwijl de taak van een andere gebruiker wordt afgedrukt, kunt u de taak niet annuleren.
OPMERKING Als afdruktaken niet kunnen worden geannuleerd, zelfs wanneer (Taak annuleren) is ingedrukt U kunt de volgende pagina's of taken niet annuleren.
OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling]. Selecteer [Remote UI] in het menu [Opties]. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk.
OPMERKING [Document Name] Een taaknaam van maximaal 20 tekens kan worden weergegeven. Als de naam uit meer dan 20 tekens bestaat, worden de overige tekens niet weergegeven of worden sommige tekens niet juist weergegeven. Afhankelijk van de toepassing, wordt de naam van de toepassing aan het begin van de bestandsnaam toegevoegd. [Interface Name] Als u afdrukt via USB, wordt [Local] weergegeven bij [Interface Name]. Als u afdrukt via het netwerk, wordt niets in het veld weergegeven.
De pagina's die al worden afgedrukt De pagina's die al worden afgedrukt als op [Delete] wordt geklikt, worden afgemaakt. Afdruktaken van andere gebruikers U kunt ook afdruktaken van andere gebruikers annuleren.
[F-06] De standaardwaarden voor de afdrukvoorkeuren wijzigen De afdrukvoorkeuren die worden opgegeven bij "Afdrukken (basisprocedure)", zijn alleen van toepassing op taken die vanuit dezelfde toepassing zullen worden afgedrukt. Als de toepassing wordt gesloten, worden de gewijzigde instellingen teruggezet op de standaardwaarden. U kunt de volgende procedure gebruiken om de standaardwaarden te wijzigen voor afdrukvoorkeuren die voor alle taken gelden.
OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Bevestig de instellingen en klik op [OK]. De standaardwaarden voor afdrukvoorkeuren worden gewijzigd. ĺ De map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers] wordt opnieuw geopend.
[F-07] Verschillende tabbladen in het printerstuurprogramma U kunt schakelen tussen de tabbladen in het printerstuurprogramma door op de tabs boven aan het dialoogvenster te klikken. In dit gedeelte worden de tabbladen beschreven die worden weergegeven.
Het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren openen vanuit de map [Printers en faxapparaten] of [Printers] (wanneer [Eigenschappen] is geselecteerd) Tabblad [Apparaatinstellingen] Tabblad [Profiel] OPMERKING De tabbladen die in Windows worden weergegeven De volgende tabbladen worden weergegeven in Windows. Tabblad [Algemeen] Tabblad [Delen] Tabblad [Poorten] Tabblad [Geavanceerd] Tabblad [Kleurbeheer] Tabblad [Beveiliging] Raadpleeg de Windows Help voor meer informatie over deze tabbladen.
(1) "Afdruktaken samenvoegen voor afdrukken" (2) "De afdrukvoorkeuren configureren met behulp van het voorbeeldvenster" (3) "Meerdere pagina's op één vel afdrukken" (4) "Een afbeelding afdrukken op papierformaat groter dan A4 (Poster afdrukken)" (5) "Afdrukken op schaal" (6) "Een watermerk toevoegen aan een document dat u wilt afdrukken (watermerk afdrukken)" (7) "Randen, de datum, enz.
Raadpleeg de Help.
Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Tabblad [Papierbron] (1) "Afdruktaken samenvoegen voor afdrukken" (2) "De afdrukvoorkeuren configureren met behulp van het voorbeeldvenster" (3) "Papier selecteren voor elke pagina" OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help.
(1) "Afdruktaken samenvoegen voor afdrukken" (2) "Afdrukken optimaliseren voor bepaalde af te drukken gegevens" (3) "Een kleurendocument afdrukken in zwart-wit" (4) "Afbeeldingen met een ruwe structuur bijwerken" (5) "De tonerdichtheid aanpassen" (6) "De kleur aanpassen" (7) "Afdrukken met aangepaste helderheid en contrast" (8) "Kleurafstemming via het beeldscherm" OPMERKING 㻞㻜㻢㻌㻛㻌㻣㻞㻣
Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Tabblad [Apparaatinstellingen] OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help.
OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help.
[F-08] De printerstatus controleren in het printerstatusvenster Het printerstatusvenster weergeven De printerstatus controleren Over het dialoogvenster [Informatie over verbruiksartikelen] Het printerstatusvenster weergeven U kunt het printerstatusvenster op de volgende twee manieren openen. Klik op [ Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling] van het printerstuurprogramma.
Soms wordt het pictogram zelfs niet in de bovenstaande situaties weergegeven afhankelijk van de instellingen voor het dialoogvenster [Voorkeuren (Gebruikers)] of [Voorkeuren (Beheerders)] in het printerstatusvenster. Zie de Help voor meer informatie over het dialoogvenster [Voorkeuren (Gebruikers)] of [Voorkeuren (Beheerders)]. "De Help gebruiken" De printerstatus controleren Met het printerstatusvenster kunt u de printerstatus controleren (zoals de werkingsstatus en informatie over de taken).
gebied wordt afhankelijk van de printerstatus de voortgang van het afdrukken weergegeven of foutcondities. Bovendien wordt afhankelijk van de printerstatus de achtergrondkleur als volgt gewijzigd. • Blauw: De printer is klaar voor gebruik. • Oranje: Er is een fout opgetreden. • Rood: Er is een servicefout opgetreden. (6) [Informatiegebied afdruktaken]: (7) [Voortgangsbalk]: Hiermee geeft u informatie weer over de taak. Hiermee geeft u de voortgang weer van de huidige taak.
termijn nodig> Het is raadzaam de tonercassette te vervangen voordat u een grote hoeveelheid gegevens afdrukt. Wanneer de levensduur van de zwarte tonercassette is verstreken, stopt de printer met afdrukken en kunt u niet verder gaan met de taak. Wanneer de levensduur van een van de tonercassettes (behalve zwart) is verstreken, kunt u alleen afdrukken in zwart-wit. Vervang de tonercassette van de aangegeven kleur door een nieuw exemplaar. De printer stopt met afdrukken.
[F-09] Controleren aan de hand van de Remote UI De Remote UI weergeven De printerstatus controleren De Remote UI weergeven Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling]. Selecteer [Remote UI] in het menu [Opties]. ĺ De Remote UI wordt weergegeven.
De printerstatus controleren Door informatie op te halen van de printer kunt u de huidige printerstatus en informatie over de printer weergeven in de Remote UI. Als u de printerstatus wilt controleren, selecteert u [Status] of [Features] in het menu [Device Manager]. De pagina [Status] U kunt de status controleren van de papierbronnen en de tonercassettes of andere informatie weergeven.
(1) [Device Status]: Hiermee geeft u berichten weer over de printerstatus. Bovendien verandert afhankelijk van de printerstatus de kleur van de indicator als volgt. (groen): Normaal (De printer is klaar voor gebruik.) (geel): Enige aandacht is nodig maar deze status heeft geen invloed op de afdruktaak. (Er wordt een waarschuwingsbericht weergegeven.) (rood): Afdrukken is om een bepaalde reden niet mogelijk. (Er wordt een foutbericht weergegeven.
Bericht Inhoud en oplossingen Kan normaal worden gebruikt. U kunt doorgaan met afdrukken. Het is raadzaam de tonercassette te vervangen voordat u een grote hoeveelheid gegevens afdrukt. Wanneer de levensduur van de zwarte tonercassette is verstreken, stopt de printer met afdrukken en kunt u niet verder gaan met de taak.
pagina's, enzovoort.
[F-10] De Help gebruiken Raadpleeg de instructies in de Help voor meer informatie over de instellingen van het printerstuurprogramma of het printerstatusvenster. U gebruikt de Help als volgt. Klik op [Help]. Wanneer u de Help weergeeft vanuit het printerstatusvenster, selecteert u [Helponderwerpen] in het menu [Help]. Geef de optie weer waarover u informatie wilt.
De optie waarover u informatie wilt, weergeven via de Inhoudsopgave Hieronder wordt beschreven hoe u een onderwerp kunt weergeven, waarbij [Afdrukstand] op het tabblad [Paginainstelling] als voorbeeld wordt gebruikt. Voer de volgende procedure uit. (1) Open het tabblad [Inhoud]. (2) Selecteer een tabblad, dialoogvenster, enzovoort voor uw gewenste optie. Klik op de gewenste optie.
[Pagina-instelling] als voorbeeld wordt gebruikt. Voer de volgende procedure uit. (1) Open het tabblad [Index]. (2) Geef trefwoorden voor de gewenste optie op. Dubbelklik op de gewenste optie. Klik op de gewenste optie.
Een woord of zin uit de Help ophalen en de optie waarover u informatie wilt, weergeven Hieronder wordt beschreven hoe u een onderwerp kunt weergeven, waarbij [Pagina-opmaak] op het tabblad [Pagina-instelling] als voorbeeld wordt gebruikt. Voer de volgende procedure uit. (1) Open het tabblad [Zoeken]. (2) Geef een woord of zin met betrekking tot de gewenste optie op. Klik op [Onderwerpen zoeken].
Dubbelklik in de lijst met onderwerpen op een tabblad, dialoogvenster, enzovoort voor uw gewenste optie. Klik op de gewenste optie.
㻞㻞㻟㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[F-11] Geschikt en ongeschikt papier Geschikt papier Ongeschikt papier Geschikt papier Papierformaat Papiersoort Papierformaat Onderstaand worden de papierformaten weergegeven die met deze printer kunnen worden gebruikt. : Het papier is beschikbaar voor enkelzijdig afdrukken en automatisch dubbelzijdig afdrukken. : Het papier is alleen beschikbaar voor enkelzijdig afdrukken. : Het papier kan niet worden gebruikt om af te drukken.
Envelop DL (110,0 mm × 220,0 mm) Envelop Nr.10 (COM10) (104,7 mm × 241,3 mm) Envelop C5 (162.0 mm × 229.0 mm) Envelop Monarch (98,4 mm × 190,5 mm) Envelop B5 (176,0 mm × 250,0 mm) Indexkaart (102,0 × 152,0 mm, 127,0 × 203,0 mm) *1 Aangepast papierformaat *2 *2 *1 Papier met een aangepast formaat van 76.2 tot 215,9 mm breed en van 127.0 tot 355,6 mm lang kan worden geplaatst. *2 Papier met een aangepast formaat van 100,0 tot 215,9 mm breed en van 148,0 tot 355,6 mm lang kan worden geplaatst.
Normaal papier *1 60 tot 74 g/m 2 [Normaal Papier L] *2 60 g/m 2 [Normaal Papier L2]*5 70 tot 90 g/m 2 [Normaal Papier] *2*3 86 tot 119 g/m 2 [Zwaar Papier 1]*3 120 tot 128 Zwaar papier g/m 2 [Zwaar papier 2] 129 tot 176 g/m 2 Transparanten (alleen bij afdrukken in zwart-wit) Etiket *6 *7 *7 [Envelop] *9 *9 [Envelop H]*8 *9 *9 [Zwaar papier 3] [Transparant] [Etiketten] 100 tot 110 g/m 2 [Gecoat papier 1] 120 tot 130 g/m 2 [Gecoat papier 2] Gecoat papier 155 tot 165 g/m 2 [Gecoa
*5 Wanneer papier van 60 g/m 2 is geselecteerd bij [Normaal Papier L] en het afgedrukte papier krult (de afgedrukte zijde krult naar buiten), kies dan [Normaal Papier L2]. *6 Voor dubbelzijdig afdrukken kunt u geen zwaar papier van 164 tot 176 g/m 2 gebruiken. *7 U kunt zwaar papier van 129 tot 163 g/m 2 laden. *8 Als u de hechting van de toner wilt verbeteren wanneer wordt afgedrukt met de instelling [Envelop], selecteert u [Envelop H]. *9 Envelop Monarch kan niet worden geplaatst.
Let er op geen vegen of vlekken te maken op de afdrukzijde van de transparanten, bijvoorbeeld vingerafdrukken, stof of olie. De afdruksnelheid neemt af bij afdrukken op transparanten. Etiket Met deze printer kunnen labels worden afgedrukt van A4- en Letter-formaat. BELANGRIJK Voorzorgen bij het gebruik van labels Gebruik geen etiketten met de volgende kenmerken. Gebruik van verkeerde labels kan papierstoringen tot gevolg hebben die lastig zijn op te lossen of kan leiden tot schade aan de printer.
Enveloppen met lijm op de oppervlakte Gerimpelde of gekreukte enveloppen Enveloppen van slecht fabrikaat met ongelijk gelijmde delen Enveloppen met een onregelmatige vorm Voordat u enveloppen plaatst, drukt u de stapel enveloppen plat om eventueel aanwezige lucht te laten ontsnappen en strijkt u stevig langs de vouwlijnen aan de rand. Druk niet af op de gegomde zijde van enveloppen. De afdruksnelheid neemt af bij afdrukken op enveloppen.
Papier met een lijmlaag of speciale coating Warmtegevoelig papier Papier met een lijmlaag Carbonpapier Etiketten die gemakkelijk loskomen Behandeld gekleurd papier Papier met een speciale coating (gecoat papier voor inkjetprinters, enz.
[F-12] Afdrukgebied Normaal papier, zwaar papier, transparanten, etiketten en gecoat papier Envelop OPMERKING Als u het afdrukgebied wilt vergroten Geef de volgende instellingen op in het printerstuurprogramma. 1. Klik op [Geavanceerde instellingen] op het tabblad [Afwerking]. 2. Stel [Druk af met linkerbovenkant van vel als beginpunt] in op [Aan].
BELANGRIJK Bij het afdrukken op enveloppen Het verdient aanbeveling het document zodanig te configureren dat de gegevens worden afgedrukt in een gebied kleiner dan het gehele afdrukgebied. Wanneer u afdrukt in het hele afdrukgebied, wordt mogelijk niet de optimale afdrukkwaliteit bereikt.
[F-13] Opslag van papier en afdrukken Opslag van papier Opslag van afdrukken Opslag van papier De kwaliteit van papier kan achteruitgaan als het niet goed wordt bewaard, zelfs als het papier voldoet aan de normale specificaties. Papier van mindere kwaliteit wordt mogelijk niet goed ingevoerd, kan leiden tot papierstoringen of tot een afname van de afdrukkwaliteit. Papier opslaan Neem bij de opslag en behandeling van papier de volgende richtlijnen in acht. Bewaar papier op een vlakke ondergrond.
Afdrukken opslaan Bewaar afdrukken op een vlakke ondergrond. Bewaar afdrukken niet in mappen vervaardigd van PVC-materiaal om te voorkomen dat de toner gaat smelten en aan het PVC-materiaal gaat hechten. Toner kan loslaten wanneer afdrukken worden gevouwen of gekreukt. Bewaar afdrukken in omstandigheden waarin zij niet kunnen kreuken of krullen omdat anders de toner kan loslaten. Bewaar afdrukken in een map wanneer u ze voor langere tijd (twee jaar of langer) opslaat.
[F-14] Invoerrichting van papier Als u papier wilt bedrukken dat is voorzien van een briefhoofd of logo, plaatst u het papier als volgt in de juiste invoerrichting. in de tabel geeft de juiste invoerrichtingen aan.
Enveloppen in de juiste stand plaatsen Zie "Enveloppen plaatsen".
[F-15] Papierbron Soort papierbron Papiercapaciteit van de papierbron Een papierbron selecteren Voorzorgsmaatregelen bij het hanteren van de multifunctionele lade of van de papierlade Soort papierbron Deze printer is uitgerust met de volgende papierbronnen. (A): Multifunctionele lade (B): Lade 1 (C): Lade 2 (Optioneel) BELANGRIJK Afdrukken vanuit de multifunctionele lade of vanuit lade 2 Zorg ervoor dat lade 1 is ingesteld voordat u afdrukt vanuit lade 2.
Transparanten (alleen bij afdrukken in zwart-wit) Circa 20 vellen Etiket Circa 20 vellen Circa 50 vellen Circa 50 vellen Gecoat papier Circa 20 vellen Circa 50 vellen Circa 50 vellen Envelop Circa 5 vellen Circa 10 vellen Circa 10 vellen Een papierbron selecteren Op het tabblad [Papierbron] van het printerstuurprogramma kan een papierbron worden geselecteerd. Selecteer [Papierbron]. (1) Open het tabblad [Papierbron]. (2) Selecteer de papierbron die u wilt gebruiken.
Wanneer vanuit de papierlade wordt afgedrukt op een ander papiertype dan normaal papier of enveloppen Selecteer [Lade 1] of [Lade 2] (optioneel). Als u [Auto] selecteert, kunt u niet afdrukken vanuit de papierlade. (Papier wordt ingevoerd vanuit de multifunctionele lade.) Het printerstuurprogramma weergeven "Afdrukken (basisprocedure)" "De standaardwaarden voor de afdrukvoorkeuren wijzigen" Klik op [OK].
Als u afdrukt vanuit de multifunctionele lade of vanuit lade 2 (optioneel), zorg er dan voor dat voorafgaand aan het afdrukken lade 1 is ingesteld. Verwijder het papier dat in de multifunctionele lade is geplaatst alvorens de lade te sluiten. Houd de multifunctionele lade bovendien gesloten wanneer deze niet wordt gebruikt.
[F-16] Uitvoerlade Uitvoerlade Papiercapaciteit van de uitvoerlade Uitvoerlade Bedrukt papier wordt uitgevoerd naar de uitvoerlade bovenop de printer wanneer de bedrukte zijde naar beneden is gericht. VOORZICHTIG Houd uw handen en kleding uit de buurt van de rol in het uitvoergebied. Zelfs als de printer niet bezig is met afdrukken, kan de rol plotseling draaien en uw handen of kleding beklemmen, hetgeen persoonlijk letsel kan veroorzaken.
OPMERKING Als de melding verschijnt Als de melding verschijnt in het printerstatusvenster, verwijder het papier uit de uitvoerlade. Papiercapaciteit van de uitvoerlade Papiersoort Normaal papier (bv. 80 g/m 2 ) Papiercapaciteit * Circa 125 vellen Zwaar papier (bv. 91 g/m 2 ) Circa 50 vellen Zwaar papier (bv.
[F-17] Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen) Papier van standaardformaat (geen indexkaarten en enveloppen) in de papierlade plaatsen Papier van standaardformaat (geen indexkaarten en enveloppen) in de multifunctionele lade plaatsen Papier van standaardformaat (geen indexkaarten en enveloppen) in de papierlade plaatsen De volgende standaard papierformaten (geen indexkaarten en enveloppen) kunnen in de papierlade worden geplaatst.
VOORZICHTIG Vergeet niet de papierlade te verwijderen. Als papier wordt geplaatst terwijl de papierlade gedeeltelijk geopend is, kan de papierlade vallen of kan de printer beschadigd raken, hetgeen kan leiden tot persoonlijk letsel. Schuif de papiergeleiders naar de positie voor het formaat van het te plaatsen papier. Schuif de papiergeleiders tegen de zijkant van het papier. (1) Houd de ontgrendelingsknop ingedrukt. (2) Schuif de papiergeleiders naar de positie voor het formaat van het te plaatsen papier.
Trek de papierlade uit voordat u papier van het formaat Legal plaatst. (1) Houd de ontgrendelingsknop rechtsvoor ingedrukt. (2) Pas de lengte van de papierlade aan. OPMERKING Formaataanduiding op de papiergeleiders Papierformaat Papiergeleider Legal LGL Letter LTR Executive EXEC B5 JIS B5 Als u etiketten of papier met coating gebruikt, waaier ze dan met een paar vellen tegelijk uit en lijn de randen uit.
VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van papier. Wees bij het hanteren van papier voorzichtig dat u uw handen niet openhaalt aan de randen. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het hanteren van etiketten of papier met coating. Als u etiketten of papier met coating gebruikt, waaier de vellen dan goed uit en plaats ze weer in de lade. Als de vellen niet voldoende worden uitgewaaierd, kunnen meerdere vellen papier tegelijk worden ingevoerd waardoor papierstoringen kunnen ontstaan.
Wees voorzichtig bij het hanteren van papier. Wees bij het hanteren van papier voorzichtig dat u uw handen niet openhaalt aan de randen. BELANGRIJK Plaats papier in staande richting. Controleer de positie van de papiergeleiders. Als de papiergeleiders niet juist zijn geplaatst, kan dit leiden tot invoerproblemen. Capaciteit van de papierlade Papiersoort Papiercapaciteit Normaal papier (bv. 80 g/m 2 ) Circa 250 vellen Zwaar papier (bv. 91 g/m 2 ) Circa 200 vellen Zwaar papier (bv.
Controleer of de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet (B). BELANGRIJK Plaats geen stapel papier die hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Als de stapel hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet, kan dit leiden tot invoerproblemen. Plaats de papierlade in de printer. Druk de lade stevig in de printer.
van het geplaatste papier registreren. Registreer het papierformaat met de volgende procedure. Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling].
Papier van standaardformaat (geen indexkaarten en enveloppen) in de multifunctionele lade plaatsen De volgende standaard papierformaten (geen indexkaarten en enveloppen) kunnen in de multifunctionele lade worden geplaatst.
BELANGRIJK Vergeet niet de papierlade te plaatsen. Als de papierlade niet is geplaatst, kunt u niet afdrukken vanuit de multifunctionele lade. Trek de aanvullende lade uit. BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt. Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt wanneer u papier in de multifunctionele lade plaatst. Bij het plaatsen van lang papier, bijvoorbeeld A4-formaat, opent u het ladeverlengstuk.
Stel de papiergeleiders iets breder af dan de werkelijke papierbreedte. Als u transparanten, etiketten of papier met coating gebruikt, waaier ze dan met een paar vellen tegelijk uit en lijn de randen uit. VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van papier. Wees bij het hanteren van papier voorzichtig dat u uw handen niet openhaalt aan de randen.
Wees voorzichtig bij het hanteren van transparanten, etiketten of papier met coating. Zorg ervoor dat u transparanten, etiketten of papier met coating goed uitwaaiert voordat u deze media plaatst. Als de vellen niet voldoende worden uitgewaaierd, kunnen meerdere vellen papier tegelijk worden ingevoerd waardoor papierstoringen kunnen ontstaan. Wanneer u transparanten of papier met coating uitwaaiert of uitlijnt, houd de vellen dan bij de randen vast en zorg ervoor dat u de afdrukzijde niet aanraakt.
Capaciteit multifunctionele lade Papiersoort Papiercapaciteit Normaal papier (bv. 80 g/m 2 ) Circa 50 vellen Zwaar papier (bv. 91 g/m 2 ) Circa 30 vellen Zwaar papier (bv. 128 g/m 2 ) Circa 20 vellen Transparanten (alleen bij afdrukken in zwart-wit) Circa 20 vellen Etiket Circa 20 vellen Gecoat papier Circa 20 vellen Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de papiergeleiders afstelt op de breedte van het papier. Als de papiergeleiders te los of te strak zijn afgesteld, kan dat leiden tot invoerproblemen of papierstoringen.
[F-18] Indexkaarten plaatsen Voor indexkaarten worden de volgende formaten ondersteund: 102,0 × 152,0 mm 127.0 × 203.0 mm Indexkaart kan alleen in de multifunctionele lade worden geplaatst. BELANGRIJK Uitvoerige informatie over geschikt papier "Geschikt en ongeschikt papier" De multifunctionele lade hanteren "Papierbron" Open de multifunctionele lade. Neem de opening in het midden van de printer vast en open de multifunctionele lade. BELANGRIJK Vergeet niet de papierlade te plaatsen.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt. Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt wanneer u papier in de multifunctionele lade plaatst. Stel de papiergeleiders iets breder in dan de breedte van de indexkaarten. Voer de stapel indexkaarten voorzichtig onder de geleiders voor de invoerlimiet (A) door totdat de stapel de achterzijde van de lade raakt. Controleer of de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet (B).
VOORZICHTIG Ga voorzichtig om met indexkaarten. Ga voorzichtig om met indexkaarten om uw handen niet te snijden aan de randen van het papier. BELANGRIJK Let erop indexkaarten alleen in staande richting te plaatsen. Capaciteit van de multifunctionele lade voor indexkaarten In de multifunctionele lade kunnen tot maximaal 20 indexkaarten worden geplaatst. Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet.
BELANGRIJK Controleer of de papiergeleiders zijn afgesteld op de breedte van de indexkaart. Als de papiergeleiders te los of te strak zijn afgesteld, kan dat leiden tot problemen met de invoer van indexkaarten of tot papierstoringen.
[F-19] Enveloppen plaatsen Enveloppen in de papierlade plaatsen Enveloppen in de multifunctionele lade plaatsen Monarch-enveloppen kunnen alleen in de multifunctionele lade worden geplaatst. Enveloppen in de papierlade plaatsen De volgende enveloppen kunnen in de papierlade worden geplaatst. Envelop Nr.10 (COM10) (104,7 mm × 241,3 mm) Envelop DL (110,0 mm × 220,0 mm) Envelop C5 (162.0 mm × 229.
"Papierbron" OPMERKING Enveloppen in lade 2 plaatsen (optionele papierinvoer) U plaatst papier in lade 2 op dezelfde manier als in lade 1. Stap 1: Enveloppen in de papierlade plaatsen Trek de papierlade eruit. VOORZICHTIG Vergeet niet de papierlade te verwijderen. Als papier wordt geplaatst terwijl de papierlade gedeeltelijk geopend is, kan de papierlade vallen of kan de printer beschadigd raken, hetgeen kan leiden tot persoonlijk letsel. Stoot de enveloppen gelijk. 1.
2. Maak stijve hoeken van de enveloppen soepel en strijk eventuele oneffenheden glad zoals in de afbeelding. 3. Maak van de enveloppen een rechte stapel door ze met de zijkanten op een vlakke ondergrond te stoten. VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van enveloppen. Wees voorzichtig bij het hanteren van enveloppen zodat u uw handen niet snijdt aan de randen van de enveloppen. Plaats de enveloppen zo dat de randen zijn uitgelijnd met de achterkant van de papierlade.
VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van enveloppen. Wees voorzichtig bij het hanteren van enveloppen zodat u uw handen niet snijdt aan de randen van de enveloppen. BELANGRIJK Enveloppen in de juiste stand plaatsen Raadpleeg de instructies zoals beschreven boven de procedure. Plaats enveloppen met de voorzijde (niet-klevende zijde) naar boven. U kunt niet afdrukken op de achterzijde (klevende zijde) van enveloppen.
Schuif de papiergeleider voor de voorkant. (1) Houd de ontgrendelingsknop ingedrukt. (2) Stel de papiergeleiders af op de lengte van de enveloppen. BELANGRIJK Let erop dat de papiergeleiders zijn afgesteld op de breedte van de enveloppen. Als de papiergeleiders te los of te strak zijn afgesteld, kan dat leiden tot invoerproblemen of papierstoringen.
Duw het papier omlaag en schuif het vervolgens onder de haken (A) van de papiergeleiders. Controleer of de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet (B). BELANGRIJK Plaats geen stapel enveloppen die hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Als de stapel hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet, kan dit leiden tot invoerproblemen. Plaats de papierlade in de printer.
De papierlade van deze printer kan het papierformaat niet automatisch detecteren. U moet daarom het formaat van het geplaatste papier registreren. Registreer het papierformaat met de volgende procedure. Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling].
Enveloppen in de multifunctionele lade plaatsen De volgende enveloppen kunnen in de multifunctionele lade worden geplaatst. Envelop Monarch (98,4 mm × 190,5 mm) Envelop Nr.10 (COM10) (104,7 mm × 241,3 mm) Envelop DL (110,0 mm × 220,0 mm) Envelop C5 (162.0 mm × 229.0 mm) Envelop B5 (176,0 mm × 250,0 mm) BELANGRIJK Enveloppen in de juiste stand plaatsen Plaats enveloppen als volgt in de juiste richting.
BELANGRIJK Vergeet niet de papierlade te plaatsen. Als de papierlade niet is geplaatst, kunt u niet afdrukken vanuit de multifunctionele lade. Trek de aanvullende lade uit. BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt. Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt wanneer u papier in de multifunctionele lade plaatst. Stel de papiergeleiders iets breder af dan de werkelijke envelopbreedte.
Stoot de enveloppen gelijk. 1. Plaats de stapel enveloppen op een vlak oppervlak, duw de enveloppen plat om de resterende lucht te laten ontsnappen en er zeker van te zijn dat de randen stevig zijn aangedrukt. 2. Maak stijve hoeken van de enveloppen soepel en strijk eventuele oneffenheden glad zoals in de afbeelding. 3. Maak van de enveloppen een rechte stapel door ze met de zijkanten op een vlakke ondergrond te stoten.
VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van enveloppen. Wees voorzichtig bij het hanteren van enveloppen zodat u uw handen niet snijdt aan de randen van de enveloppen. Schuif de stapel enveloppen voorzichtig onder de geleiders voor de invoerlimiet (A) totdat de stapel de achterkant van de lade raakt. Controleer of de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet (B). VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van enveloppen.
Plaats enveloppen met de voorzijde (niet-klevende zijde) naar boven. U kunt niet afdrukken op de achterzijde (klevende zijde) van enveloppen. Capaciteit van de multifunctionele lade voor enveloppen In de multifunctionele lade kunnen maximaal 5 enveloppen worden geplaatst. Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Als de stapel hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet, kan dit leiden tot invoerproblemen.
[F-20] Papier van aangepast formaat plaatsen (niet-standaard papierformaat) Het laden van papier van aangepast formaat in de papierlade Aangepaste papierformaten in de multifunctionele lade plaatsen Het laden van papier van aangepast formaat in de papierlade De volgende aangepaste papierformaten kunnen in de papierlade worden geplaatst. Breedte 100.0 tot 215,9 mm; Lengte 148.
Vergeet niet de papierlade te verwijderen. Als papier wordt geplaatst terwijl de papierlade gedeeltelijk geopend is, kan de papierlade vallen of kan de printer beschadigd raken, hetgeen kan leiden tot persoonlijk letsel. Plaats het papier van aangepast formaat zo dat de randen van de papierstapel zijn uitgelijnd met de achterzijde van de papierlade. VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van papier. Wees bij het hanteren van papier voorzichtig dat u uw handen niet openhaalt aan de randen.
Wanneer slecht gesneden papier wordt gebruikt Bij gebruik van papier dat slecht is gesneden, is het mogelijk dat er meerdere vellen papier tegelijk worden ingevoerd. In dat geval waaiert u de stapel goed uit en maakt u een rechte stapel door het papier enkele malen op een vlakke ondergrond te stoten voordat u de stapel plaatst. OPMERKING Wanneer wordt afgedrukt op papier met een briefhoofd of logo Zie "Invoerrichting van papier" en plaats het papier in de juiste richting.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de papiergeleiders afstelt op de breedte van het papier. Als de papiergeleiders te los of te strak zijn afgesteld, kan dat leiden tot invoerproblemen of papierstoringen. Duw het papier omlaag en schuif het papier vervolgens onder de haken (A) van de papiergeleiders. Controleer of de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet (B).
Plaats geen stapel papier die hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet. Als de stapel hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet, kan dit leiden tot invoerproblemen. Plaats de papierlade in de printer. Druk de lade stevig in de printer. VOORZICHTIG Let op bij het plaatsen van de papierlade Wees voorzichtig dat u uw vingers niet openhaalt.
6HOHFWHHU >/DGH LQVWHOOLQJHQ@ ĺ >$SSDUDDWLQVWHOOLQJHQ@ LQ KHW PHQX >2SWLHV@ OPMERKING Wanneer u een papierformaat instelt Aangezien u geen papierformaat kunt instellen wanneer de printer bezig is, controleer of de printer inactief is voordat u het papierformaat instelt. U kunt echter wel een papierformaat instellen wanneer een van de volgende meldingen worden getoond. Registreer het papierformaat. (1) Selecteer [Aangepast].
DQGHUH KDUGZDUH@ ĺ >3ULQWHUV HQ ID[DSSDUDWHQ@ Windows Vista Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printer]. Windows Server 2008 Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en dubbelklik op [Printers]. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van deze printer en selecteer [Voorkeursinstellingen voor afdrukken] in de keuzelijst. Geef het dialoogvenster [Instellingen van aangepast papierformaat] weer. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling].
[Naam van aangepast papierformaat]: Voer de naam in van het toe te voegen aangepaste papierformaat. U kunt maximaal 31 tekens invoeren. [Eenheid]: Stel de voor het aangepaste papierformaat te gebruiken eenheid in. [Papierformaat]: Stel de hoogte en breedte in voor het aangepaste papierformaat ([Hoogte] [Breedte]). Geef het aangepaste papierformaat op in staande richting ([Hoogte] [Breedte]) binnen door de gebruiker te definiëren afmetingen. Registreer het aangepaste papierformaat.
BELANGRIJK Uitvoerige informatie over geschikt papier "Geschikt en ongeschikt papier" De multifunctionele lade hanteren "Papierbron" Stap 1: papier van een aangepast formaat in de multifunctionele lade plaatsen Open de multifunctionele lade. Neem de opening in het midden van de printer vast en open de multifunctionele lade. BELANGRIJK Vergeet niet de papierlade te plaatsen. Als de papierlade niet is geplaatst, kunt u niet afdrukken vanuit de multifunctionele lade. Trek de aanvullende lade uit.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt. Zorg ervoor dat u de aanvullende lade uittrekt wanneer u papier in de multifunctionele lade plaatst. Bij het plaatsen van lang papier, opent u het ladeverlengstuk. Stel de papiergeleiders iets breder af dan de werkelijke papierbreedte. Schuif de stapel papier voorzichtig onder de invoerlimietgeleiders (A) totdat de stapel de achterkant van de lade raakt. Controleer of de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet (B).
VOORZICHTIG Wees voorzichtig bij het hanteren van papier. Wees bij het hanteren van papier voorzichtig dat u uw handen niet openhaalt aan de randen. BELANGRIJK Plaats papier in staande richting. Capaciteit multifunctionele lade Papiersoort Papiercapaciteit Normaal papier (bv. 80 g/m 2 ) Circa 50 vellen Zwaar papier (bv. 91 g/m 2 ) Circa 30 vellen Zwaar papier (bv. 128 g/m 2 ) Circa 20 vellen Zorg ervoor dat de papierstapel niet hoger is dan de markeringen voor de invoerlimiet.
Als de achterste rand van de stapel niet goed is uitgelijnd, kan dit leiden tot invoerproblemen of papierstoringen. Als het papier aan de hoeken gekruld of gevouwen is, strijkt u het papier glad voordat u het in de printer plaatst. Bij gebruik van papier dat slecht is gesneden, is het mogelijk dat er meerdere vellen papier tegelijk worden ingevoerd.
Als u afdrukt op papier van een aangepast formaat, moet u het formaat van dat papier vooraf in het printerstuurprogramma registreren. Volg de onderstaande procedure om het aangepaste papierformaat te registreren. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start.
Geef het aangepaste papierformaat op. [Naam van aangepast papierformaat]: Voer de naam in van het toe te voegen aangepaste papierformaat. U kunt maximaal 31 tekens invoeren. [Eenheid]: Stel de voor het aangepaste papierformaat te gebruiken eenheid in. [Papierformaat]: Stel de hoogte en breedte in voor het aangepaste papierformaat ([Hoogte] [Breedte]). Geef het aangepaste papierformaat op in staande richting ([Hoogte] [Breedte]) binnen door de gebruiker te definiëren afmetingen.
OPMERKING Het aantal aangepaste papierformaten dat kan worden geregistreerd Het aantal verschilt afhankelijk van de systeemomgeving.
[F-21] Enkelzijdig afdrukken en Dubbelzijdig afdrukken U kunt selecteren of u wilt afdrukken op één zijde of beide zijden van elk papier vel. De standaardinstelling is dubbelzijdig afdrukken. Het volgende papier kan worden gebruikt voor automatisch dubbelzijdig afdrukken.
Echter bij dubbelzijdig afdrukken op geperforeerd papier of papier dat is voorzien van een opdruk, kan de invoerrichting of het afdrukgebied van de laatste pagina afwijken van de overige pagina's. In dat geval geeft u [Uit] op. Plaats papier in de papierlade of de multifunctionele lade. OPMERKING Invoerrichting van papier Bij automatisch dubbelzijdig afdrukken wordt de achterzijde van het papier het eerst bedrukt.
Geef de instellingen op voor [Paginaformaat] en [Uitvoerformaat]. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Selecteer het paginaformaat van het document dat met een toepassing werd gemaakt. (3) Selecteer zo nodig het formaat van het papier dat in de papierbron is geplaatst. BELANGRIJK Als de instellingen [Paginaformaat] en [Uitvoerformaat] niet hetzelfde zijn De grootte van de afdruk wordt automatisch aangepast aan de grootte van de pagina.
instelling voor [Uitvoerformaat]. Geef de instelling op voor [Afdrukstijl]. (1) Geef het tabblad [Afwerking] weer. (2) Selecteer [Dubbelzijdig afdrukken]. OPMERKING De functie Voorbeeld gebruiken om [Dubbelzijdig afdrukken] op te geven U kunt [Dubbelzijdig afdrukken] opgeven met de functie Voorbeeld. "De afdrukvoorkeuren configureren met behulp van het voorbeeldvenster" Geef de instellingen op voor [Papierbron] en [Papiersoort]. (1) Open het tabblad [Papierbron].
OPMERKING Afdrukken vanuit de papierlade op een ander papiersoort dan normaal papier Selecteer [Lade 1] of [Lade 2] (optioneel) in [Papierbron]. Als u [Auto] selecteert, kunt u niet afdrukken vanuit de papierlade. (Papier wordt ingevoerd vanuit de multifunctionele lade.) [Papiersoort] Geef de instelling voor het papiertype als volgt op.
Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-22] Meerdere pagina's op één vel afdrukken U kunt meerdere pagina's op één vel afdrukken. Dit is een afdrukmethode die ook wel intensief afdrukken of N-pagna's afdrukken wordt genoemd. BELANGRIJK De functie van een toepassing voor het afdrukken van een document als een gesorteerde set exemplaren Sommige toepassingen bieden de functie een document af te drukken als een gesorteerde set exemplaren. Gebruik deze functie niet bij het afdrukken van meerdere pagina's op één vel.
Geef de instelling op voor [Pagina-opmaak]. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Selecteer het aantal pagina's dat op één vel moet worden afgedrukt. OPMERKING Als u de instelling niet kunt opgeven Als [Spooling op host] op het tabblad [Apparaatinstellingen] is ingesteld op [Uitgeschakeld], wordt [Pagina-opmaak] grijs weergegeven en kan die niet worden opgegeven. Zie "De instelling voor Spooling op host wijzigen" en wijzig de instelling voor [Spooling op host] in [Auto].
Geef de indeling op voor de paginavolgorde op papier. OPMERKING Informatie over de opties voor [Paginavolgorde] De opties voor [Paginavolgorde] verschillen al naar gelang de afdrukstand en het aantal pagina's dat op één vel moet worden afgedrukt. Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-23] Een kleurendocument afdrukken in zwart-wit Kleurendocumenten kunnen in zwart-wit worden afgedrukt door alleen zwarte toner te gebruiken. Deze optie is handig bij het afdrukken van een testpagina of van kleurendocumenten. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt.
Geef de instelling op voor [Kleurenmodus]. (1) Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. (2) Selecteer [Zwart-wit]. OPMERKING De functie Voorbeeld gebruiken om de instelling voor [Kleurenmodus] op te geven U kunt de instelling voor [Kleurenmodus] tevens opgeven met de functie Voorbeeld. "De afdrukvoorkeuren configureren met behulp van het voorbeeldvenster" Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken].
ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-24] Gegevens in verschillende afdrukstanden afdrukken binnen dezelfde taak Bij het afdrukken van een document met pagina's in verschillende richtingen binnen dezelfde taak, kunt u de papieruitlijning en de rugmarge-instellingen voor de uitvoer opgeven. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt.
Voer de volgende procedure uit. (1) Geef het tabblad [Afwerking] weer. (2) Schakel het selectievakje [Afdrukken in verschillende afdrukstanden] in. Geef de instellingen op voor de papieruitlijning en de rugmarge voor de uitvoer. (1) Klik op [Details]. (2) Geef voor elke optie de benodigde instelling op. (3) Bevestig de instellingen en klik op [OK].
ĺ Het tabblad [Afwerking] wordt opnieuw weergegeven. OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-25] Afdrukken met een rugmarge U kunt een rugmarge instellen van 0 tot 30 mm voor het te bedrukken papier. Wanneer een rugmarge wordt opgegeven, wordt de positie van het paginabeeld aangepast om ruimte te maken voor de rugmarge. Op dit punt kunt u selecteren of het beeld moet worden verkleind zodat het in de resterende ruimte past. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing.
Geef de instelling op voor [Inbindlocatie]. (1) Geef het tabblad [Afwerking] weer. (2) Selecteer de rand waar de rugmarge moet komen. OPMERKING De functie Voorbeeld gebruiken om de instelling voor [Inbindlocatie] op te geven U kunt de instelling voor [Inbindlocatie] tevens opgeven met de functie Voorbeeld. "De afdrukvoorkeuren configureren met behulp van het voorbeeldvenster" Stel de rugmarge in. (1) Klik op [Rugmarge]. (2) Geef voor elke optie de benodigde instelling op.
ĺ Het tabblad [Afwerking] wordt opnieuw weergegeven. OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-26] De uitvoermethode selecteren U kunt voorafgaand aan het afdrukken de papieruitvoermethode selecteren. Als u de papieruitvoermethode niet opgeeft De afdrukken van een complete taak worden gegroepeerd. Als u bijvoorbeeld drie exemplaren afdrukt van een document van drie pagina's, worden de afdrukken van een complete taak gegroepeerd, gerangschikt in deze paginavolgorde: "1, 1, 1", "2, 2, 2", "3, 3, 3". Als u de afdrukken sorteert Afdrukken van een complete taak worden gesorteerd.
De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding bij de toepassing voor informatie over de procedures voor het afdrukken. Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren. (1) Selecteer deze printer. (2) Klik op [Eigenschappen] of op [Voorkeursinstellingen]. Geef de instelling op voor [Afwerking]. (1) Geef het tabblad [Afwerking] weer. (2) Selecteer een methode voor de uitvoer van het papier.
De functie Voorbeeld gebruiken om de instelling voor [Afwerking] op te geven U kunt de instelling voor [Afwerking] tevens instellen met de functie Voorbeeld. "De afdrukvoorkeuren configureren met behulp van het voorbeeldvenster" Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-27] De afdrukgegevens 180 graden draaien U kunt afdrukken met de afdrukgegevens 180 graden gedraaid wanneer de invoerrichting van het in de papierbron geplaatste papier niet overeenkomt met de afdrukstand van het document. Deze optie is handig voor het afdrukken van enveloppen en indexkaarten die alleen in een bepaalde richting kunnen worden geplaatst. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing.
Geef het dialoogvenster [Geavanceerde instellingen] weer. (1) Geef het tabblad [Afwerking] weer. (2) Klik op [Geavanceerde instellingen]. Geef de instelling op voor [Afdrukgegevens 180 graden roteren]. (1) Selecteer [Afdrukgegevens 180 graden roteren]. (2) Selecteer [Aan]. (3) Klik op [OK].
ĺ Het tabblad [Afwerking] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-28] Papier selecteren voor elke pagina U kunt voor elke pagina afzonderlijk het papier selecteren, bijvoorbeeld voor het afdrukken van de omslag op een andere papiersoort. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding bij de toepassing voor informatie over de procedures voor het afdrukken. Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren.
Geef de instelling op voor [Papierselectie]. (1) Open het tabblad [Papierbron]. (2) Selecteer de pagina's waarvoor u de papiersoort wilt opgeven. [Verschillend voor omslag en overige pagina's] kan alleen worden geselecteerd als [Afdrukstijl] op het tabblad [Afwerking] is ingesteld op [Boekje afdrukken].
Selecteer de papierbron die voor elke pagina moet worden gebruikt. OPMERKING De functie Voorbeeld gebruiken om een papierbron te selecteren U kunt tevens een papierbron selecteren met de functie Voorbeeld. "De afdrukvoorkeuren configureren met behulp van het voorbeeldvenster" Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-29] Afdrukken op schaal U kunt afdrukken met automatisch schalen overeenkomstig het papierformaat of met willekeurig schalen. Afdrukken met automatisch schalen overeenkomstig het papierformaat Afdrukken met willekeurig schalen Afdrukken met automatisch schalen overeenkomstig het papierformaat Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt.
Geef de instellingen op voor [Paginaformaat] en [Uitvoerformaat]. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Selecteer het paginaformaat van het document dat met een toepassing werd gemaakt. (3) Selecteer het formaat van het in de papierbron geplaatste papier. ĺ De afdrukgegevens worden automatisch verkleind of vergroot in overeenstemming met de opgegeven instellingen voor [Paginaformaat] en [Uitvoerformaat]. Bevestig de instellingen en klik op [OK].
Afdrukken met willekeurig schalen OPMERKING Wanneer [Pagina-opmaak] is ingesteld op een andere instelling dan [1 op 1] U kunt geen willekeurige schaalfactor opgeven. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding bij de toepassing voor informatie over de procedures voor het afdrukken. Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren.
Geef de instellingen op voor [Paginaformaat] en [Uitvoerformaat]. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Selecteer het paginaformaat van het document dat met een toepassing werd gemaakt. (3) Selecteer zo nodig het formaat van het papier dat in de papierbron is geplaatst. Geef de schaalfactor op. (1) Schakel het selectievakje [Handmatig schalen] in. (2) Geef de gewenste schaalfactor op. Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven.
Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-30] Een afbeelding afdrukken op papierformaat groter dan A4 (Poster afdrukken) U kunt een enkel paginabeeld vergroten en verdelen om het af te drukken op meerdere vellen papier. U kunt één grote poster maken door deze afdrukken aan elkaar te plakken. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt.
Geef de instelling op voor poster afdrukken. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Selecteer [Poster [N × N]] (N = 2, 3, 4) bij [Pagina-opmaak]. ĺ Er wordt een voorbeeld weergegeven van het afgedrukte papier. OPMERKING Als u de instelling niet kunt opgeven Als [Spooling op host] op het tabblad [Apparaatinstellingen] is ingesteld op [Uitgeschakeld], wordt [Pagina-opmaak] grijs weergegeven en kan die niet worden opgegeven.
Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-31] Een watermerk toevoegen aan een document dat u wilt afdrukken (watermerk afdrukken) U kunt een watermerk (bijvoorbeeld [KOPIE] of [CONCEPT]) afdrukken over de documenten die door een toepassing zijn gemaakt. Bovendien kunt u nieuwe watermerken toevoegen en de toegevoegde watermerken bewerken of verwijderen. Afdrukken met een watermerk Een watermerk toevoegen, bewerken of verwijderen Afdrukken met een watermerk Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing.
Selecteer een watermerk. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Schakel het selectievakje [Watermerk] in. (3) Selecteer de tekenreeks die als watermerk moet worden afgedrukt. OPMERKING Als u het selectievakje [Watermerk] niet kunt selecteren Als [Spooling op host] op het tabblad [Apparaatinstellingen] is ingesteld op [Uitgeschakeld], wordt [Watermerk] grijs weergegeven en kan niet worden opgegeven.
Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken. Een watermerk toevoegen, bewerken of verwijderen Geef het dialoogvenster [Watermerk bewerken] weer. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Schakel het selectievakje [Watermerk] in. (3) Klik op [Watermerk bewerken].
Een watermerk bewerken (1) Selecteer het watermerk dat u wilt bewerken in [Watermerkenlijst]. (2) Bewerk het watermerk. U kunt de standaardwatermerken niet bewerken. Een watermerk verwijderen (1) Selecteer het watermerk dat u wilt verwijderen in [Watermerkenlijst]. (2) Klik op [Verwijderen]. U kunt de standaardwatermerken niet verwijderen evenals een watermerk dat is geselecteerd in het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren. (3) Klik op [Ja].
OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het tabblad [Pagina-instelling] wordt opnieuw weergegeven.
[F-32] Randen, de datum, enz. afdrukken U kunt randen, de datum en paginanummers in het document afdrukken. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding bij de toepassing voor informatie over de procedures voor het afdrukken. Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren. (1) Selecteer deze printer.
Geef het dialoogvenster [Pagina-opties] weer. (1) Open het tabblad [Pagina-instelling]. (2) Klik op [Pagina-opties]. OPMERKING Als u niet op [Pagina-opties] kunt klikken Als [Spooling op host] op het tabblad [Apparaatinstellingen] is ingesteld op [Uitgeschakeld], wordt [Pagina-opties] grijs weergegeven en kunnen de opties niet worden opgegeven. Zie "De instelling voor Spooling op host wijzigen" en wijzig de instelling voor [Spooling op host] in [Auto].
ĺ Het tabblad [Pagina-instelling] wordt opnieuw weergegeven. OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-33] Boekje afdrukken Met Boekje afdrukken kunt u een boekje maken door afdrukken dubbel te vouwen. Bijvoorbeeld bij het maken van een boekje van 8 pagina's, worden in het totaal 2 vellen gebruikt omdat op elke zijde van het papier 2 pagina's worden afgedrukt. Als u een boekje wilt maken met een groot aantal pagina's, kunt u dat maken door het aantal dubbel te vouwen vellen op te geven en die te binden. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing.
Geef de instelling op voor [Afdrukstijl]. (1) Geef het tabblad [Afwerking] weer. (2) Selecteer [Boekje afdrukken]. OPMERKING Als u de instelling niet kunt opgeven Als [Spooling op host] op het tabblad [Apparaatinstellingen] is ingesteld op [Uitgeschakeld], wordt [Boekje afdrukken] grijs weergegeven en kan niet worden opgegeven. Zie "De instelling voor Spooling op host wijzigen" en wijzig de instelling voor [Spooling op host] in [Auto]. Geef de gewenste instellingen voor Boekje afdrukken in detail op.
(3) Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het tabblad [Afwerking] wordt opnieuw weergegeven. OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help. "De Help gebruiken" Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-34] Afdruktaken samenvoegen voor afdrukken U kunt twee of meer taken combineren tot één taak. U kunt tevens de instellingen wijzigen voor de gecombineerde taken en de taken bewerken van verschillende toepassingen. Bovendien kunt u een voorbeeld weergeven van de taak. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt.
Selecteer [Bewerken/Voorbeeld] bij [Uitvoermethode]. OPMERKING Als u [Bewerken/Voorbeeld] niet kunt selecteren Als [Spooling op host] op het tabblad [Apparaatinstellingen] is ingesteld op [Uitgeschakeld], wordt [Bewerken/Voorbeeld] grijs weergegeven en kan niet worden opgegeven. Zie "De instelling voor Spooling op host wijzigen" en wijzig de instelling voor [Spooling op host] in [Auto]. Klik op [OK].
Specificeer de afdrukvoorkeuren op elk van de tabbladen en klik vervolgens op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De lijst met taken wordt weergegeven in het dialoogvenster [Canon PageComposer].
(1) Selecteer de afdruktaken die u wilt samenvoegen. (2) Selecteer [Combineren] in het menu [Bewerken]. OPMERKING Wanneer afdruktaken zijn geselecteerd waarvan door samenvoeging de printervoorkeuren zijn uitgeschakeld Het volgende scherm wordt weergegeven. Klik op [OK]. Voer de volgende procedure uit. (1) Voer een naam in voor de samengevoegde afdruktaak. (2) Klik op [Combineren]. Druk de gecombineerde taak af.
(1) Selecteer de gecombineerde taak. (2) Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand]. ĺ De printer begint met afdrukken. OPMERKING Samengevoegde afdruktaken worden niet opgeslagen. Nadat de gecombineerde taak is afgedrukt, wordt de taak verwijderd uit de Canon PageComposer. De taak wordt eveneens verwijderd als Canon PageComposer wordt gesloten zonder de taak af te drukken. Voor meer informatie over Canon PageComposer Raadpleeg de Help voor Canon PageComposer.
[F-35] Afdrukken optimaliseren voor bepaalde af te drukken gegevens Door de juiste modus te selecteren op basis van de inhoud van het document kunt u optimale afdrukken maken. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding bij de toepassing voor informatie over de procedures voor het afdrukken. Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren.
(1) Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. (2) Selecteer de juiste modus voor de inhoud van het document. Bij het selecteren van een modus wordt informatie over die modus onder de lijst weergegeven. OPMERKING Wanneer de voorkeuren voor afdrukken worden gewijzigd voor de geselecteerde modus Klik op [Instellingen]. Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-36] Afbeeldingen met een ruwe structuur bijwerken Als in een toepassing het formaat van beeldgegevens zoals van fotografische afbeeldingen wordt vergroot en afgedrukt, kunnen de afgedrukte afbeeldingen er oneffen of rafelig uitzien. U kunt dit soort lageresolutie-afbeeldinggegevens corrigeren en verbeteren. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt.
Geef het dialoogvenster [Aangepaste instellingen] weer. (1) Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. (2) Klik op [Instellingen]. De instellingen opgeven voor afbeeldingcorrectie. (1) Schakel het selectievakje [Afbeeldingscorrectie inschakelen] in. (2) Klik op [OK].
ĺ Het tabblad [Kwaliteit] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-37] De tonerdichtheid aanpassen U kunt afdrukken met een aangepaste tonerdichtheid voor elk van de kleuren (zwart, geel, magenta en cyaan). Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding bij de toepassing voor informatie over de procedures voor het afdrukken. Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren. (1) Selecteer deze printer.
Geef het dialoogvenster [Aangepaste instellingen] weer. (1) Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. (2) Klik op [Instellingen]. Pas de tonerdichtheid aan. (1) Pas de dichtheid aan door de schuifregelaar [Tonerdichtheid] voor elk van de kleuren in te stellen. (2) Bevestig de instellingen en klik op [OK].
ĺ Het tabblad [Kwaliteit] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-38] Afdrukken met aangepaste helderheid en contrast U kunt afdrukken in kleur met aangepaste helderheid en contrast. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding bij de toepassing voor informatie over de procedures voor het afdrukken. Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren. (1) Selecteer deze printer.
Geef het dialoogvenster [Kleurinstellingen] weer. (1) Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. (2) Schakel het selectievakje [Handmatige kleurinstellingen] in. (3) Klik op [Kleurinstellingen]. Pas de helderheid en het contrast aan. (1) Geef het tabblad [Kleuraanpassing] weer. (2) Pas de helderheid en het contrast aan door de schuifregelaars [Helderheid] en [Contrast] te slepen.
Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het tabblad [Kwaliteit] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-39] De kleur aanpassen U kunt afdrukken in kleur met aangepaste kleuren. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing. OPMERKING De procedure voor het afdrukken De afdrukprocedure kan verschillen, al naar gelang de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding bij de toepassing voor informatie over de procedures voor het afdrukken. Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren. (1) Selecteer deze printer. (2) Klik op [Eigenschappen] of op [Voorkeursinstellingen].
Geef het dialoogvenster [Kleurinstellingen] weer. (1) Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. (2) Schakel het selectievakje [Handmatige kleurinstellingen] in. (3) Klik op [Kleurinstellingen]. Pas de kleur aan. (1) Geef het tabblad [Kleuraanpassing] weer. (2) Pas de kleur aan door de [Voorbeeldafbeelding] in het midden van het aanpassingsraster te verplaatsen. Wanneer de [Voorbeeldafbeelding] zich in het midden van het aanpassingsraster bevindt, is de kleur niet aangepast.
OPMERKING Kleuraanpassing Er zijn drie methoden om de kleur aan te passen: Door op de kleurknoppen rond het aanpassingsraster te klikken, wordt de kleur één tint dieper. Door op de gewenste kleur te klikken in het aanpassingsraster beweegt de [Voorbeeldafbeelding] naar het punt waar op werd geklikt. Door de [Voorbeeldafbeelding] op de gewenste kleur te slepen. De waarden X (horizontaal) en Y (verticaal) voor [Aangepaste positie] geven de positie weer van de [Voorbeeldafbeelding].
[F-40] Kleurafstemming via het beeldscherm De methoden voor het aanpassen van de kleur op het scherm (RGB) en voor de printer (YMC) verschillen van elkaar. Daarom kunnen de kleuren van bijvoorbeeld een foto die wordt afgebeeld op het scherm afwijken van de kleuren van de afdruk. Met de functie voor kleurafstemming kunt u de kleur van de afdruk corrigeren. U kunt de kleur aanpassen om die beter af te stemmen op de kleur die wordt weergegeven op het scherm.
Geef het dialoogvenster [Kleurinstellingen] weer. (1) Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. (2) Schakel het selectievakje [Handmatige kleurinstellingen] in. (3) Klik op [Kleurinstellingen]. Geef de instelling op voor [Afstemmingsmodus]. (1) Geef het tabblad [Afstemming] weer. (2) Selecteer [Driver afstemmingsmodus].
Geef de instelling op voor [Afstemmingsmethode]. (1) Stel [Afstemmingsmethode] in op [Perceptie [afgestemd op monitorkleuren]]. (2) Selecteer het profiel dat u wilt gebruiken. (3) Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het tabblad [Kwaliteit] wordt opnieuw weergegeven. OPMERKING De opties voor [Beeldschermprofiel] De in uw computer geregistreerde profielen worden weergegeven.
Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken. Kleur aanpassen via de helderheid (Gamma-aanpassing) U kunt de helderheid van de afdruk aanpassen zonder de lichtste of donkerste delen van de afbeeldinggegevens te bederven. Gebruik deze optie wanneer de afdruk helderder is dan de originele afbeelding of wanneer u de helderheid van de afbeelding wilt wijzigen. Selecteer [Afdrukken] in het menu [Bestand] van de toepassing.
Geef het dialoogvenster [Kleurinstellingen] weer. (1) Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. (2) Schakel het selectievakje [Handmatige kleurinstellingen] in. (3) Klik op [Kleurinstellingen]. Geef de instelling op voor [Afstemmingsmodus]. (1) Geef het tabblad [Afstemming] weer. (2) Selecteer [Gamma-aanpassing].
Geef de instelling op voor [Gamma]. (1) Selecteer een waarde voor Gamma. Hoe hoger het getal, hoe donkerder van kleur de gegevens worden afgedrukt. (2) Bevestig de instellingen en klik op [OK]. ĺ Het tabblad [Kwaliteit] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken.
[F-41] De printer kalibreren Kalibreer de printer wanneer de kleuren zijn gewijzigd en de gegevens niet met de juiste kleuren (opgegeven kleuren) worden afgedrukt of wanneer dat nodig is. De printer onmiddellijk kalibreren (handmatige kalibratie) Automatisch kalibreren of "verschoven kleuren" corrigeren onmiddellijk nadat de printer is ingeschakeld OPMERKING Duur van kalibratie Dit duurt ongeveer 60 seconden.
Klik op [OK]. Automatisch kalibreren of "verschoven kleuren" corrigeren onmiddellijk nadat de printer is ingeschakeld U kunt opgeven of kalibreren of corrigeren van "verschoven kleuren" automatisch moet worden uitgevoerd onmiddellijk nadat de printer wordt ingeschakeld. BELANGRIJK Voorzorgen bij het kalibreren of corrigeren van "verschoven kleuren" De computer* waar de printer op is aangesloten moet actief zijn voordat u kalibreert of "verschoven kleuren" corrigeert.
U kunt configureren welke bewerkingen de printer moet uitvoeren onmiddellijk nadat deze is ingeschakeld. (1) Selecteer of al dan niet kalibratie of correctie van "verschoven kleuren" moet worden uitgevoerd. [Voer later uit]: Alleen de correctie van het verschijnsel "Verschoven kleuren" wordt uitgevoerd na het voltooien van de eerste afdruk nadat u de printer aanzet. Alleen corrigeren van "verschoven kleuren" wordt onmiddellijk [Voer onmiddellijk uit uitgevoerd nadat de printer is ingeschakeld.
gegaan totdat de slaapstand werd geannuleerd Het kalibreren en corrigeren van het verschijnsel "Verschoven kleuren" zal worden uitgevoerd volgens de instelling van [Kwaliteitscorrectie] op het moment dat de slaapmodus werd geannuleerd. * Afhankelijk van uw omgeving kan het kalibreren of corrigeren van het verschijnsel "Verschoven kleuren" ook worden uitgevoerd als er minder dan acht uur is verstreken.
[F-42] Correctie van "verschoven kleuren" Als het fenomeen "verschoven kleuren" optreedt, corrigeert u de kleuren. "Verschoven kleuren" onmiddellijk corrigeren ("verschoven kleuren" handmatig corrigeren) Automatisch kalibreren of "verschoven kleuren" corrigeren onmiddellijk nadat de printer is ingeschakeld OPMERKING Duur van correctie Dit duurt ongeveer 50 seconden.
Klik op [OK]. Automatisch kalibreren of "verschoven kleuren" corrigeren onmiddellijk nadat de printer is ingeschakeld U kunt opgeven of kalibreren of corrigeren van "verschoven kleuren" automatisch moet worden uitgevoerd onmiddellijk nadat de printer wordt ingeschakeld. BELANGRIJK Voorzorgen bij het kalibreren of corrigeren van "verschoven kleuren" De computer* waar de printer op is aangesloten moet actief zijn voordat u kalibreert of "verschoven kleuren" corrigeert.
6HOHFWHHU >$SSDUDDWLQVWHOOLQJHQ@ ĺ >2SVWDUWLQVWHOOLQJHQ@ LQ KHW PHQX >2SWLHV@ U kunt configureren welke bewerkingen de printer moet uitvoeren onmiddellijk nadat deze is ingeschakeld. (1) Selecteer of al dan niet kalibratie of correctie van "verschoven kleuren" moet worden uitgevoerd. [Voer later uit]: Alleen de correctie van het verschijnsel "Verschoven kleuren" wordt uitgevoerd na het voltooien van de eerste afdruk nadat u de printer aanzet.
Als er meer dan acht uur is verstreken vanaf het moment dat de printer in slaapstand is gegaan totdat de slaapstand werd geannuleerd Het kalibreren en corrigeren van het verschijnsel "Verschoven kleuren" zal worden uitgevoerd volgens de instelling van [Kwaliteitscorrectie] op het moment dat de slaapmodus werd geannuleerd. * Afhankelijk van uw omgeving kan het kalibreren of corrigeren van het verschijnsel "Verschoven kleuren" ook worden uitgevoerd als er minder dan acht uur is verstreken.
[F-43] De afdrukvoorkeuren configureren met behulp van het voorbeeldvenster U kunt de afdrukvoorkeuren configureren met de functie Voorbeeld op het tabblad [Pagina-instelling], [Afwerking] of [Papierbron] in het printerstuurprogramma. Afhankelijk van het pictogram dat in de linkerbovenhoek van Voorbeeld ([ ] of [ ]) wordt geselecteerd, verschillen de op te geven opties. Wanneer [ ] wordt geselecteerd U kunt de volgende instellingen opgeven al naar gelang de positie waar op wordt geklikt in Voorbeeld.
• [Kleur] Wanneer [ ] wordt geselecteerd U kunt de volgende instellingen opgeven al naar gelang de positie waar op wordt geklikt in Voorbeeld. [Papierbron]*: Klik met de linkermuisknop op de afbeelding van een papierbron (de multifunctionele lade of papierlade). Als u automatisch van papierbron wilt wisselen, afhankelijk van het formaat of de soort van het te bedrukken papier, klikt u met de linkermuisknop op [Auto] rechtsonder in het voorbeeldvenster.
• [Dubbelzijdig afdrukken] Door op deze knop te klikken kunt u de instelling opgeven voor de [Kleurenmodus].
[F-44] Veelgebruikte afdrukvoorkeuren (profielen) opslaan Als u gebruikte afdrukvoorkeuren regelmatig als "Profiel" opslaat, kunt u met opgeslagen voorkeuren afdrukken door simpelweg een "Profiel" te selecteren. Bovendien zijn sommige geregistreerd als de "Standaardprofielen".
Open het dialoogvenster met afdrukvoorkeuren. (1) Selecteer deze printer. (2) Klik op [Eigenschappen] of op [Voorkeursinstellingen]. Selecteer een "Profiel". OPMERKING Als u geen "Profiel" kunt selecteren Wanneer het selectievakje [Profielselectie toestaan] op het tabblad [Profiel] niet is ingeschakeld, wordt [Profiel] grijs weergegeven en kan niet worden opgegeven. Zie "Profiel selecteren en bewerken toestaan" en schakel het selectievakje [Profielselectie toestaan] in.
Klik op [OK]. ĺ Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt opnieuw weergegeven. Klik op [OK] of op [Afdrukken]. ĺ De printer begint met afdrukken. Een "Profiel" toevoegen Afdrukvoorkeuren opgeven in het printerstuurprogramma. Specificeer elk van de opties op te tabbladen [Pagina-instelling], [Afwerking], [Papierbron] en [Kwaliteit]. Klik op [Toevoegen].
[Naam]: Voer de naam in voor het "Profiel". U kunt maximaal 31 tekens invoeren. [Pictogram]: U kunt het pictogram selecteren voor het "Profiel". [Opmerking]: Voer informatie in voor het "Profiel". U kunt maximaal 255 tekens invoeren. [Instellingen weergeven]: Geef het dialoogvenster [Instellingen weergeven] weer. In het dialoogvenster [Instellingen weergeven] kunt u de huidige instellingen controleren van het printerstuurprogramma. Klik op [OK]. ĺ Het oorspronkelijke tabblad verschijnt opnieuw.
Als u niet op [Bewerken] kunt klikken Wanneer de selectievakjes [Profielselectie toestaan] en [Instelling bewerken toestaan] op het tabblad [Profiel] niet zijn ingeschakeld, wordt [Bewerken] grijs weergegeven en kan niet worden gebruikt. Zie "Profiel selecteren en bewerken toestaan" en schakel de selectievakjes [Profielselectie toestaan] en [Instelling bewerken toestaan] in. Informatie over de "Profielen" bewerken. OPMERKING Meer informatie over de instellingen Raadpleeg de Help.
OPMERKING Als u niet op [Bewerken] kunt klikken Wanneer de selectievakjes [Profielselectie toestaan] en [Instelling bewerken toestaan] op het tabblad [Profiel] niet zijn ingeschakeld, wordt [Bewerken] grijs weergegeven en kan niet worden gebruikt. Zie "Profiel selecteren en bewerken toestaan" en schakel de selectievakjes [Profielselectie toestaan] en [Instelling bewerken toestaan] in. Een "Profiel" verwijderen. (1) Een "Profiel" selecteren dat u wilt verwijderen. (2) Klik op [Verwijderen].
[G] Onderhoud 㻟㻣㻡㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-02] De printerstatus controleren in het printerstatusvenster "De printerstatus controleren in het printerstatusvenster" 㻟㻣㻢㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-03] Controleren aan de hand van de Remote UI "Controleren met de Remote UI" 㻟㻣㻣㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-04] Wanneer een bericht wordt weergegeven Tonercassettes zijn verbruiksproducten. Wanneer een tonercassette bijna aan het eind van de levensduur is, wordt een bericht weergegeven in het printerstatusvenster. Volg de aanwijzingen in het bericht. Bericht [Berichtengebied] (Aanvullend) De * tonercassette moet binnenkort worden vervangen. Inhoud en oplossingen • U kunt doorgaan met afdrukken. • Zorg dat u een nieuwe tonercassette van de aangegeven kleur bij de hand hebt.
Wees bedacht op niet-originele tonercassettes Wees erop bedacht dat niet-originele tonercassettes op de markt worden verkocht. Het gebruik van niet-originele tonercassettes kan zorgen voor een slechte afdrukkwaliteit of slechte printerprestaties. Canon is niet verantwoordelijk voor storingen, ongelukken of schade veroorzaakt door het gebruik van niet-originele tonercassettes. Zie http://www.canon.com/counterfeit voor meer informatie.
"De printerstatus controleren in het printerstatusvenster" 㻟㻤㻜㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-05] Tonercassettes vervangen Voorzorgen bij het vervangen van tonercassettes Tonercassettes vervangen OPMERKING De status controleren van de tonercassettes van elk van de kleuren U kunt de status van elk van de kleurentonercassettes controleren in het dialoogvenster [Informatie over verbruiksartikelen] in het printerstatusvenster. "De printerstatus controleren in het printerstatusvenster" Voorzorgen bij het vervangen van tonercassettes WAARSCHUWING Werp een gebruikte tonercassette niet in open vuur.
Afvoeren van verwijderd verpakkingsmateriaal Voer het verpakkingsmateriaal af volgens de geldende voorschriften. OPMERKING Tonercassettes hanteren "Tonercassettes hanteren" Het verpakkingsmateriaal De vorm en plaatsing van het verpakkingsmateriaal kan zijn gewijzigd en verpakkingsmateriaal kan zonder kennisgeving zijn toegevoegd of verwijderd.
OPMERKING Volgorde van de tonercassettes Neem de tonercassette die u wilt vervangen, vast bij de handgreep en trek de cassette recht omhoog uit de printer. BELANGRIJK Houd de tonercassettes op de juiste manier vast.
Houd de tonercassettes bij het hanteren op de juiste manier vast zoals weergegeven in de afbeelding. Houd een tonercassette niet verticaal of ondersteboven. Raak de hoogspanningscontacten (A) niet aan. Dit kan leiden tot schade aan de cassette. Haal de nieuwe tonercassette uit de beschermende verpakking. U kunt de beschermende verpakking met de hand openen bij de uitsparing. Wees voorzichtig dat u de tonercassette niet beschadigt als u een schaar gebruikt om de beschermende verpakking te openen.
BELANGRIJK Raak het geheugen (A) of de elektrische contacten (B) van de tonercassette niet aan. Dit kan leiden tot schade aan de cassette. Bewaar de beschermende verpakking. Bewaar de beschermende verpakking voor de tonercassette. U hebt die nodig wanneer u de tonercassette uit de printer verwijdert voor onderhoud of om andere redenen. Schud de tonercassette heen en weer zodat de toner gelijkmatig in de cassette wordt verdeeld.
Vergeet niet deze handeling uit te voeren. Als de toner niet gelijkmatig wordt verdeeld, kan dat leiden tot afname van de afdrukkwaliteit. Schud de tonercassette voorzichtig. Als u de cassette niet voorzichtig schudt, kan er toner vrijkomen. Plaats de tonercassette op een egale ondergrond. Verwijder de afdichtingstape. (1) Houd de tonercassette tegen en haak uw vinger in het tabje om de tape te verwijderen.
Als de afdichtingstape in het midden hapert, trek de tape dan geheel uit de tonercassette. Afdichtingstape die in de tonercassette achterblijft, kan leiden tot een afname van de afdrukkwaliteit. Voer de verwijderde afdichtingstape af volgens de geldende voorschriften. Verwijder het beschermkapje van de drum (A). BELANGRIJK Raak de drum (A) niet aan. De afdrukkwaliteit kan teruglopen als u de drum (A) aan de onderkant van de tonercassette aanraakt of beschadigt. Bewaar het beschermkapje van de drum.
Installeer de tonercassette. BELANGRIJK Voorzorgen bij het installeren van tonercassettes Wees bij het hanteren van de tonercassettes voorzichtig dat de drum het frame van de lade met tonercassettes niet raakt. De positie van de tonercassettes in de printer wordt bepaald door de kleur van de toner. Installeer de tonercassettes in de sleuven met de labels voor de juiste kleur. Installeer de tonercassettes stevig in de printer. Sluit de lade voor tonercassettes. Druk de lade stevig in de printer.
Sluit voorzichtig de voorklep. VOORZICHTIG Let op bij het sluiten van de voorklep Wees voorzichtig dat u uw vingers niet openhaalt. BELANGRIJK Als u de voorklep niet kunt sluiten Zorg ervoor dat de tonercassettelade is gesloten. Probeer de voorklep niet met kracht te sluiten omdat dit kan resulteren in schade aan de printer. Laat de voorklep niet te lang openstaan nadat u de tonercassettes hebt geïnstalleerd. Dit kan leiden tot vermindering van de afdrukkwaliteit.
[G-06] Tonercassettes hanteren De tonercassettes bestaan uit lichtgevoelige onderdelen en fijnmechanische onderdelen. Het onzorgvuldig hanteren van tonercassettes kan resulteren in schade aan de tonercassettes of afname van de afdrukkwaliteit. Houd bij het hanteren van de tonercassettes rekening met de volgende punten. WAARSCHUWING Werp een gebruikte tonercassette niet in open vuur. Hierdoor kan de resterende toner in de cassettes ontbranden en brandwonden of vuur veroorzaken.
Houd de tonercassettes op de juiste manier vast. Houd de tonercassettes bij het hanteren op de juiste manier vast zoals weergegeven in de afbeelding. Houd een tonercassette niet verticaal of ondersteboven. Wanneer u een tonercassette die in gebruik is uit de printer verwijdert Zet onmiddellijk het beschermkapje van de drum* op de tonercassette en plaats die in de beschermende verpakking * of wikkel die in een stevige doek. * Het verpakkingsmateriaal waarin de tonercassette oorspronkelijk was verpakt.
Wees bedacht op niet-originele tonercassettes Wees erop bedacht dat niet-originele tonercassettes op de markt worden verkocht. Het gebruik van niet-originele tonercassettes kan zorgen voor een slechte afdrukkwaliteit of slechte printerprestaties. Canon is niet verantwoordelijk voor storingen, ongelukken of schade veroorzaakt door het gebruik van niet-originele tonercassettes. Zie http://www.canon.com/counterfeit voor meer informatie.
[G-07] Tonercassettes bewaren Tonercassettes bewaren BELANGRIJK Let op bij het bewaren van tonercassettes Om veilig en probleemloos gebruik van de tonercassettes moeten deze worden opgeslagen op een locatie die aan de volgende voorwaarden voldoet. Bewaar tonercassettes niet op een plaats waar ze kunnen worden blootgesteld aan rechtstreeks zonlicht.
[G-08] Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen) "Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen)" 㻟㻥㻠㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-09] Indexkaarten plaatsen "Indexkaarten plaatsen" 㻟㻥㻡㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-10] Enveloppen plaatsen "Enveloppen plaatsen" 㻟㻥㻢㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-11] Papier van aangepast formaat plaatsen (niet-standaard papierformaat) "Papier van aangepast formaat plaatsen (Nietstandaard papierformaat)" 㻟㻥㻣㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-12] Afdrukken optimaliseren voor bepaalde af te drukken gegevens "Afdrukken optimaliseren voor bepaalde af te drukken gegevens" 㻟㻥㻤㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-13] Afbeeldingen met een ruwe structuur bijwerken "Afbeeldingen met een ruwe structuur bijwerken" 㻟㻥㻥㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-14] De tonerdichtheid aanpassen "De tonerdichtheid aanpassen" 㻠㻜㻜㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-15] Afdrukken met aangepaste helderheid en contrast "Afdrukken met aangepaste helderheid en contrast" 㻠㻜㻝㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-16] De kleur aanpassen "De kleur aanpassen" 㻠㻜㻞㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-17] Kleurafstemming via het beeldscherm "Kleurafstemming via het beeldscherm" 㻠㻜㻟㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-18] De printer kalibreren "De printer kalibreren" 㻠㻜㻠㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-19] Correctie van "verschoven kleuren" "Correctie van "verschoven kleuren"" 㻠㻜㻡㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-20] De binnenkant van de printer reinigen De rol van de fixeereenheid reinigen (Reinigen 1) De transferriem reinigen (Reinigen 2) De rol van de fixeereenheid reinigen (Reinigen 1) Als het afgedrukte papier tonervlekken vertoont, reinigt u de fixeerrol door de volgende procedure te volgen. BELANGRIJK Zorg dat u normaal A4-papier bij de hand hebt. De fixeerrol kan uitsluitend met normaal A4-papier worden gereinigd. Controleer bij het reinigen van de fixeerrol of normaal A4-papier is geplaatst.
Klik op [OK]. ĺ Het papier wordt in de printer ingevoerd en de printer begint met het reinigen van de fixeerrol. Het reinigen is voltooid wanneer het papier volledig is uitgevoerd. Het reinigen van de fixeerrol kan niet worden geannuleerd. Wacht tot het reinigen is voltooid. BELANGRIJK Raak het papier bij het reinigen van de fixeerrol pas weer aan nadat het volledig is uitgevoerd.
OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling]. 6HOHFWHHU >+XOSSURJUDPPD@ ĺ >5HLQLJHQ @ LQ KHW PHQX >2SWLHV@ Klik op [OK]. ĺ Het bericht wordt weergegeven in het printerstatusvenster en de printer begint met het reinigen van de transferriem. Het reinigen is voltooid wanneer het voorgaande bericht niet langer wordt weergegeven.
[G-21] De buitenkant van de printer reinigen Reinig zo nu en dan de buitenkant en de ventilatiesleuven van de printer zodat de printer optimaal blijft presteren. Let bij het reinigen van de printer op de volgende punten om elektrische schokken of printerstoringen te voorkomen. WAARSCHUWING Schakel de printer uit en haal het netsnoer uit het stopcontact. Als u dit niet doet, kan dat resulteren in brand of een elektrische schok. Gebruik geen alcohol, benzeen, verfverdunner of andere ontvlambare stoffen.
OPMERKING Bij gebruik van een mild reinigingsmiddel Zorg ervoor dat u alle achtergebleven reinigingsmiddel wegveegt met een zachte, vochtige doek. Veeg de printer met een schone doek droog nadat u het vuil hebt verwijderd. Wanneer de printer volledig is gedroogd, sluit u het netsnoer aan op een stopcontact. Sluit zo nodig de USB-kabel op de printer aan.
[G-22] De printer verplaatsen Ga als volgt te werk als u de printer een andere plaats wilt geven of als u de printer wilt verplaatsen voor onderhoudswerkzaamheden. WAARSCHUWING Wanneer de printer wordt verplaatst Schakel de printer altijd uit met de aan-/uit-schakelaar en koppel het netsnoer en de interfacekabels los. Als u dit niet doet, kunnen de kabels of snoeren beschadigd raken, hetgeen kan resulteren in brand of een elektrische schok.
Trek de papierlade eruit. Verwijder de printer van de installatielocatie. Draag de printer met twee of meer personen door de handgrepen onder aan de printer vast te nemen en de printer gelijktijdig op te tillen. VOORZICHTIG Draag de printer met twee of meer personen. Deze printer weegt ongeveer 25,1 kg. Wees voorzichtig dat u uw rug of andere delen van uw lichaam niet bezeert wanneer u de printer draagt.
Houd de printer vast bij de handgrepen. Houd de printer niet vast bij de voorkant, het uitvoergebied of enig ander gedeelte dan de daarvoor bestemde handgrepen. Als u deze instructies niet opvolgt, is het mogelijk dat u de printer laat vallen, hetgeen persoonlijk letsel tot gevolg kan hebben. Houd de printer in evenwicht. De achterkant (A) van de printer is relatief zwaar. Wees voorzichtig en houd de printer in evenwicht wanneer u deze optilt.
BELANGRIJK Draag de printer niet met een geopende klep of lade. Zorg ervoor dat de voorklep en multifunctionele lade gesloten zijn voordat u de printer verplaatst. OPMERKING Als de optionele papierinvoer is geïnstalleerd Zet de papierinvoer op de nieuwe installatielocatie voordat u de printer naar die locatie overbrengt. Zie "Papierinvoer" voor meer informatie over de procedure voor het installeren van de papierinvoer. Zet de printer voorzichtig neer op de nieuwe installatielocatie.
VOORZICHTIG Let op bij het plaatsen van de papierlade Wees voorzichtig dat u uw vingers niet openhaalt. Sluit zo nodig de LAN-kabel op de printer aan. Sluit het netsnoer op de printer aan. Sluit de stekker van het netsnoer aan op een stopcontact. Sluit zo nodig de USB-kabel op de printer aan. INFORMATIE Wanneer u de printereenheid transporteert Ga als volgt te werk om schade aan de printer tijdens het vervoer te voorkomen. Verwijder de tonercassettes.
[G-23] Papierinvoer "Papierinvoer" 㻠㻝㻢㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-24] De printer hanteren Deze printer bestaat uit verschillende elektronische en optische precisieonderdelen. Lees het volgende gedeelte zodat u goed met de printer kunt omgaan. Lees tevens "Hanteren" voor meer informatie over het hanteren van de printer. Plaats geen objecten anders dan papier op de printer, de laden of de kleppen. Dat kan leiden tot schade aan de printer. Laat geen van de kleppen langer open dan nodig is.
㻠㻝㻤㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[G-25] Locatie van het serienummer "Locatie van het serienummer" 㻠㻝㻥㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[H] Problemen oplossen 㻠㻞㻜㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[H-02] Het printerstuurprogramma kan niet worden geïnstalleerd of verwijderd In dit gedeelte vindt u oplossingen voor situaties waarin u het printerstuurprogramma niet kunt installeren of verwijderen. Het printerstuurprogramma kan niet worden geïnstalleerd Het printerstuurprogramma kan niet worden verwijderd Het printerstuurprogramma kan niet worden geïnstalleerd Selecteer in de volgende lijst het probleem dat zich tijdens de installatie voordoet.
Het printerstuurprogramma verwijderen via het [Configuratiescherm] Oplossing 1 Oplossing 2 (Alleen wanneer aangesloten via USB) Het USB-stuurprogramma verwijderen OPMERKING Wanneer een gebruiker zonder administratorrechten het printerstuurprogramma heeft geïnstalleerd Het printerstuurprogramma kan mogelijk niet juist worden verwijderd met [Canon LBP7210C Deinstalleerder] afhankelijk van uw besturingssysteem. Verwijder het printerstuurprogramma in dit geval volgens de volgende procedure. 1.
[H-03] Wanneer u het printerstuurprogramma installeert vanaf de cd-rom, wordt de printer niet automatisch herkend nadat u de USB-kabel hebt aangesloten Wanneer u het printerstuurprogramma installeert vanaf de cd-rom, wordt de printer niet automatisch herkend nadat u de USB-kabel hebt aangesloten. Oorzaak 1 De USB-kabel was al aangesloten en de printer was al ingeschakeld voordat het printerstuurprogramma werd geïnstalleerd. Oplossing Voer de volgende procedure uit. 1. 2. 3. 4. Schakel de printer uit.
[H-04] Wanneer u het printerstuurprogramma installeert via automatische installatie, kan niet naar de printer worden gezocht Wanneer u het printerstuurprogramma installeert via automatische installatie, kan niet naar de printer worden gezocht. Oorzaak 1 De printer is niet ingeschakeld. Oplossing Schakel de printer in. Oorzaak 2 De printer en de kabel zijn niet goed aangesloten.
[H-05] De printer die moet worden gebruikt, kan niet worden gezocht in NetSpot Device Installer De printer die moet worden gebruikt, kan niet worden gezocht in NetSpot Device Installer. Oorzaak 1 De printer is niet ingeschakeld. Oplossing Schakel de printer in. Oorzaak 2 De printer en de kabel zijn niet goed aangesloten. Oplossing Zorg ervoor dat de printer via de juiste kabel met het netwerk is verbonden en schakel de printer vervolgens uit en weer in.
[H-06] De afdrukserver waarmee verbinding moet worden gemaakt, is niet gevonden De voor aansluiting bestemde afdrukserver is niet gevonden. Oorzaak 1 De interfacekabel is niet goed aangesloten. Oplossing Sluit de afdrukserver op de juiste wijze met de interfacekabel aan op de clientcomputer. Oorzaak 2 De afdrukserver is niet opgestart. Oplossing Start de afdrukserver op. Oorzaak 3 De printer is niet opgegeven als gedeelde printer. Oplossing Geef de printer op als gedeelde printer.
[H-07] Er is geen toegang tot de gedeelde printer Er is geen toegang tot de gedeelde printer. Oorzaak 1 De gebruiker van de te gebruiken computer is niet geregistreerd of het wachtwoord is nog niet opgegeven. Oplossing Registreer de gebruiker van de te gebruiken computer of specificeer het wachtwoord op de afdrukserver. Neem contact op met uw netwerkbeheerder voor meer informatie. Oorzaak 2 Het pad naar het netwerk is niet juist. Oplossing Controleer het volgende. 1 1. Geef [Windows Verkenner] weer.
[H-08] Het afdrukken werkt niet Is de printer ingeschakeld? Aan Uit Kan niet worden ingeschakeld Schakel de printer in. Er is een probleem met de voedingseenheid van de printer < Controleer de controlelampjes op de printer.
Het indicatielampje (Gereed) brandt. Het indicatielampje (Gereed) knippert. De printer werkt. Een ogenblik geduld. De Tonerindicator staat aan of knippert. Tonercassettes vervangen Het indicatielampje (Papier plaatsen) knippert. "Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen)" "Indexkaarten plaatsen" "Enveloppen plaatsen" "Papier van aangepast formaat plaatsen (Niet-standaard papierformaat)" Het indicatielampje (Papierstoring) knippert.
Met een LAN-kabel Via de afdrukserver (client) < Is de USB-kabel goed aangesloten? Probeer het volgende. Als u een hub gebruikt, sluit u de printer rechtstreeks aan op de computer. Als u een lange USB-kabel gebruikt, vervangt u die door een korte kabel. De kabel is goed aangesloten. Als u over een andere USB-kabel beschikt, gebruikt u die. Werkt de printer nog steeds niet, ga dan verder naar . De kabel is niet goed aangesloten. Sluit de kabel goed aan.
< Kunt u een testpagina afdrukken? Een testpagina afdrukken in Windows Wordt afgedrukt Er kan worden afgedrukt vanuit het printerstuurprogramma. Controleer de afdrukvoorkeuren in de toepassing.
De juiste poort is geselecteerd. De juiste poort is niet geselecteerd. Selecteer de juiste poort. De te gebruiken poort is niet aangetroffen. Installeer het printerstuurprogramma opnieuw. Installeren via cd-rominstallatie Installeren met Plug and Play < Is bidirectionele communicatie ingeschakeld? Bi-directionele communicatie controleren Ingeschakeld Niet ingeschakeld Schakel bidirectionele communicatie in en start de computer en printer opnieuw.
Schakel alle residente software uit, met inbegrip van beveiligingssoftware. Als er andere USB-verbindingsapparaten met de computer zijn verbonden, koppelt u de apparaten los die niet nodig zijn. Als er andere stuurprogrammatuur of software voor USB-verbindingsapparaten op de computer is geïnstalleerd, verwijdert u die software die niet nodig is. Sluit de USB-kabel aan op een andere USB-poort van de computer. Sluit de printer met een USB-kabel aan op een andere computer.
Is de LAN-kabel correct aangesloten? De kabel is goed aangesloten. De kabel is niet goed aangesloten. Sluit de kabel goed aan. < Controleer de lampjes op de netwerkkaart. Het LNK- of 100indicatielampje brandt. Alle indicatielampjes zijn uit.
Het indicatielampje ERR brandt. Het indicatielampje ERR knippert telkens vier keer. Het indicatielampje ERR knippert voortdurend. Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart brandt Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart knippert met een interval van vier keer Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart knippert constant < Kunt u een testpagina afdrukken? Een testpagina afdrukken in Windows Wordt afgedrukt Er kan worden afgedrukt vanuit het printerstuurprogramma.
Het IP-adres is goed ingesteld. Het IP-adres is niet goed ingesteld. Stel het IP-adres goed in. Het IP-adres instellen < Is de juiste te gebruiken poort geselecteerd? De standaard TCP/IP-poort controleren De juiste poort is geselecteerd. De juiste poort is niet geselecteerd. Selecteer de juiste poort. De te gebruiken poort is niet aangetroffen. Creëer de poort. De standaard TCP/IP-poort opgeven U hebt het IP-adres gewijzigd. Creëer de poort.
installatie" is gemaakt op Windows Vista of Server 2008. Automatische installatie (aanbevolen methode) < Is er een probleem met de computer waarmee wordt geprobeerd een document af te drukken? Controleer het volgende. De printer is ingesteld als de standaardprinter. Het TCP/IP-protocol wordt uitgevoerd. Er geldt geen beperking voor de gebruikers die kunnen afdrukken.
opgegeven. De communicatiemodus Unicast is opgegeven. Stel de normale modus weer in of neem contact op met de netwerkbeheerder. De communicatiemodus Unicast controleren en opgeven < Probeer het volgende. Sluit de printer op de computer aan met een kruiskabel. Werkt de printer nog steeds niet, ga dan verder naar . Wordt niet afgedrukt < Installeer het printerstuurprogramma opnieuw.
Probeer het volgende. Wordt afgedrukt Wordt niet afgedrukt Schakel alle residente software uit, met inbegrip van beveiligingssoftware. Neem contact op met uw bevoegde Canon-dealer. < Is de printer op de juiste manier verbonden met de afdrukserver? De kabel is goed aangesloten. De kabel is niet goed aangesloten. Sluit de kabel goed aan.
Kan geen verbinding maken De afdrukserver waarmee verbinding moet worden gemaakt, is niet gevonden Er is geen toegang tot de gedeelde printer < Is er een probleem met de afdrukserver? Controleer het volgende. De afdrukserver is op de juiste manier met het netwerk verbonden. Het extra stuurprogramma (alternatieve stuurprogramma) is correct bijgewerkt. De afdrukserver configureren Afdrukken is wel mogelijk vanaf de afdrukserver.
Wordt niet afgedrukt < Word de op de afdrukserver aangesloten printer op het netwerk weergegeven? De printer controleren op de afdrukserver Wordt weergegeven Wordt niet weergegeven Breng de netwerkbeheerder van het probleem op de hoogte. < Installeer het printerstuurprogramma opnieuw.
Kunt u afdrukken vanaf een andere computer (client) die via de afdrukserver met de printer is verbonden? Wordt afgedrukt Wordt niet afgedrukt Schakel alle residente software uit, met inbegrip van beveiligingssoftware. Neem contact op met uw bevoegde Canon-dealer.
[H-09] Er is een probleem met de voedingseenheid van de printer Er is een probleem met de voedingseenheid van de printer. Oorzaak 1 Het netsnoer is niet op het stopcontact aangesloten. Oplossing Sluit de stekker van het netsnoer aan op een stopcontact. Oorzaak 2 De printer is aangesloten op een verlengsnoer of op een meervoudige stekkerdoos. Oplossing Sluit het netsnoer rechtstreeks aan op het stopcontact. Oorzaak 3 De zekeringen zijn gesprongen. Oplossing Schakel de zekeringen in de schakelkast weer in.
[H-10] De USB-poort controleren Controleer de USB-poort aan de hand van de volgende procedure. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start. Windows XP Home Edition Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printers en DQGHUH KDUGZDUH@ ĺ >3ULQWHUV HQ ID[DSSDUDWHQ@ Windows Vista Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printer].
[H-11] Bi-directionele communicatie controleren Controleer de bidirectionele communicatie aan de hand van de volgende procedure. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start.
OPMERKING Als u de instelling hebt gewijzigd Start de computer en de printer opnieuw.
[H-12] Alle indicatielampjes van de netwerkkaart zijn uit Alle indicatielampjes van de netwerkkaart zijn uit. Oorzaak 1 De LAN-kabel is niet goed aangesloten of defect. Oplossing Maak de LAN-kabel los en sluit die vervolgens opnieuw aan. 1 Oplossing Vervang de LAN-kabel door een andere kabel en sluit die vervolgens aan. 2 Oorzaak 2 De kabel is aangesloten op de UP-LINK-poort (cascade) op de hub. Oplossing Sluit de LAN-kabel aan op de poort van de hub die met een "X" is gemarkeerd.
[H-13] Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart brandt Het indicatielampje ERR op de netwerkkaart is aan. Oorzaak 1 De LAN-kabel is niet goed aangesloten of defect. Oplossing Controleer of de LAN-kabel goed is aangesloten. 1 Oplossing Vervang de LAN-kabel door de juiste kabel en controleer of er geen onderbreking of beschadiging is. 2 Oplossing Als het indicatielampje ERR nog brandt na het toepassen van oplossing 1 en 2, neemt u contact op met 3 uw bevoegde Canon-dealer om onderhoud te laten uitvoeren.
[H-14] Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart knippert met een interval van vier keer Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart knippert telkens vier keer. Oorzaak De netwerkkaart werd opnieuw ingesteld (de printer werd ingeschakeld terwijl de reset-knop op de netwerkkaart werd ingedrukt), waardoor de standaardinstellingen van de netwerkkaart zijn hersteld. Oplossing Schakel de printer uit, wacht ten minste 10 seconden en schakel de printer weer in.
[H-15] Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart knippert constant Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart van de printer knippert constant. Oorzaak De hardware van de netwerkkaart bevindt zich in een abnormale staat. Oplossing Neem contact op met uw bevoegde Canon-dealer voor het verrichten van onderhoud.
[H-16] Het IP-adres controleren Voer de volgende procedure uit om te controleren of het IP-adres juist is ingesteld. Voer de opdrachtprompt uit. Windows XP, Server 2003, Vista en Server 2008 6HOHFWHHU >$OOH SURJUDPPD V@ ĺ >%XUHDX DFFHVVRLUHV@ ĺ >2SGUDFKWSURPSW@ in het menu Start. Typ "ping " en druk op [ENTER] op het toetsenbord. Typ bijvoorbeeld: "ping 192.168.0.215" Als het IP-adres goed is ingesteld, wordt het volgende resultaat weergegeven.
㻠㻡㻞㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[H-17] De standaard TCP/IP-poort controleren Controleer de standaard TCP/IP-poort aan de hand van de volgende procedure. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start. Windows XP Home Edition Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printers en DQGHUH KDUGZDUH@ ĺ >3ULQWHUV HQ ID[DSSDUDWHQ@ Windows Vista Selecteer [Configuratiescherm] in het menu Start en klik op [Printer].
[H-18] De standaard TCP/IP-poort opgeven BELANGRIJK Als u werkt met Windows Vista of Server 2008 U kunt geen standaard TCP/IP-poort gebruiken om hier een poort te maken. Verwijder het printerstuurprogramma en installeer vervolgens het printerstuurprogramma opnieuw met cd-rominstallatie. "Het stuurprogramma verwijderen met behulp van de [Canon LBP7210C De-installeerder]" "Automatische installatie (aanbevolen methode)" Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers].
Selecteer het poorttype. (1) Selecteer [Standard TCP/IP Port]. (2) Klik op [Nieuwe poort]. Klik op [Volgende]. Voer het IP-adres in of de naam van de printer. (1) Voer in [Printernaam of IP-adres] het IP-adres of de naam * in van de printer. * De op de DNS-server te registreren DNS-naam (maximaal 78 tekens) (2) Klik op [Volgende].
BELANGRIJK Als de printer niet wordt waargenomen Het volgende scherm wordt weergegeven. Voer een van de volgende bewerkingen uit. • Volg de instructies op het scherm en zoek opnieuw naar de printer. • Voer de instellingen in voor [Apparaattype]. (1) Selecteer [Standaard] en selecteer vervolgens [Canon Network Printing Device with P9100]. (2) Klik op [Volgende].
Klik op [Sluiten]. Klik op [Toepassen]. Klik op [OK].
OPMERKING Een overbodige poort verwijderen Selecteer op het tabblad [Poorten] de poort die u wilt verwijderen en klik op [Poort verwijderen].
[H-19] De printer controleren op de afdrukserver Controleer de printer aan de hand van de volgende procedure. Geef [Windows Verkenner] weer. Windows XP, Server 2003, Vista en Server 2008 6HOHFWHHU >$OOH SURJUDPPD V@ ĺ >%XUHDX DFFHVVRLUHV@ ĺ >:LQGRZV Verkenner] in het menu Start. Selecteer de afdrukserver bij [Mijn netwerklocaties] ([Netwerk] in Windows Vista en Server 2008). Controleer of het pictogram voor deze printer wordt weergegeven.
[H-20] Er wordt een bericht weergegeven in het printerstatusvenster In dit gedeelte worden oplossingen beschreven voor situaties waarin een bericht verschijnt in het printerstatusvenster. Het type bericht verschilt afhankelijk van het pictogram. Het is een pauzebericht (de status waarbij de printer pauzeert om controle uit te voeren). Het is een foutmelding (een printerfout waarbij de printerproblemen moeten worden gecorrigeerd).
geplaatst papier Kon niet afdrukken Controleer de afdrukuitvoer Pauzebericht Klep open Controleer het papier Servicefout Oorzaak De printer bevindt zich in een abnormale staat. Oplossing Schakel de printer uit, wacht enige tijd en schakel de printer weer in. Als de servicefout opnieuw wordt weergegeven na het uit- en weer inschakelen van de printer, schakelt u de printer uit en neemt u vervolgens contact op met uw bevoegde Canon-dealer.
Oplossing Schakel de printer in. 2 Kan niet communiceren met printer Oorzaak 1 Omdat de functie bidirectionele communicatie niet is ingeschakeld, kan de computer niet met de printer communiceren. Oplossing Schakel bidirectionele communicatie in en start de computer en printer opnieuw. Bi-directionele communicatie controleren Oorzaak 2 Kan niet communiceren met de printer die is omgeleid via de terminalservice. Oplossing Dit probleem wordt mogelijk veroorzaakt door de instellingen in Windows Firewall.
1 (Fout oplossen) is ingeschakeld). Het foutbericht kan echter opnieuw worden weergegeven. Oplossing Klik op [Taak annuleren] en druk vervolgens opnieuw af. 2 Klep open Oorzaak Er is een klep open. Oplossing Sluit de weergegeven klep. Papier zit vast in printer Oorzaak 1 Er is een papierstoring opgetreden. Oplossing Verwijder het vastgelopen papier in overeenstemming met het weergegeven bericht.
Verpakkingsmaterialen van tonercassettes Oorzaak De tonercassette van de aangegeven kleur is nog voorzien van afdichtingstape. Oplossing Verwijder de afdichtingstape. Tonercassettes vervangen Vervanging van tonercassette vereist Oorzaak De levensduur van de tonercassette van de aangegeven kleur is verstreken. Oplossing Vervang de tonercassette door een nieuw exemplaar. Tonercassettes vervangen Controleer de tonercassettes Oorzaak 1 Een van de tonercassettes is niet goed geïnstalleerd.
Onvoldoende geheugen Oorzaak De computer of server heeft onvoldoende geheugen. Oplossing Sluit overbodige toepassingen. Papier is op Oorzaak Het te bedrukken papier is niet in een papierbron geplaatst. Oplossing Plaats het aangegeven papier in de papierbron. 1 Oplossing Zodra het aangegeven papier in de papierbron is geplaatst, registreert u het papierformaat 2 opnieuw.
[H-21] Papierformaat instellen voor papierlade De papierlade van deze printer kan het papierformaat niet automatisch detecteren. U moet daarom het formaat van het geplaatste papier registreren. Registreer het papierformaat met de volgende procedure. Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam.
㻠㻢㻣㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[H-22] De printer kan niet worden verbonden met het netwerk Is de LAN-kabel correct aangesloten? De kabel is goed aangesloten. De kabel is niet goed aangesloten. Sluit de kabel goed aan. < Controleer de indicatielampjes op de netwerkkaart. Het LNK- of 100indicatielampje brandt.
zijn uit. Het indicatielampje ERR brandt. Het indicatielampje ERR knippert telkens vier keer. Het indicatielampje ERR knippert voortdurend.
Het IP-adres controleren Het IP-adres is goed ingesteld. Het IP-adres is niet goed ingesteld. Stel het IP-adres goed in. Het IP-adres instellen < Is de juiste te gebruiken poort geselecteerd? De standaard TCP/IP-poort controleren De juiste poort is geselecteerd. De juiste poort is niet geselecteerd. Selecteer de juiste poort. De te gebruiken poort is niet aangetroffen. Creëer de poort. De standaard TCP/IP-poort opgeven U hebt het IP-adres gewijzigd. Creëer de poort.
U werkt met een poort die via "handmatige Installeer het printerstuurprogramma opnieuw. installatie" is gemaakt Automatische installatie (aanbevolen methode) op Windows Vista of Server 2008. < Is er een probleem met de computer waarmee wordt geprobeerd een document af te drukken? Controleer het volgende. De printer is ingesteld als de standaardprinter. Het TCP/IP-protocol wordt uitgevoerd. Er geldt geen beperking voor de gebruikers die kunnen afdrukken.
De normale communicatiemodus (broadcast) is opgegeven. De communicatiemodus Unicast is opgegeven. Stel de normale modus weer in of neem contact op met de netwerkbeheerder. De communicatiemodus Unicast controleren en opgeven < Probeer het volgende. Sluit de printer op de computer aan met een kruiskabel. Werkt het afdrukken desondanks nog steeds niet, ga dan verder naar . Wordt niet afgedrukt < Installeer het printerstuurprogramma opnieuw.
Probeer het volgende. Wordt afgedrukt Wordt niet afgedrukt Schakel alle residente software uit, met inbegrip van beveiligingssoftware. Neem contact op met uw bevoegde Canon-dealer.
[H-23] Papier krult of wordt omgevouwen Als afdrukken krullen of kreuken, lost u dat als volgt op. Het papier krult Het papier kreukt Het papier krult Oorzaak 1 Het papier is vochtig omdat het in verkeerde omstandigheden werd opgeslagen. Oplossing Vervang het papier door nieuw papier uit een ongeopend pak. Opslag van papier en afdrukken Oorzaak 2 Er wordt niet het juiste papier gebruikt. Oplossing Vervang het papier door papier dat in combinatie met deze printer kan worden gebruikt.
[Zwaar papier 1] [Normaal papier] [Zwaar papier 2] [Zwaar papier 1] [Zwaar papier 3] [Zwaar papier 2] [Envelop H] [Envelop] [Gecoat papier 2] [Gecoat papier 1] [Gecoat papier 3] [Gecoat papier 2] [Gecoat papier 4] [Gecoat papier 3] Wanneer u bovengenoemde procedure uitvoert, de toner niet goed op het papier hecht, en de afdruk er vaag uitkomt. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 2 1. Geef het tabblad [Afwerking] weer. 2. Klik op [Geavanceerde instellingen].
[Gecoat papier 1] [Gecoat papier 2] [Gecoat papier 2] [Gecoat papier 3] [Gecoat papier 3] [Gecoat papier 4] Wanneer u bovengenoemde procedure uitvoert, kunnen de resten van afbeeldingen verschijnen op plaatsen waar niet is afgedrukt. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 2 1. Geef het tabblad [Afwerking] weer. 2. Klik op [Geavanceerde instellingen]. 3. Stel [Speciale afdrukmodus] in op [Speciale instellingen 6].
[Gecoat papier 2] [Gecoat papier 1] [Gecoat papier 3] [Gecoat papier 2] [Gecoat papier 4] [Gecoat papier 3] Wanneer u bovengenoemde procedure uitvoert, de toner niet goed op het papier hecht, en de afdruk er vaag uitkomt. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 2 1. Geef het tabblad [Afwerking] weer. 2. Klik op [Geavanceerde instellingen]. 3. Stel [Speciale afdrukmodus] in op [Speciale instellingen 5].
[H-24] Lage afdrukkwaliteit OPMERKING Over kleuraanpassing of correctie van afbeeldingkwaliteit mogelijk met deze printer Zie "Kleur of afdrukkwaliteit aanpassen". Contact opnemen met uw bevoegde Canon-dealer Als er zich een probleem voordoet dat niet in de e-Handleiding wordt vermeld, als met geen van de voorgestelde maatregelen het probleem kan worden opgelost of als u het probleem niet kunt vaststellen, is het raadzaam contact op te nemen met uw lokale, bevoegde Canon-dealer.
[H-25] Er verschijnen strepen Wanneer er strepen (lijnen) verschijnen op de afdrukken, voer de volgende oplossingen uit. De afdruk vertoont dunne, horizontale strepen (lijnen) De afdruk vertoont dunne, verticale strepen (lijnen) De afdruk vertoont witte strepen (lijnen) De afdruk vertoont dunne, horizontale strepen (lijnen) Oorzaak Als er gedurende langere tijd niet met de printer is afgedrukt, kunnen dunne horizontale strepen verschijnen in afdrukgebieden met halftonen.
Onder normale omstandigheden gebruikt u de printer met [Speciale afdrukmodus] ingesteld op [Uit]. Stel [Speciale instellingen 9] alleen in wanneer het beschreven probleem zich voordoet. De afdruk vertoont witte strepen (lijnen) Oorzaak De drum van een van de tonercassettes is versleten. Oplossing Vervang de tonercassette door een nieuw exemplaar.
[H-26] Er verschijnen onregelmatigheden, vlekken, etc. Wanneer er onregelmatigheden, vlekken, enzovoort verschijnen op de afdrukken, voer de volgende oplossingen uit.
De achterkant van de afdruk vertoont vegen Slechte afdrukkwaliteit, zoals een ongelijkmatige of geschilferde afdruk Vlekken van gemorste toner verschijnen rond de tekst of patronen Toner wordt afgezet op gebieden die niet bedrukt moesten worden Het algehele afdrukresultaat is donker Afgedrukte pagina's bevatten witte stippen Oorzaak 1 Er wordt niet het juiste papier gebruikt.
Oplossing Vervangen door papier dat aan de afdrukspecificaties voldoet. "Geschikt en ongeschikt papier" Oorzaak 2 Het papier is vochtig. Oplossing Vervang het papier door nieuw papier uit een ongeopend pak. "Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen)" "Indexkaarten plaatsen" "Enveloppen plaatsen" "Papier van aangepast formaat plaatsen (Niet-standaard papierformaat)" Oorzaak 3 De drum van een van de tonercassettes is versleten.
Voorzorgen bij het opgeven van [Speciale instellingen 4] De toner wordt mogelijk minder goed gefixeerd. Is dat het geval, geef dan [Speciale instellingen 4] niet op. Oorzaak 4 De drum van een van de tonercassettes is versleten. Oplossing Vervang de tonercassette door een nieuw exemplaar.
Oorzaak 1 Het papier is te vochtig of te droog. Oplossing Vervang het papier door nieuw papier uit een ongeopend pak. "Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen)" "Indexkaarten plaatsen" "Enveloppen plaatsen" "Papier van aangepast formaat plaatsen (Niet-standaard papierformaat)" Oorzaak 2 De tonercassette bevat geen toner meer, is versleten of is beschadigd. Oplossing Controleer status van de tonercartridges. Vervang de tonercassette die bijna leeg is door een nieuw exemplaar.
Selecteer [Mode 4]. Als streepvormige onregelmatigheden verschijnen in gradaties Selecteer [Mode 5]. Als invulpatronen afwijkingen vertonen (onjuist ingevulde patronen worden afgedrukt) Selecteer [Mode 6]. BELANGRIJK Voorzorgen bij het opgeven van [Speciale bijwerkmodus] Wanneer [Mode 2] of [Mode 3] is geselecteerd, wordt het gebied rond een diagram mogelijk niet egaal afgedrukt.
2. Stel [Papiersoort] in op [Zwaar Papier 1], [Zwaar Papier 2] of [Zwaar Papier 3]. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 2 1. Geef het tabblad [Afwerking] weer. 2. Klik op [Geavanceerde instellingen]. 3. Stel [Speciale afdrukmodus] in op [Speciale instellingen 3]. Onder normale omstandigheden gebruikt u de printer met [Speciale afdrukmodus] ingesteld op [Uit]. Stel [Speciale instellingen 3] alleen in wanneer het beschreven probleem zich voordoet.
Oplossing Wanneer de (Alarm) indicator brandt, voer de oplossing uit zoals beschreven in "Het Alarm-indicatielampje brandt". De afdruk vertoont vegen Oorzaak De fixeerrol in de printer is vuil. Oplossing Reinig de fixeerrol. "De binnenkant van de printer reinigen" BELANGRIJK De fixeerrol reinigen Dit duurt ongeveer 80 seconden. U kunt het reinigingsproces niet stopzetten. De achterkant van de afdruk vertoont vegen Oorzaak Het formaat van de afdrukgegevens was groter dan dat van het geplaatste papier.
Toner wordt afgezet op gebieden die niet bedrukt moesten worden Oorzaak Wanneer wordt afgedrukt op glanzend papier, komt er mogelijk toner op gebieden die niet bedrukt moeten worden. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 1. Geef het tabblad [Afwerking] weer. 2. Klik op [Geavanceerde instellingen]. 3. Stel [Speciale afdrukmodus] in op [Speciale instellingen 8]. Onder normale omstandigheden gebruikt u de printer met [Speciale afdrukmodus] ingesteld op [Uit].
[H-27] Afdruk is flets, vaag, heeft problemen met kleur, etc. Wanneer de afdruk flets, vaag of problemen met kleur heeft, enzovoort; voer de volgende oplossingen uit.
Dunne lijnen of vulpatronen worden niet met de opgegeven kleuren afgedrukt of worden helemaal niet afgedrukt Invulpatronen worden niet in de juiste kleur (opgegeven kleur) afgedrukt Foto's enzovoort worden in andere kleuren afgedrukt dan de op het beeldscherm weergegeven kleuren Vulpatronen en randen worden niet afgedrukt in de juiste kleur (opgegeven kleur) zelfs als daarvoor dezelfde kleur is opgegeven Het algehele afdrukresultaat is licht Oorzaak 1 De instelling voor [Tonerdichtheid] is onjuist.
De toner hecht niet goed aan het papier Oorzaak 1 Er wordt niet het juiste papier gebruikt. Oplossing Vervangen door papier dat aan de afdrukspecificaties voldoet. "Geschikt en ongeschikt papier" Oorzaak 2 Afhankelijk van de papiersoort of de bedrijfsomstandigheden (lage luchtvochtigheid of lage omgevingstemperatuur) kan de toner niet goed hechten aan het papier en kan de afdruk vaag zijn. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 1 1. Open het tabblad [Papierbron]. 2.
Wanneer u bovengenoemde procedure uitvoert, kunnen de resten van afbeeldingen verschijnen op plaatsen waar niet is afgedrukt. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 4 1. Geef het tabblad [Afwerking] weer. 2. Klik op [Geavanceerde instellingen]. 3. Stel [Speciale afdrukmodus] in op [Speciale instellingen 6]. Onder normale omstandigheden gebruikt u de printer met [Speciale afdrukmodus] ingesteld op [Uit].
De gegevens worden niet in de juiste kleur (opgegeven kleur) afgedrukt of gekleurde tekst ziet er wazig uit door "verschoven kleuren" Oorzaak 1 Een van de tonercassettes is niet goed geïnstalleerd. Oplossing Controleer of de tonercassette goed is geïnstalleerd. "Tonercassettes vervangen" Oorzaak 2 Een van de vier kleurentonercassettes bevat bijna geen toner meer of de drum in een van de tonercassettes is versleten. Oplossing Corrigeer de "verschoven kleuren" in het printerstatusvenster.
Oorzaak Het invulpatroon van de afdrukgegevens en het rasterpatroon van de printer beïnvloeden elkaar. Oplossing Druk opnieuw af zonder invulpatroon op te geven in de toepassing. 1 Raadpleeg de handleiding bij de toepassing. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 2 1. Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. 2. Klik op [Instellingen]. 3. Stel [Halftonen (kleur)] of [Zwart-wit halftonen] in op [Gradatie] of [Kleurtint].
3. 4. 5. 6. Klik op [Kleurinstellingen]. Geef het tabblad [Afstemming] weer. Selecteer [Gamma-aanpassing] bij [Afstemmingsmodus]. Wijzig de gammawaarde bij [Gamma]. OPMERKING Gamma-aanpassing Hoe hoger de gammawaarde, des te donkerder de kleuren in de afbeelding wanneer deze wordt afgedrukt.
[H-28] Afdruk is scheef, ontbreekt of heeft overbodige ruimte Wanneer de afdruk schreef, ontbreekt of overbodige ruimte heeft, enzovoort; voer de volgende oplossingen uit. Een deel van de pagina wordt niet afgedrukt De afdrukpositie is scheef De afdrukpositie is iets verschoven, afhankelijk van de kleur die moet worden afgedrukt De volgende pagina wordt gedeeltelijk over de vorige pagina afgedrukt Een deel van de pagina wordt niet afgedrukt Oorzaak 1 De schaalfactor is onjuist.
Oorzaak 2 De positie van het papier is niet juist. Oplossing Plaats het papier in de juiste positie. "Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen)" "Indexkaarten plaatsen" "Enveloppen plaatsen" "Papier van aangepast formaat plaatsen (Niet-standaard papierformaat)" Oorzaak 3 Er werd een document zonder marges afgedrukt. Oplossing Gegevens worden afgedrukt met een marge van 5 mm (10 mm voor enveloppen). Geef een 1 marge rond de gegevens op.
Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 2 1. Geef het tabblad [Kwaliteit] weer. 2. Klik op [Instellingen]. 3. Stel [Puur zwart gebruiken] in op [Nooit]. De volgende pagina wordt gedeeltelijk over de vorige pagina afgedrukt Oorzaak De regelafstand en het aantal regels per pagina zijn niet goed ingesteld in de toepassing. Oplossing Geef in de toepassing de juiste instelling op voor de regelafstand en het aantal regels per pagina zodat de gegevens op één pagina passen.
[H-29] Data wordt diagonaal afgedrukt Maak gebruik van de volgende oplossingen als de data diagonaal wordt afgedrukt. Data wordt diagonaal afgedrukt op klein papierformaat Data wordt diagonaal afgedrukt op klein papierformaat Oorzaak 1 De positie van de papiergeleiders is niet uitgelijnd met het papier. Oplossing Stel de papiergeleiders af op het papier. Als de papiergeleiders te los of te strak zijn afgesteld, dan kan het papier verkeerd worden ingevoerd.
[H-30] De kleur of afdrukkwaliteit aanpassen Met deze printer kunt u de volgende aanpassingen en correcties uitvoeren.
Correctie van "verschoven kleuren" 㻡㻜㻞㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[H-31] Papierstoringen Wanneer papier vastloopt tijdens het afdrukken, knippert het oranje indicatielampje bericht weergegeven in het printerstatusvenster. (Papierstoring) en wordt een Verwijder het vastgelopen papier in overeenstemming met het weergegeven bericht.
Als het printerstatusvenster niet wordt weergegeven "Printerstatusvenster" 㻡㻜㻠㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[H-32] Voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen van vastgelopen papier WAARSCHUWING Let erop dat sieraden of andere metalen voorwerpen niet in aanraking komen met de binnenkant van de printer. Sommige gebieden in de printer staan onder hoogspanning. Als metalen voorwerpen in aanraking komen met het binnenste van de printer, kan dit brandwonden of een elektrische schok veroorzaken.
De rol kan plotseling gaan draaien en uw handen of kleding beklemmen, hetgeen persoonlijk letsel kan veroorzaken. BELANGRIJK Voorzorgsmaatregelen bij het bedienen van de printer Laat de printer ingeschakeld wanneer u vastgelopen papier verwijdert. Als de printer wordt uitgeschakeld, worden de af te drukken gegevens gewist. Als u vastgelopen papier met teveel kracht probeert te verwijderen, kan het papier scheuren of de binnenkant van de printer beschadigd raken.
[H-33] Papierstoringen oplossen (Ladegebied) Open de achterklep. Volledig openen. Trek de papierlade eruit. Als de papierinvoer is geïnstalleerd, verwijdert u eveneens de papierlade van de papierinvoer. Trek het vastgelopen papier voorzichtig in de richting van de pijl.
Als het om de printereenheid gaat Als het om de papierinvoer gaat Trek het vastgelopen papier voorzichtig in de richting van de pijl.
Sluit de transportgeleider voor dubbelzijdig afdrukken. (1) Pak de tabs (A) aan beide zijden vast. (2) Sluit de geleider stevig totdat u een klik hoort.
Trek het vastgelopen papier voorzichtig in de richting van de pijl. (1) Trek de bovenrand van het papier naar buiten. (2) Verwijder het vastgelopen papier door er voorzichtig aan te trekken. Plaats de papierlade in de printer. Druk de lade stevig in de printer.
Als de papierinvoer is geïnstalleerd, plaatst u eveneens de papierlade van de papierinvoer. VOORZICHTIG Let op bij het plaatsen van de papierlade Wees voorzichtig dat u uw vingers niet openhaalt. Sluit de achterklep. Sluit deze zorgvuldig. ĺ Het indicatielampje (Papierstoring) dooft en de printer is gereed om af te drukken.
Als het indicatielampje Papierstoring niet uitgaat na het verwijderen van het papier Mogelijk bevindt zich nog vastgelopen papier in een ander gebied. Controleer de andere gebieden en verwijder het papier. Controleer bovendien of de papierlade stevig in de printer is geplaatst.
[H-34] Papierstoringen oplossen (bij de multifunctionele lade) Trek het vastgelopen papier voorzichtig in de richting van de pijl. BELANGRIJK Als het vastgelopen papier zich niet gemakkelijk laat verwijderen Probeer niet het papier met kracht te verwijderen maar ga verder met stap 2. Sluit de multifunctionele lade.
Trek de papierlade eruit. Laat de transportgeleider voor handmatige invoer zakken. (1) Pak de tabs (A) aan beide zijden vast. (2) Duw ze omlaag.
BELANGRIJK Raak het rubberen kussen (A) niet aan. Een aanraking kan leiden tot vermindering van de afdrukkwaliteit. Trek het vastgelopen papier voorzichtig in de richting van de pijl. BELANGRIJK Als het vastgelopen papier zich niet gemakkelijk laat verwijderen Probeer het niet met kracht te verwijderen maar open de achterklep en verwijder vervolgens het vastgelopen papier.
Plaats de handmatige invoertransportgeleider weer in de oorspronkelijke positie. Plaats de papierlade in de printer. Druk de lade stevig in de printer. VOORZICHTIG Let op bij het plaatsen van de papierlade Wees voorzichtig dat u uw vingers niet openhaalt. Open en sluit de voorklep. ĺ Het indicatielampje (Papierstoring) dooft en de printer is gereed om af te drukken.
[H-35] Papierstoringen oplossen (Uitvoergebied) Open de achterklep. Volledig openen. Trek het vastgelopen papier voorzichtig in de richting van de pijl. Open de papieruitvoergeleider. Open de geleider met behulp van het groene uitstekende deel (A).
Trek het vastgelopen papier voorzichtig in de richting van de pijl. Controleer of er geen papier is vastgelopen in de papieruitvoergeleider en sluit die vervolgens. Sluit de achterklep. Sluit deze zorgvuldig. ĺ Het indicatielampje (Papierstoring) dooft en de printer is gereed om af te drukken.
Mogelijk bevindt zich nog vastgelopen papier in een ander gebied. Controleer de andere gebieden en verwijder het papier. Controleer bovendien of de papierlade stevig in de printer is geplaatst.
[H-36] Het Alarm-indicatielampje brandt of knippert Wanneer het indicatielampje (Alarm) brandt of knippert, lost u dat als volgt op.
[H-37] Het Alarm-indicatielampje brandt Implementeer de volgende oplossingen afhankelijk van het in het printerstatusvenster weergegeven bericht. Servicebericht Oorzaak Oplossing Als een fout in de fixeereenheid wordt Er heeft zich een probleem voorgedaan in de fixeereenheid. weergegeven, moet u een verzoek indienen om service. Volg de procedure in "Als een fout in de fixeereenheid wordt weergegeven" en neem vervolgens contact op met uw bevoegde Canondealer om service aan te vragen.
(1) Schakel de printer uit. (2) Als een interfacekabel is aangesloten, schakelt u de computer uit en koppelt u de interfacekabel los van de printer. (3) Haal het netsnoer uit het stopcontact. BELANGRIJK Schakel de printer niet meer in. Er wordt een fout in de fixeereenheid weergegeven. Schakel de printer niet meer in nadat deze is uitgeschakeld. Neem contact op met uw bevoegde Canon-dealer om service aan te vragen.
Wacht ten minste 10 seconden voordat u de printer weer inschakelt. Als het bericht niet opnieuw wordt weergegeven, is de printer gereed. Als het bericht opnieuw verschijnt, moet u service aanvragen. ĺ Volg onderstaande procedure, en neem contact op met uw geautoriseerde Canondealer om service aan te vragen. Wanneer een servicefoutmelding wordt getoond, noteer de foutcode die in het printerstatusvenster wordt weergegeven.
Schakel de printer uit en koppel de kabels los van de printer. (1) Schakel de printer uit. (2) Als een interfacekabel is aangesloten, schakelt u de computer uit en koppelt u de interfacekabel los van de printer. (3) Haal het netsnoer uit het stopcontact. Neem contact op met uw bevoegde Canon-dealer om service aan te vragen. Wanneer een servicefoutmelding wordt getoond, vermeld dan a.u.b. ook de foutcode die u in stap 3 hebt opgeschreven.
[H-38] Het Alarm-indicatielampje knippert Los het probleem op aan de hand van het bericht dat in het printerstatusvenster wordt weergegeven.
[H-39] Overige problemen Dit gedeelte bevat oplossingen voor de volgende problemen.
Als zich een probleem voordoet dat hier niet wordt besproken of als met geen van de hier beschreven maatregelen het probleem kan worden opgelost, neemt u contact op met uw bevoegde Canon-dealer. Er wordt een foutbericht weergegeven nadat de printer is uitgepakt en voor het eerst wordt ingeschakeld Oorzaak 1 De afdichtingstape is niet uit de tonercassettes getrokken. Oplossing Schakel de printer uit en trek de afdichtingstape uit elk van de tonercassettes in de printer.
Oplossing Wanneer de (Alarm) indicator brandt, voer de oplossing uit zoals beschreven in "Het Alarm-indicatielampje brandt". Er zijn meerdere vellen papier tegelijk ingevoerd Oorzaak U gebruikt papier dat gewoonlijk per vel wordt ingevoerd. Oplossing Als u transparanten, etiketten of gecoat papier gebruikt, waaier de vellen dan goed voordat 1 u ze plaatst. Oplossing Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma. 2 1. Geef het tabblad [Afwerking] weer. 2. Klik op [Geavanceerde instellingen]. 3.
wordt afgedrukt op A4-papier: kamertemperatuur van 25°C (77°F), stopt de printer ongeveer één minuut. Oplossing Een ogenblik geduld. Wanneer de binnenkant van de printer is afgekoeld, wordt het afdrukken hervat. Als de temperatuur binnenin de printer niet voldoende is gedaald, wordt het beveiligingsmechanisme opnieuw geactiveerd en wordt het afdrukken tijdelijk onderbroken. Wanneer de temperatuur binnenin de printer voldoende is gedaald, wordt het afdrukken met de normale snelheid hervat.
[H-40] De instelling voor Spooling op host wijzigen U kunt de instelling voor [Spooling op host] wijzigen (bepaalt of de taken op de computer worden verwerkt of niet) met de volgende procedure. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start.
Klik op [OK].
[H-41] Selecteren of bewerken van profielen toestaan Als het selecteren of bewerken van "Profielen" niet is toegestaan, kunt u de instelling wijzigen door de volgende procedure te volgen. Open de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Windows XP Professional en Server 2003 Selecteer [Printers en faxapparaten] in het menu Start.
Klik op [OK].
[I] Netwerkinstellingen Automatische installatie (aanbevolen methode) Voer de volgende handelingen tegelijk uit die nodig zijn om te kunnen afdrukken. Handmatige installatie (alleen voor Windows XP/Server 2003) Voer de volgende handelingen een voor een uit die nodig zijn om te kunnen afdrukken. Als u werkt met Windows Vista of Server 2008, kunt u niet afdrukken met een poort die via handmatige installatie is gemaakt. Installeer het printerstuurprogramma in dat geval met de "Automatische installatie".
㻡㻟㻡㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[I-02] Automatische installatie (aanbevolen methode) In het volgende gedeelte wordt de procedure beschreven voor het installeren van het printerstuurprogramma vanaf de meegeleverde cd-rom (Cd-rominstallatie) op een computer die op de printer is aangesloten met een LAN-kabel.
Bevestig de ferrietkern aan de LAN-kabel (zie afbeelding). Bevestig de ferrietkern op maximaal 6 cm van het eind van de connector voor de printer. OPMERKING Over de ferrietkern Bij de printer wordt een ferrietkern geleverd. Sluit de LAN-kabel aan op de LAN-connector van deze printer. Sluit het andere uiteinde van de LAN-kabel aan op de hub.
Druk op de aan/uit-schakelaar om de printer in te schakelen. Controleer of het LNK-indicatielampje (B) op de netwerkkaart van de printer brandt. Als de printer is aangesloten via 10BASE-T Als het LNK-indicatielampje (B) brandt, is de printer correct aangesloten. Als de printer is aangesloten via 100BASE-TX Als het LNK-indicatielampje (B) en het 100-indicatielampje (A) branden, is de printer correct aangesloten.
Stap 2: Het printerstuurprogramma installeren vanaf de cd-rom OPMERKING Als Windows Firewall is ingeschakeld Als het IP-adres niet is ingesteld voor de printer, moet u Windows Firewall configureren om geblokkeerde communicatie toe te staan tijdens het installatieproces. Als u de blokkering van communicatie door Windows Firewall niet wilt opheffen, stelt u het IPadres voor de printer van tevoren in. "Het IP-adres instellen" Schakel de computer in en start Windows.
Als het dialoogvenster [Automatisch afspelen] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [AUTORUN.EXE uitvoeren]. Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan]. Klik op [Eenvoudige installatie]. Het printerstuurprogramma en de e-Handleiding worden geïnstalleerd. OPMERKING Als u de e-Handleiding niet wilt installeren Klik op [Aangepaste installatie]. Klik op [Installeren].
OPMERKING Als u [Aangepaste installatie] hebt geselecteerd in stap 4 (1) Verwijder het vinkje in keuzevakje [e-Handleiding]. (2) Klik op [Installeren]. Lees de inhoud van de licentieovereenkomst, en klik vervolgens op [Ja].
Klik op [Volgende]. Selecteer de installatiemethode. (1) Selecteer [Zoek netwerkprinters om te installeren (voor netwerkmodellen)]. (2) Klik op [Volgende]. ĺ De TCP/IP-poort van het netwerk wordt doorzocht en de printer wordt automatisch gedetecteerd.
Als Windows Firewall is ingeschakeld Het volgende dialoogvenster wordt weergegeven. Klik op [Nee] als het IP-adres van de printer al is geconfigureerd. Als u de blokkering wilt opheffen en de printers wilt detecteren waarvoor het IP-adres nog niet is geconfigureerd, klikt u op [Ja]. De procedure kan verschillen, afhankelijk van de inhoud die wordt weergegeven bij [Productnaam] in [Lijst met printers].
OPMERKING Als "192.168.0.215" wordt weergegeven bij [IP-adres] in [Lijst met printers] Dit is het standaard IP-adres van de printer. Als u het IP-adres wilt wijzigen, doet u dit na afloop van de installatie. "Het IP-adres instellen" Als u het IP-adres hebt gewijzigd na de installatie Geef de poort die moet worden gebruikt, opnieuw op in het printerstuurprogramma. "Het IP-adres instellen" Ga verder met stap 10.
OPMERKING Als [Onbekend apparaat] voor meerdere apparaten wordt weergegeven Voer de volgende procedure uit. 1. Schakel alle andere apparaten uit met uitzondering van de printer of koppel de andere apparaten los van het netwerk. 2. Klik op [Opnieuw automatisch zoeken]. (Er wordt opnieuw gezocht naar de printers in het netwerk.) 3. Nadat u de printer hebt geïnstalleerd, herstelt u de oorspronkelijke status van alle bestaande apparaten. Configureer het IP-adres. (1) Voer het IP-adres van de printer in.
Voeg [LBP7210C] toe aan de [Lijst met printers voor installatie van stuurprogramma]. (1) Selecteer [LBP7210C]. (2) Klik op [Toevoegen]. Ga verder met stap 10. Voer de volgende procedure uit. (1) Als u de instellingen voor printerinformatie wilt opgeven, bijvoorbeeld de instellingen voor het delen van de printer, schakelt u het selectievakje [Printerinformatie instellen] in. (2) Klik op [Volgende]. Als u het selectievakje [Printerinformatie instellen] hebt ingeschakeld Ga verder met stap 11.
OPMERKING De instellingen voor printerinformatie U kunt de instellingen voor printerinformatie, bijvoorbeeld de instellingen voor het delen van de printer, ook na de installatie opgeven in de map [Printers en faxapparaten] of de map [Printers]. Stel de printerinformatie in. [Printernaam]: Voer een nieuwe naam in als u de printernaam wilt wijzigen. [Als standaard instellen]: Schakel het selectievakje in als u deze printer als de standaardprinter wilt gebruiken.
(3) Klik op [OK]. * Als een 64-bits besturingssystemen op de afdrukserver wordt uitgevoerd, wordt vanwege een Windows-restrictie de downloadinstallatie niet ondersteund voor de volgende clientcomputers waarop een 32-bits besturingssysteem is geïnstalleerd.
Klik op [Ja]. ĺ De installatie van het printerstuurprogramma wordt gestart. Afhankelijk van uw omgeving kan de installatie van de software enige tijd in beslag nemen. De installatie van de e-Handleiding wordt automatisch gestart nadat het printerstuurprogramma is geïnstalleerd. Wacht totdat het volgende scherm is verdwenen. Afhankelijk van uw omgeving kan de installatie van de software enige tijd in beslag nemen.
OPMERKING Als het stuurprogramma is niet goed geïnstalleerd "Het printerstuurprogramma kan niet worden geïnstalleerd of verwijderd" Start de computer opnieuw op. (1) Schakel het selectievakje [De computer nu opnieuw opstarten (aanbevolen)] in. (2) Klik op [Opnieuw starten]. OPMERKING De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation van uw computer.
Stap 3: Na de installatie De volgende pictogrammen, mappen enzovoort worden aan de volgende locaties toegevoegd. Map [Printers en faxapparaten] (map [Printers] voor Windows Vista en Server 2008) Printerpictogram voor deze printer Taaklade Pictogram Printerstatusvenster Het pictogram wordt niet weergegeven als u de computer niet opnieuw hebt opgestart na de installatie van het printerstuurprogramma.
Het pictogram wordt niet weergegeven als u de e-Handleiding niet hebt geïnstalleerd. OPMERKING DNS, WINS en andere geavanceerde netwerkinstellingen configureren "De protocolinstellingen configureren" Gemaakte poort Er wordt een standaard TCP/IP-poort gemaakt.
[I-03] Handmatige installatie (alleen voor Windows XP/Server 2003) In het volgende gedeelte wordt de procedure beschreven voor het installeren van het printerstuurprogramma via "Handmatige installatie" * op een computer die op de printer is aangesloten met een LAN-kabel. Via handmatige installatie kunt u achtereenvolgens het IP-adres configureren, een poort instellen en het printerstuurprogramma handmatig installeren.
Bevestig de ferrietkern aan de LAN-kabel (zie afbeelding). Bevestig de ferrietkern op maximaal 6 cm van het eind van de connector voor de printer. OPMERKING Over de ferrietkern Bij de printer wordt een ferrietkern geleverd. Sluit de LAN-kabel aan op de LAN-connector van deze printer. Sluit het andere uiteinde van de LAN-kabel aan op de hub.
Druk op de aan/uit-schakelaar om de printer in te schakelen. Controleer of het LNK-indicatielampje (B) op de netwerkkaart van de printer brandt. Als de printer is aangesloten via 10BASE-T Als het LNK-indicatielampje (B) brandt, is de printer correct aangesloten. Als de printer is aangesloten via 100BASE-TX Als het LNK-indicatielampje (B) en het 100-indicatielampje (A) branden, is de printer correct aangesloten.
Als alle indicatielampjes zijn uitgeschakeld "Alle indicatielampjes van de netwerkkaart zijn uit" Als het ERR-indicatielampje (C) brandt of knippert "Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart brandt" "Het ERR-indicatielampje op de netwerkkaart knippert telkens vier keer" "Het indicatielampje ERR op de netwerkkaart knippert constant" Stap 2: Het IP-adres instellen Zie "Het IP-adres instellen" voor meer informatie over de procedure voor het instellen van het IP-adres.
Windows XP Klik op [Een printer toevoegen]. Klik op [Volgende]. Geef het gewenste type printer op. Windows XP en Server 2003 (1) Selecteer [Lokale printer die met deze computer is verbonden]. (2) Schakel het selectievakje [Mijn Plug en Play-printer automatisch detecteren en installeren] uit. (3) Klik op [Volgende]. Maak een poort. (1) Selecteer [Een nieuwe poort maken]. (2) Selecteer [Standard TCP/IP Port]. (3) Klik op [Volgende].
Klik op [Volgende]. Voer het IP-adres in of de naam van de printer. (1) Voer in [Printernaam of IP-adres] het IP-adres of de naam * in van de printer. * De op de DNS-server te registreren DNS-naam (maximaal 78 tekens) (2) Klik op [Volgende]. BELANGRIJK Als de printer niet wordt waargenomen Het volgende scherm wordt weergegeven. Voer een van de volgende bewerkingen uit. • Volg de instructies op het scherm en zoek opnieuw naar de printer.
• Geef de instellingen op voor [Apparaattype]. (1) Selecteer [Standaard] en selecteer vervolgens [Canon Network Printing Device with P9100]. (2) Klik op [Volgende]. OPMERKING Als u niet zeker weet welke waarde u moet invoeren De waarde die moet worden ingevoerd hangt af van de manier waarop het IP-adres van de printer is ingesteld. Zie "Instellingen voor het toevoegen van een poort " of neem contact op met de netwerkbeheerder. Klik op [Voltooien]. Klik op [Bladeren].
Plaats de meegeleverde cd-rom "Gebruikerssoftware" in het cd-romstation van de computer en klik op [Bladeren]. Als cd-rom installatie wordt weergegeven, klikt u op [Afsluiten]. Open de map waarin het printerstuurprogramma is opgenomen. Open de mappen op de meegeleverde cd-rom: [Dutch] - [32bit] - [Driver]. Open het INF-bestand. (1) Selecteer het INF-bestand. (2) Klik op [Openen]. Klik op [OK].
Klik op [Volgende]. Geef de printernaam op. (1) Voer een nieuwe naam in als u de printernaam wilt wijzigen. (2) Klik op [Volgende]. OPMERKING Als al een ander printerstuurprogramma is geïnstalleerd Het bericht wordt weergegeven. Selecteer [Ja] of [Nee]. Klik op [Volgende].
OPMERKING Als u deze printer wilt delen in een netwerk Voer de volgende procedure uit. 1. Selecteer [Share-naam] en voer een naam in voor de gedeelde printer. 2. Klik op [Volgende]. 3. Het venster voor het invoeren van [Locatie] en [Opmerking] wordt weergegeven. Voer de gewenste informatie in. 4. Klik op [Volgende]. Selecteer of een testpagina moet worden afgedrukt. 1. Selecteer of een testpagina moet worden afgedrukt. 2. Klik op [Volgende]. Klik op [Voltooien].
ĺ De installatie wordt gestart. Bij het afdrukken van een testpagina wordt ter bevestiging een dialoogvenster weergegeven. Klik op [OK] om het dialoogvenster te sluiten. OPMERKING De cd-rom verwijderen Na afloop van de installatie kunt u de cd-rom verwijderen uit het cd-romstation van uw computer. Stap 4: Na de installatie De volgende pictogrammen en mappen worden aan de volgende locaties toegevoegd.
㻡㻢㻠㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[I-04] Het IP-adres instellen Hier volgen drie methoden om het IP-adres in te stellen. Het IP-adres instellen met NetSpot Device Installer Het IP-adres instellen met NetSpot Device Installer van de meegeleverde cd-rom. Het IP-adres instellen met de opdrachten ARP en PING Als u werkt met een besturingssysteem dat is voorzien van Windows Firewall, stelt u het IP-adres in met de opdrachten ARP en PING.
Bevestig de ferrietkern aan de LAN-kabel (zie afbeelding). Bevestig de ferrietkern op maximaal 6 cm van het eind van de connector voor de printer. OPMERKING Over de ferrietkern Bij de printer wordt een ferrietkern geleverd. Sluit de LAN-kabel aan op de LAN-connector van deze printer. Sluit het andere uiteinde van de LAN-kabel aan op de hub.
Druk op de aan/uit-schakelaar om de printer in te schakelen. Controleer of het LNK-indicatielampje (B) op de netwerkkaart van de printer brandt. Als de printer is aangesloten via 10BASE-T Als het LNK-indicatielampje (B) brandt, is de printer correct aangesloten. Als de printer is aangesloten via 100BASE-TX Als het LNK-indicatielampje (B) en het 100-indicatielampje (A) branden, is de printer correct aangesloten.
Meld u aan als gebruiker met beheerdersrechten. BELANGRIJK Als u niet zeker bent of u beheerdersrechten hebt Neem contact op met de systeembeheerder. Plaats de meegeleverde cd-rom "Gebruikerssoftware" in het cd-romstation van uw computer. Als de cd-rom al is geplaatst, werpt u de schijf uit en plaatst u deze opnieuw in het station. ĺ CD-rominstallatie wordt weergegeven. Afhankelijk van uw omgeving, kan het enige tijd duren voordat cd-rominstallatie wordt weergegeven.
Klik op [Starten] bij [NetSpot Device Installer voor TCP/IP]. ĺ NetSpot Device Installer wordt uitgevoerd en het zoeken van de doelprinter begint. OPMERKING Als het dialoogvenster [Licentieovereenkomst] wordt weergegeven Lees de inhoud van de licentieovereenkomst, en klik vervolgens op [Ja]. Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan]. Configureer het IP-adres.
op [192.168.0.215] Als uw situatie niet overeenkomt met een van beide hierboven beschreven situaties Als [Status] is ingesteld op [Niet geconfigureerd] en het apparaat wordt weergegeven waarvan [Apparaatnaam] een MAC-adres is Raadpleeg de Help van NetSpot Device Installer en geef de initiële instellingen voor het IP-adres op. U kunt de Help weergeven door te klikken op [Help] in het menu [Help].
Configureer het IP-adres. (1) Geef alle instellingen op. (2) Klik op [OK]. [IP Address Setting with]: Selecteer de methode voor het instellen van het IP-adres. [Manual Setting]: U kunt het IP-adres rechtstreeks invoeren. Het IP-adres dat wordt opgegeven in [IP Address] wordt ingesteld voor de printer. [Auto Detect]: Hiermee wordt een IP-adres opgehaald met RARP, BOOTP of DHCP. [RARP]: Hiermee wordt IP-adres opgehaald met RARP. (De RARP-daemon moet actief zijn.
OPMERKING Wanneer [RARP] is geselecteerd U kunt geen waarde invoeren in [IP Address]. Wanneer [BOOTP] of [DHCP] is geselecteerd U kunt geen waarde invoeren in [IP Address], [Subnet Mask] en [Gateway Address]. Als RARP, BOOTP of DHCP niet kan worden gebruikt Selecteer [Manual Setting]. Klik op [OK] wanneer het bericht wordt weergegeven. ĺ Om een reset-bewerking goed uit te voeren, wacht u nadat u op [OK] hebt geklikt ongeveer 20 seconden of langer als dat nodig is.
OPMERKING Over de ferrietkern Bij de printer wordt een ferrietkern geleverd. Sluit de LAN-kabel aan op de LAN-connector van deze printer. Sluit het andere uiteinde van de LAN-kabel aan op de hub.
Druk op de aan/uit-schakelaar om de printer in te schakelen. Controleer of het LNK-indicatielampje (B) op de netwerkkaart van de printer brandt. Als de printer is aangesloten via 10BASE-T Als het LNK-indicatielampje (B) brandt, is de printer correct aangesloten. Als de printer is aangesloten via 100BASE-TX Als het LNK-indicatielampje (B) en het 100-indicatielampje (A) branden, is de printer correct aangesloten.
Meld u aan als gebruiker met beheerdersrechten. BELANGRIJK Als u niet zeker bent of u beheerdersrechten hebt Neem contact op met de systeembeheerder. Voer de opdrachtprompt uit. Windows XP, Server 2003, Vista en Server 2008 6HOHFWHHU >$OOH SURJUDPPD V@ ĺ >%XUHDX DFFHVVRLUHV@ ĺ >2SGUDFKWSURPSW@ in het menu Start. Typ "arp -s " en druk vervolgens op [ENTER] op het toetsenbord. : Voer het aan de printer toe te kennen IP-adres in.
Invoervoorbeeld: "ping 192.168.0.215 -l 479" ĺ Het IP-adres voor de printer is ingesteld. Het subnetmasker en het gateway-adres worden ingesteld op [0.0.0.0]. Typ "exit" en druk vervolgens op [ENTER] op het toetsenbord. ĺ De opdrachtprompt wordt gesloten. OPMERKING Als u het IP-adres hebt gewijzigd na de installatie van het printerstuurprogramma Geef de poort die moet worden gebruikt, opnieuw op in het printerstuurprogramma.
[IP-adres instellen met]: Selecteer de methode voor het instellen van het IP-adres. [Handmatige instelling]: U kunt het IP-adres rechtstreeks invoeren. Het IP-adres dat wordt opgegeven in [IP-adres] wordt ingesteld voor de printer. [Automatisch Detecteren]: Hiermee wordt een IP-adres opgehaald met RARP, BOOTP of DHCP. [RARP]: Hiermee wordt IP-adres opgehaald met RARP. (De RARP-daemon moet actief zijn.) [BOOTP]: Hiermee wordt een IP-adres opgehaald met BOOTP. (De BOOTPdaemon moet actief zijn.
Na wijziging van het IP-adres (de poort wijzigen) Als u na de installatie van het printerstuurprogramma het IP-adres of de naam van de printer hebt gewijzigd (de op de DNS-server te registreren DNS-naam), moet u in het printerstuurprogramma de te gebruiken poort wijzigen. U kunt pas afdrukken nadat u de poort hebt gewijzigd. BELANGRIJK Als u werkt met Windows Vista of Server 2008 U kunt geen standaard TCP/IP-poort gebruiken om hier een poort te maken.
Selecteer het poorttype. (1) Selecteer [Standard TCP/IP Port]. (2) Klik op [Nieuwe poort]. Klik op [Volgende]. Voer het nieuwe IP-adres of de nieuwe naam van de printer in. (1) Voer in [Printernaam of IP-adres] het IP-adres of de naam * in van de nieuwe printer. * De op de DNS-server te registreren DNS-naam (maximaal 78 tekens) (2) Klik op [Volgende].
BELANGRIJK Als de printer niet wordt waargenomen Het volgende scherm wordt weergegeven. Voer een van de volgende bewerkingen uit. • Volg de instructies op het scherm en zoek opnieuw naar de printer. • Geef de instellingen op voor [Apparaattype]. (1) Selecteer [Standaard] en selecteer vervolgens [Canon Network Printing Device with P9100]. (2) Klik op [Volgende].
Klik op [Sluiten]. Klik op [Toepassen]. Klik op [OK].
OPMERKING Een overbodige poort verwijderen Selecteer op het tabblad [Poorten] de poort die u wilt verwijderen en klik op [Poort verwijderen].
[I-05] De protocolinstellingen configureren U kunt de protocolinstellingen configureren met de volgende software. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen opgeven door met uw webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen opgeven door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer. NetSpot Device Installer U kunt de basisprotocolinstellingen configureren met de Canon-software, NetSpot Device Installer, van de meegeleverde cd-rom.
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Selecteer [Network] in het menu [Device Manager]. Klik op [Change] onder [TCP/IP]. Configureer de protocolinstellingen.
Het IP-adres instellen Geef het [IP Address], [Subnet Mask] en [Gateway Address] op. [IP Address]: Voer het IP-adres van de printer in. [Subnet Mask]: Voer het subnetmasker in dat in het TCP/IP-netwerk wordt gebruikt. [Gateway Address]: Voer het gatewayadres in dat in het TCP/IP-netwerk wordt gebruikt. OPMERKING Als DHCP, BOOTP of RARP wordt gebruikt Nadat de netwerkkaart van de printer opnieuw is ingesteld, worden de waarden die zijn opgehaald van DHCP, BOOTP en RARP weergegeven.
Naast het rechtstreeks toekennen van het IP-adres kunt u het IP-adres ook instellen met DHCP, BOOTP of RARP. Wanneer de printer opnieuw wordt gestart of opnieuw wordt ingesteld, wordt gecontroleerd of de opties waarvoor [On] is geselecteerd beschikbaar zijn en wordt het IP-adres toegewezen op de manier die als eerste beschikbaar is. De opties waarvoor [Off] is opgegeven worden niet gecontroleerd. Als geen van deze opties kan worden gebruikt, kent u het in [IP Address] ingestelde IPadres toe.
De functie DNS Dynamic Update opgeven De DNS-instellingen configureren Geef de instellingen op zodat telkens hetzelfde IP-adres wordt toegewezen bij het opstarten van de printer Ga verder met stap 7 als u geen instellingen opgeeft voor de overige opties. De DNS-instellingen configureren Geef de instellingen op voor [DNS Settings]. [DNS Server Address]: [DNS Dynamic Update]: Voer het IP-adres in van de DNS-server. Als u de functie DNS Dynamic Update wilt gebruiken, stelt u de optie in op [On].
DNS Dynamic Update DNS Dynamic Update is een functie die het IP-adres van het apparaat en de voor de hostnaam en domeinnaam opgegeven namen automatisch doorgeeft aan de DNS-server. Deze functie kan worden gebruikt in een omgeving waarin een dynamische DNS-server wordt gebruikt. Wanneer de functie DNS Dynamic Update wordt gebruikt U moet het IP-adres, de hostnaam en de domeinnaam van de DNS-server instellen.
Stel [WINS Resolution] in op [Off]. Ga verder met stap 7 als u geen instellingen opgeeft voor de overige opties. De FTP-instellingen configureren Geef de instellingen op voor [FTP]. Stel [FTP Settings] in op [On] wanneer u de FTP-server gebruikt. Stel [FTP Settings] in op [Off] wanneer u de FTP-server niet gebruikt. Ga verder met stap 7 als u geen instellingen opgeeft voor de overige opties.
Als de DNS-server is geconfigureerd 1. Geef de naam van de SNTP-server op in [SNTP Server Name]. 2. Selecteer [Time Zone]. 3. Als u zomertijd wilt instellen, stelt u [Daylight Saving Time] in op [On]. Als de DNS-server niet is geconfigureerd 1. Geef het IP-adres van de SNTP-server op in [SNTP Server Name]. 2. Selecteer [Time Zone]. 3. Als u zomertijd wilt instellen, stelt u [Daylight Saving Time] in op [On].
De instellingen voor multicast-herkenning configureren OPMERKING Multicast-herkenning Multicast-herkenning is een functie waarmee naar bepaalde apparaten wordt gezocht met behulp van het Service Location Protocol (SLP). Met de functie multicast-herkenning kunt u alleen zoeken naar die apparaten waarvan de waarden in [Scope Name] zijn geverifieerd met het Service Location Protocol (SLP) uit een hulpprogramma zoals NetSpot Device Installer. Geef de instellingen op voor [Multicast Discovery Settings].
Klik op [Reset] wanneer het volgende bericht verschijnt. ĺ Na het voltooien van het opnieuw instellen van de netwerkkaart van de printer zijn de instellingen actief. De instellingen worden ook actief na het opnieuw starten van de printer. (Schakel de printer uit, wacht ten minste 10 seconden en schakel de printer weer in.
[I-06] Items instellen U kunt de volgende instellingen wijzigen met een webbrowser (Remote UI), FTP-client of de NetSpot Device Installer. Algemene instellingen TCP/IP-instellingen OPMERKING De itemnamen In de volgende tabel gelden de tekens tussen haakjes uitsluitend voor de FTP-client. Het item "Device Name (SYS_NAME)" wordt bijvoorbeeld als volgt weergegeven, afhankelijk van de toepassing.
(SYS_CONTACT_COMMENT) * 1 van het apparaat (Leeg) (0 tot 32 tekens) De naam van de (SERVICE_MAN_NAME) * 2 servicemedewerker (Leeg) (0 tot 32 tekens) Het telefoonnummer van de (SERVICE_TEL) * 2 servicemedewerker (Leeg) (0 tot 32 tekens) Opmerkingen van de (SERVICE_COMMENT) * 2 servicemedewerker (Leeg) (0 tot 32 tekens) [Administratorwachtwoord] (ROOT_PWD) Het wachtwoord van het apparaat (Leeg) (0 tot 15 tekens) De taal die in de Remote UI [Display Language] wordt weergegeven (English, (DIS
[SNMP v. 1] Toegang via het SNMP v. 1 (SNMP_V1_ACCESS_ENB) * 1 protocol [Access Rights] (SNMP_V1_ACCESS_MODE) * 1 De werkingsmodus van de SNMPv1-agent (Read-only of De community-naam van (PUB_COMMUNITY) * 1 SNMP (0 tot 32 tekens) [SNMP v. 3] Toegang via het SNMP v.
geblokkeerd [Restrict MAC Address Access] Hiermee kunt u de apparaten (MAC_CONT_ENB) beperken die toegang hebben [Permit Specified Addresses] [Reject Specified Addresses] (MAC_CONT_MODE) NO Accepteren of weigeren van toegang door een apparaat dat is opgegeven bij [MAC Accept Addresses] (Accept, Reject) [MAC Addresses] De MAC-adressen die wel of (MAC_CONT_LIST) geen toegang hebben (Leeg) Hiermee kunt u opgeven of [Access Logs] logboeken voor beveiligde (SEC_LOG_ENB) * 1 toegang moeten worden
Item [Frame Type] (TCP_FRAME_TYPE) (G_ARP_ENB) * 2 Beschrijving Standaardinstelling Het frametype dat door TCP/IP wordt gebruikt Ethernet II Hiermee geeft u aan of de Gratuitous ARP-functie moet worden gebruikt [DHCP] Hiermee geeft u op of DHCP moet worden gebruikt om het (DHCP_ENB) IP-adres te configureren [BOOTP] Hiermee geeft u op of BOOTP moet worden gebruikt om het (BOOTP_ENB) IP-adres te configureren [RARP] Hiermee geeft u op of RARP moet worden gebruikt om het (RARP_ENB) IP-adres te
Hiermee kunt u opgeven of moet worden gereageerd op (SLP_ENB) * 1 multicast-herkenningsopdrachten [Scope Name] De bereiknaam die moet worden gebruikt in multicast- (SLP_SCOPE) * 1 herkenning (0 tot 32 tekens) (USE_IP_PORT_NAME) * 2 Hiermee geeft u aan of de communicatiemodus Unicast moet worden gebruikt YES Default NO [FTP Settings] (FTP_ENB) * 1 Hiermee geeft u op of de FTP-server moet worden gebruikt [Restrict User FTP Access] Hiermee kunt u de FTP-toegang van eindgebruikers (FTP_LIMIT_GENU
[I-07] De netwerkinstellingen initialiseren Als u de netwerkinstellingen van de printer weer wilt instellen op de standaardwaarden, gebruikt u een van de beschikbare methoden in de Remote UI, de FTP-client en NetSpot Device Installer. Mocht geen van de methoden werken, dan kunt u de netwerkinstellingen toch initialiseren met de reset-knop op de printer. De netwerkinstellingen initialiseren met de Remote UI De netwerkinstellingen initialiseren met de FTP-client Zie "FTP-client".
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Selecteer [Network] in het menu [Device Manager]. Klik op [Show Parameter List] bij [Network Interface]. Klik op [Reset to Default Settings].
Klik op [Yes]. ĺ De netwerkinstellingen worden geïnitialiseerd. De netwerkinstellingen initialiseren met de reset-knop Schakel de printer uit.
Schakel de printer in terwijl u op de reset-knop (A) drukt. Druk de reset-knop in met de punt van een balpen of iets degelijks.
[I-08] Instellingen voor het toevoegen van een poort Bij het proces voor het toevoegen van een poort verschilt de bij [Printernaam of IP-adres] op te geven waarde in het onderstaand weergegeven scherm, afhankelijk van de methode voor het instellen van het IP-adres van de printer. Als u het IP-adres handmatig aan de printer wilt toewijzen (als u het te gebruiken IP-adres kent) Geef het IP-adres op in [Printernaam of IP-adres].
De DNS-instellingen Zie "De protocolinstellingen configureren".
[I-09] De transmissiesnelheid of overdrachtsmodus van het netwerk wijzigen U kunt de transmissiesnelheid of overdrachtsmodus van het netwerk wijzigen met de volgende software. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen wijzigen door met een webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen wijzigen door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer.
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Klik op [Ethernet Driver Setting] bij [Network Interface]. Wijzig de instelling voor [Ethernet Driver Setting]. (1) Wijzig de transmissiesnelheid of overdrachtsmodus van het netwerk. (2) Klik op [OK].
Klik op [Reset] wanneer het volgende bericht verschijnt. ĺ Na het voltooien van het opnieuw instellen van de netwerkkaart van de printer zijn de instellingen actief. De instellingen worden ook actief na het opnieuw starten van de printer. (Schakel de printer uit, wacht ten minste 10 seconden en schakel de printer weer in.
[I-10] De poortnaam van de printer wijzigen U kunt de poortnaam van de printer (de naam van de afdrukserver) wijzigen met de volgende software. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen wijzigen door met een webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen wijzigen door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer. In dit gedeelte wordt de procedure besproken voor het wijzigen van de instellingen met een webbrowser (Remote UI).
netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password]. "Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen" Selecteer [Network] in het menu [Device Manager].
Klik op [Change] bij [General]. Wijzig de instelling [Print Server Name]. (1) Wijzig de poortnaam van de printer (de naam van de afdrukserver). (2) Klik op [OK].
[I-11] De communicatiemodus Unicast controleren en opgeven De communicatiemodus Unicast In de communicatiemodus Unicast wordt gecommuniceerd met behulp van de unicast-methode bij het verzenden van de status van de printer, hetgeen normaal gezien wordt uitgevoerd door de communicatiemodus Broadcast. Als u de printer wilt gebruiken in een netwerkomgeving waarin de communicatiemodus Broadcast niet wordt gebruikt, moet u overschakelen naar de communicatiemodus Unicast.
Typ "get config " en druk vervolgens op [ENTER] op het toetsenbord. ĺ Het configuratiebestand wordt gedownload. De voor ingevoerde tekens vormen de naam van het gedownloade configuratiebestand. OPMERKING Als u het configuratiebestand niet kunt vinden Gebruik de zoekfunctie van uw besturingssysteem om naar het configuratiebestand te zoeken. (De downloadmap van het configuratiebestand verschilt al naar gelang het besturingssysteem of de instellingen.
Typ "put CONFIG" en druk op [ENTER] op het toetsenbord. Geef bij de naam op die u bij het downloaden van het configuratiebestand hebt ingevoerd. Typ "get reset" en druk op [ENTER] op het toetsenbord. ĺ Na het voltooien van het opnieuw instellen van de netwerkkaart van de printer zijn de instellingen actief. De instellingen worden ook actief na het opnieuw starten van de printer. (Schakel de printer uit, wacht ten minste 10 seconden en schakel de printer weer in.
[I-12] Het MAC-adres controleren U kunt het MAC-adres van de printer controleren met de volgende methoden. De printereenheid controleren Het MAC-adres is op de printereenheid aangebracht bij (A) zoals weergegeven in de volgende afbeelding. Controleren aan de hand van de netwerkstatusafdruk Het MAC-adres wordt op de netwerkstatusafdruk afgedrukt bij (A) zoals weergegeven in de volgende afbeelding.
OPMERKING Informatie over de Remote UI Zie "Externe UI".
[I-13] Afdrukserveromgeving (printer delen) "Afdrukserveromgeving (printer delen)" 㻢㻝㻥㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[I-14] De afdrukserver configureren "De afdrukserver configureren" 㻢㻞㻜㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[I-15] Installatie op clients "Installatie op clients" 㻢㻞㻝㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[J] De printer beheren en configureren 㻢㻞㻞㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[J-02] Printerstatusvenster Met het printerstatusvenster kunt u de status van de printer controleren (zoals de werkingsstatus en de informatie over afdruktaken), de werking van de printer besturen, enzovoort. Beschikbare bewerkingen in het printerstatusvenster De functies in het printerstatusvenster Het printerstatusvenster weergeven Beschikbare bewerkingen in het printerstatusvenster Met het printerstatusvenster kunt u onder andere de volgende bewerkingen uitvoeren.
(1) Menubalk Menu [Taak]: Menu [Opties]: Menu [Help]: Hiermee kunt u een taak annuleren, een taak hervatten die om welke reden dan ook tijdens het afdrukken is onderbroken of de afdrukwachtrij weergeven. Hiermee kunt u hulpfuncties uitvoeren, de instellingen opgeven voor de printereenheid, enzovoort. U kunt dit menu gebruiken om Help en informatie over de versie weer te geven. (2) Werkbalk (Afdrukwachtrij): Hiermee geeft u de afdrukwachtrij weer, een functie van Windows.
Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling] van het printerstuurprogramma. OPMERKING Het printerstatusvenster automatisch weergeven Wanneer het printerstatusvenster niet wordt weergegeven, wordt in de volgende situaties automatisch het pictogram Printerstatusvenster weergegeven.
[J-03] Remote UI De Remote UI is software waarmee u de printer kunt beheren met een webbrowser. Door met een webbrowser via een netwerk toegang te zoeken tot de printer, kunt u de status of taaklogboeken van de printer controleren en verschillende instellingen opgeven.
Centraal beheer van alle printerinstellingen met het beheerderswachtwoord Alleen de beheerder kan de instellingen configureren of de bewerkingen uitvoeren die nodig zijn voor het beheer van de printer door het beheerderswachtwoord in te stellen. Systeemvereisten Remote UI • Webbrowser: Internet Explorer 4.01 SP1 of later Netscape Navigator 4.
De Remote UI starten vanuit het printerstatusvenster Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling]. Selecteer [Remote UI] in het menu [Opties]. ĺ De Remote UI wordt weergegeven.
Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. De Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser starten Start de webbrowser. Typ "http:// /" in de adresbalk en druk vervolgens op [ENTER] op het toetsenbord. Invoervoorbeeld: "http://192.168.0.215/" ĺ De Remote UI wordt weergegeven.
U kunt ["hostnaam"."domeinnaam"] invoeren in plaats van het IP-adres. Invoervoorbeeld: "http://mijn_printer.xy_afd.bedrijf.com/" Als het bovenste tabblad van de Remote UI niet in de webbrowser wordt weergegeven Controleer of het IP-adres of ["hostnaam"."domeinnaam"] juist is. Als het bovenste tabblad van de Remote UI niet wordt weergegeven, zelfs wanneer een juiste waarde is ingevoerd, neemt u contact op met de netwerkbeheerder.
(1) Geeft het bovenste tabblad van de Remote UI weer. (2) Hiermee wordt de de hiërarchie van de weergegeven pagina weergegeven. Wanneer u op een weergegeven paginanaam klikt, wordt de pagina met die naam weergegeven. (3) Wanneer u zich aanmeldt als beheerder, voert u het beheerderswachtwoord in. "Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen" (4) U kunt zich aanmelden als beheerder door het beheerderswachtwoord in te voeren en vervolgens op deze knop te klikken.
(2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password]. "Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen" Wanneer u de beheerdersmodus verlaat Klik op [Log Out]. De weergavetaal van de Remote UI wijzigen Selecteer Engels, Frans, Duits, Italiaans, Spaans of Japans als weergavetaal voor de Remote UI. Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In].
OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password]. "Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen" Selecteer [Information] in het menu [Device Manager]. Klik op [Change] bij [Language].
Selecteer [Display Language]. Klik op [OK].
Afdruktaken beheren Afdruktaken weergeven en verwijderen Logboeken afdrukken Afdruktaken weergeven en verwijderen U kunt de huidige afdruktaak controleren of taken verwijderen. Selecteer [Print Job] in het menu [Job Manager]. ĺ De huidige afdruktaak wordt weergegeven. OPMERKING [Document Name] Een taaknaam van maximaal 20 tekens kan worden weergegeven. Als de naam uit meer dan 20 tekens bestaat, worden de overige tekens niet weergegeven of worden sommige tekens niet juist weergegeven.
OPMERKING De pagina's die al worden afgedrukt De pagina's die al worden afgedrukt als op [Delete] wordt geklikt, worden afgemaakt. Logboeken afdrukken Hiermee kunt u de taaklogboeken controleren. Selecteer [Print Log] in het menu [Job Manager].
Logboeken Er kunnen maximaal 32 taken worden weergegeven. Wanneer het aantal taken groter is dan 32, worden de logboekvermeldingen van de afdruktaken automatisch verwijderd, te beginnen met de oudste taak. De logboeken worden automatisch verwijderd wanneer u de printer uitschakelt. [Document Name] Een taaknaam van maximaal 20 tekens kan worden weergegeven. Als de naam uit meer dan 20 tekens bestaat, worden de overige tekens niet weergegeven of worden sommige tekens niet juist weergegeven.
OPMERKING Een ondersteuningspagina weergeven vanaf de pagina [Support Links] (1) Selecteer [Support Links]. (2) Klik op een koppeling die u wilt weergeven. Ondersteuningspagina's wijzigen U kunt ondersteuningskoppelingen of opmerkingen wijzigen. Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In].
OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Laat het veld [Current Password] leeg. "Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen" Selecteer [Support Links]. Klik op [Bewerken]. Wijzig de koppeling. (1) Geef de gewenste koppelingen op. (2) Bevestig de instellingen en klik op [OK].
[Link]: Voer de naam in voor de koppeling. [URL]: Voer de URL in voor de koppeling. [Comments]: Voer een opmerking in voor de koppeling. OPMERKING [Download Site] De instelling [Download Site] heeft betrekking op de koppeling die wordt benaderd wanneer op de pagina [Device Manager] - [Network] onder [Firmware] op [Download Site] wordt geklikt.
[J-04] FTP-client Met de FTP-client kunt u de instellingen opgeven voor verschillende informatie over de printer. Daarnaast kunt u het netwerk en de beveiliging configureren door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server op de printer. Tevens kunt u de firmware bijwerken. De printer beheren met de FTP-client De netwerkinstellingen initialiseren met de FTP-client De printer beheren met de FTP-client Voer de opdrachtprompt uit.
configuratiebestand. OPMERKING Bij het upgraden van de firmware Typ "put FLASH" en druk op [ENTER] op het toetsenbord. Zie "Firmware van de netwerkkaart bijwerken" voor meer informatie over het update-bestand van de firmware. Als u het configuratiebestand niet kunt vinden Gebruik de zoekfunctie van uw besturingssysteem om naar het configuratiebestand te zoeken. (De downloadmap van het configuratiebestand verschilt al naar gelang het besturingssysteem of de instellingen.
Als de netwerkinstellingen worden geïnitialiseerd terwijl de printer gegevens ontvangt of bezig is met afdrukken, worden de gegevens mogelijk niet juist afgedrukt of kunnen papierstoringen of schade aan de printer optreden. Voer de opdrachtprompt uit. Windows XP, Server 2003, Vista en Server 2008 6HOHFWHHU >$OOH SURJUDPPD V@ ĺ >%XUHDX DFFHVVRLUHV@ ĺ >2SGUDFKWSURPSW@ in het menu Start. Typ "ftp " en druk op [ENTER] op het toetsenbord. Invoervoorbeeld: "ftp 192.168.0.
Typ "put defaults CONFIG" en druk op [ENTER] op het toetsenbord. Typ "get reset" en druk op [ENTER] op het toetsenbord. ĺ Na het voltooien van de reset van de netwerkkaart van de printer, worden de netwerkinstellingen geïnitialiseerd. De netwerkinstellingen worden ook geïnitialiseerd door de printer opnieuw te starten. (Schakel de printer uit, wacht ten minste 10 seconden en schakel de printer weer in.) Typ "quit" en druk op [ENTER] op het toetsenbord.
[J-05] NetSpot Device Installer NetSpot Device Installer is de software voor configuratie van de basisprotocolinstellingen en voor het weergeven van de status van de verschillende printers in een netwerk. Installeer de software op de computer of voer de software rechtstreeks vanaf de meegeleverde cd-rom uit.
Windows Vista (32-bit of 64-bit versie) Windows Server 2008 Windows 7 (32-bits of 64-bits versie) Raadpleeg de Canon-website (http://www.canon.com/) voor meer informatie over het meest recente NetSpot-installatieprogramma.
OPMERKING Als het dialoogvenster [Automatisch afspelen] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Selecteer [Map openen en bestanden weergeven] en ga verder met stap 4. Open [Deze computer] of [Computer]. Windows XP en Server 2003 Selecteer [Deze computer] in het menu Start. Windows Vista en Server 2008 Selecteer [Computer] in het menu Start. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van de cd-rom en klik op [Openen] in de keuzelijst. Dubbelklik op de map [NetSpot_Device_Installer].
Dubbelklik op de map [Windows]. Dubbelklik op [nsdisetup.exe]. OPMERKING Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan].
Lees de inhoud van de licentieovereenkomst, en klik vervolgens op [Ja]. Klik op [Browse] en selecteer de installatiemap. OPMERKING Wanneer u NetSpot Device Installer toevoegt aan het menu Start Schakel het selectievakje [Add to Start Menu] in. Klik op [OK]. ĺ De installatie wordt gestart.
OPMERKING Als Windows Firewall is ingeschakeld Het volgende scherm wordt weergegeven. Klik op [Ja]. Als u op [Nee] klikt, kunt u niet zoeken naar printers waarvoor het IP-adres nog niet is ingesteld of printers in een ander subnet dan van de computer die NetSpot Device Installer gebruikt. Klik op [OK]. Klik op [Cancel]. OPMERKING Invoegtoepassingen U kunt de functies van NetSpot Device Installer uitbreiden door invoegtoepassingen te installeren.
NetSpot Device Installer uitvoeren vanaf een computer NetSpot Device Installer uitvoeren vanaf de meegeleverde cd-rom NetSpot Device Installer uitvoeren vanaf een computer Voer NetSpot Device Installer uit. Windows XP, Server 2003, Vista en Server 2008 6HOHFWHHU >$OOH SURJUDPPD V@ ĺ >1HW6SRW 'HYLFH ,QVWDOOHU@ ĺ >1HW6SRW Device Installer] in het menu Start. OPMERKING Als NetSpot Device Installer niet in het menu Start is opgenomen Dubbelklik op [nsdi.
Windows Vista en Server 2008 1. Typ "D:\Dutch\MInst.exe" in [Zoekopdracht starten] in het menu Start. 2. Druk op [ENTER] op het toetsenbord. Als het dialoogvenster [Automatisch afspelen] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [AUTORUN.EXE uitvoeren]. Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan]. Klik op [Extra software]. Klik op [Starten] bij [NetSpot Device Installer voor TCP/IP].
OPMERKING Als het dialoogvenster [Licentieovereenkomst] wordt weergegeven Lees de inhoud van de licentieovereenkomst, en klik vervolgens op [Ja]. Als het dialoogvenster [Gebruikersaccountbeheer] wordt weergegeven (Windows Vista en Server 2008) Klik op [Doorgaan]. Via NetSpot Device Installer NetSpot Device Installer is de software voor configuratie van de basisprotocolinstellingen en voor het weergeven van de status van de verschillende printers in een netwerk.
Selecteer [Restore to Default Settings] in het menu [Device]. Klik op [Ja]. Voer de volgende procedure uit. Als het bericht wordt weergegeven Klik op [OK]. Om een reset-bewerking goed uit te voeren, wacht u nadat u op [OK] hebt geklikt ongeveer 20 seconden of langer als dat nodig is. ĺ Na het voltooien van het opnieuw instellen van de netwerkkaart van de printer zijn de instellingen actief. Als het bericht
ĺ De opdrachtprompt wordt geopend en het verwijderen wordt gestart. Het verwijderen van het programma is voltooid wanneer de opdrachtprompt wordt afgesloten. OPMERKING Als NetSpot Device Installer niet in het menu Start is opgenomen Dubbelklik op [rmnsdi.bat] in de volgende locatie. Windows XP en Server 2003 "\Documents and Settings\\Local Settings\Application Data\canon.
[J-06] Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen U kunt het beheerderswachtwoord instellen met de volgende software. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen opgeven door met uw webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen opgeven door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer. NetSpot Device Installer U kunt de instellingen opgeven met de Canon-software, NetSpot Device Installer, van de meegeleverde cdrom.
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Klik op [Log In]. OPMERKING Het standaard beheerderswachtwoord Het beheerderswachtwoord is standaard niet ingesteld. Meld u aan bij de Remote UI zonder een wachtwoord in te voeren. Selecteer [Information] in het menu [Device Manager].
Klik op [Change] bij [Security]. Stel het beheerderswachtwoord in. (1) Voer een passend wachtwoord in. U kunt maximaal 15 tekens invoeren. (2) Typ het nieuwe wachtwoord ter bevestiging nogmaals in [Nieuw wachtwoord]. (3) Klik op [OK].
OPMERKING Het beheerderswachtwoord voor de eerste keer instellen Het is niet vereist een waarde in te voeren in [Current Password]. Het beheerderswachtwoord wijzigen Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling]. Selecteer [Remote UI] in het menu [Opties].
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. Selecteer [Information] in het menu [Device Manager].
Klik op [Change] bij [Security]. Voor het huidige wachtwoord in.
Stel een nieuw wachtwoord in. (1) Voer een nieuw passend wachtwoord in. U kunt maximaal 15 tekens invoeren. (2) Typ het nieuwe wachtwoord ter bevestiging nogmaals in [Nieuw wachtwoord]. (3) Klik op [OK].
[J-07] De apparaatnaam of beheerdersgegevens opgeven en wijzigen U kunt de apparaatnaam of de beheerdersgegevens met de volgende software opgeven en wijzigen. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen opgeven door met uw webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen opgeven door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer.
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Klik op [Change] bij [Device Information]. Specificeer en wijzig de apparaatnaam of de beheerdersgegevens. (1) Specificeer en wijzig elk van de instellingen. (2) Klik op [OK].
[Device Name]: Voer de printernaam in. [Location]: Voer de locatie in waar de printer is geïnstalleerd. [Administrator]: Voer de naam in van de printerbeheerder. [Phone]: Voer het telefoonnummer in van de printerbeheerder. [Comments]: Voer een opmerking in voor de printerbeheerder.
[J-08] Controleren aan de hand van de Remote UI De Remote UI weergeven De printerinstellingen controleren De Remote UI weergeven Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling]. Selecteer [Remote UI] in het menu [Opties]. ĺ De Remote UI wordt weergegeven.
De printerinstellingen controleren Door informatie op te halen van de printer kunt u de huidige printerstatus en informatie over de printer weergeven in de Remote UI. Als u de printer wilt controleren, selecteert u [Information] of [Network] in het menu [Device Manager]. De pagina [Information] U kunt de printerinformatie controleren, de beveiligingsinstellingen, enzovoort. De pagina [Network] U kunt de netwerkinstellingen controleren, enzovoort.
㻢㻢㻥㻌㻛㻌㻣㻞㻣
(1) [Device Information]: Hiermee wordt algemene informatie weergegeven over de printer. De instellingen wijzigen "De apparaatnaam of beheerdersgegevens opgeven en wijzigen" (2) [Language]: Hiermee wordt de huidige weergavetaal weergegeven die in de Remote UI wordt gebruikt. De instellingen wijzigen "Externe UI" (3) [Security]: Hiermee wordt informatie weergegeven over de beveiligingsinstellingen, bijvoorbeeld het beheerderswachtwoord en de toegangsbeperkingen.
(1) [Network Interface]: Hiermee wordt informatie weergegeven over de netwerkinterface enzovoort. De instellingen wijzigen "De transmissiesnelheid of overdrachtsmodus van het netwerk wijzigen" (2) [Firmware]: Hiermee wordt de naam en versie weergegeven van de huidige netwerkinterface. Hoe kunt u de firmware van de netwerkkaart bijwerken "Firmware netwerkkaart bijwerken" (3) [General]: Hiermee wordt de naam van de afdrukserver weergegeven (poortnaam).
U kunt de instellingen alleen wijzigen wanneer u zich als beheerder hebt aangemeld. Nadat u de netwerkinstellingen hebt gewijzigd, klikt u op [Reset] op de pagina [Network] om de afdrukserver opnieuw in te stellen. Als u de afdrukserver niet opnieuw instelt, kunnen de gewijzigde instellingen niet worden ingeschakeld.
[J-09] Een statusafdruk maken om de status te controleren U kunt de printerstatus of de netwerkinstellingen controleren door een statusafdruk te maken. Configuratiepagina-afdruk Bezig met Netwerkstatus afdrukken Configuratiepagina-afdruk De configuratiepagina-afdruk wordt gebruikt voor het afdrukken van de instellingen van de printer, het totaal aantal afgedrukte pagina's en andere printerinformatie. OPMERKING Plaats papier van A4-formaat.
Klik op [OK]. ĺ De configuratiepagina-afdruk wordt afgedrukt. OPMERKING Voorbeeld van Configuratiepagina-afdruk Dit een voorbeeld van een configuratiepagina-afdruk. De inhoud van dit voorbeeld kan afwijken van de door uw printer afgedrukte configuratiepagina-afdruk.
beveiligingsinstellingen. OPMERKING Plaats papier van A4-formaat. De netwerkstatusafdruk is ontworpen om te worden afgedrukt op A4-papier. Zorg ervoor dat A4-papier is geplaatst bij het afdrukken van de netwerkstatus. Plaats papier van A4-formaat in de multifunctionele lade of de papierlade. "Papier van standaardformaat plaatsen (geen indexkaarten en enveloppen)" Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam.
OPMERKING Voorbeeld van netwerkstatusafdruk Dit is een voorbeeld van de netwerkstatusafdruk. De inhoud kan afwijken van de door uw printer afgedrukte netwerkstatusafdruk.
[J-10] De energiespaarstand instellen U kunt het stroomverbruik van de printer efficiënt verminderen door een slaapstand te gebruiken of door de printer uit te schakelen wanneer de printer gedurende bepaalde tijd niet wordt gebruikt. Slaapstand U kunt de printer zo configureren dat de slaapstand wordt ingeschakeld wanneer er geen gegevens van de computer worden verzonden of wanneer de printerstatus langer dan de opgegeven tijd ongewijzigd blijft.
kalibratie of correctie van "verschoven kleuren" met de hand uit. "De printer kalibreren" "Correctie van "verschoven kleuren"" Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam. OPMERKING Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling].
Klik op [OK]. OPMERKING Situaties waarin de slaapstand wordt verlaten Tijdens het afdrukken Tijdens het kalibreren van de printer Tijdens het corrigeren van "verschoven kleuren" Tijdens het reinigen van de printer Wanneer de voorklep wordt geopend of gesloten Automatisch afsluiten U kunt de instellingen voor automatisch afsluiten aan de hand van de volgende procedure opgeven. OPMERKING Voorzorgsmaatregelen bij het delen van de printer U kunt de instellingen niet wijzigen voor de gedeelde printer.
Plaats de meegeleverde cd-rom "Gebruikerssoftware" in het cd-romstation van uw computer. Als de cd-rom al is geplaatst, werpt u de schijf uit en plaatst u deze opnieuw in het station. ĺ CD-rominstallatie wordt weergegeven. Afhankelijk van uw omgeving, kan het enige tijd duren voordat cd-rominstallatie wordt weergegeven. OPMERKING Als cd-rom installatie niet verschijnt U kunt de volgende procedure gebruiken om het installatieprogramma weer te geven.
Klik op [Starten] in [Auto Shutdown Tool]. Selecteer een printer en klik vervolgens op [Auto Shutdown Instellingen]. Geef de instellingen op voor automatisch afsluiten. (1) Selecteer het keuzevakje [Auto Shutdown na Ingestelde Tijd]. (2) Geef de tijd op voor uitschakeling in [Auto Shutdown Na]. (3) Klik op [OK].
OPMERKING Over de instelling voor de tijd om automatisch uitschakelen uit te voeren Als [Auto Shutdown Na] wordt gewijzigd tijdens de Slaapstand, wordt de opgegeven tijd voor het uitvoeren van het automatisch afsluiten op nieuw ingesteld. U kunt [Auto Shutdown Na] opgeven voor automatisch afsluiten met stappen van 1 uur tussen [1 u.] en [8 u.].
[J-11] Firmware netwerkkaart bijwerken Als u de firmware wilt bijwerken, geeft u het updatebestand op en werkt u vervolgens de firmware bij op de netwerkkaart van de printer. De firmware downloaden De firmware bijwerken De firmware downloaden Open het printerstatusvenster. Klik op [ ] in de taakbalk van Windows en selecteer de printernaam.
Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password]. "Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen" Selecteer [Network] in het menu [Device Manager]. Geef de downloadsite weer. (1) Controleer de naam en versie van de huidige firmware. (2) Klik op [Download Site] bij [Firmware].
ĺ De downloadsite voor de firmware wordt weergegeven. OPMERKING Koppeling voor knop [Download Site] U kunt de koppeling op de pagina [Support Links] wijzigen. "Externe UI" Download de firmware van de downloadsite voor de firmware. De firmware bijwerken BELANGRIJK Voorzorgen bij het bijwerken van de firmware Zorg ervoor dat de printer niet in werking is wanneer u de firmware bijwerkt. Druk niet af tijdens het bijwerken van de firmware. Doet u dit wel, dan kan de firmware niet goed worden bijgewerkt.
Wanneer het printerstatusvenster van het printerstuurprogramma wordt weergegeven Klik op [ ] (Printerstatusvenster weergeven) op locaties zoals het tabblad [Pagina-instelling]. Selecteer [Remote UI] in het menu [Opties]. ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk.
OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password]. "Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen" Selecteer [Network] in het menu [Device Manager]. Klik op [Update Firmware] bij [Firmware]. Werk de firmware bij. (1) Klik op [Browse] om het updatebestand te selecteren voor de firmware of voer het pad in naar het opgeslagen updatebestand. (2) Klik op [Update].
ĺ De firmware is bijgewerkt. Controleer nadat de firmware is bijgewerkt of de standaardwaarden correct zijn ingesteld in de pagina [Parameterlijst] van de Remote UI of met Netwerkstatus afdrukken. "Een statusafdruk maken om de status te controleren" BELANGRIJK Als het bijwerken van de firmware niet lukt Raadpleeg het leesmij-bestand bij de firmware.
[J-12] De gebruikers beperken die met een IP-adres kunnen afdrukken Met de volgende software kunt u de gebruikers beperken die met een IP-adres kunnen afdrukken. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen opgeven door met uw webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen opgeven door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer.
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Selecteer [Information] in het menu [Device Manager]. Klik op [Change] bij [Security]. Schakel het selectievakje [Restrict TCP/IP Printing] in.
Selecteer [Permit Specified Addresses] of [Reject Specified Addresses]. [Permit Specified Addresses]: [Reject Specified Addresses]: Alleen de in [IP Addresses] opgegeven gebruikers kunnen afdrukken. De in [IP Addresses] opgegeven gebruikers kunnen niet afdrukken. Configureer het IP-adres. (1) Voer het IP-adres in van een computer waarvoor u afdrukken wilt toestaan of weigeren. Voer het IP-adres in door de getallen te scheiden met "." (punten), bijvoorbeeld AAA.BBB.CCC.DDD. (2) Klik op [Add].
U kunt IP-adressen ook als volgt invoeren. Invoervoorbeeld van de IP-adressen Methode voor het invoeren van IP-adressen Als u IP-adressen wilt invoeren met opeenvolgende nummers, typt u een "-" (streepje) tussen het adres met het AAA.BBB.CCC.15-AAA.BBB.CCC.18 laagste nummer en het adres met het hoogste nummer. Het voorbeeld links heeft hetzelfde effect als het invoeren van de adressen AAA.BBB.CCC.15 tot en met AAA.BBB.CCC.18.
Klik op [OK].
[J-13] De gebruikers beperken die de instellingen kunnen controleren en wijzigen met behulp van het SNMP-protocol Met de volgende software kunt u de gebruikers beperken die de instellingen mogen bekijken en wijzigen met behulp van het SNMP-protocol. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen opgeven door met uw webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen opgeven door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer.
Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Klik op [Change] bij [Security]. Configureer het SNMP v. 1 protocol.
Als u het SNMP v. 1 protocol wilt gebruiken 1. Stel [SNMP v. 1] in op [On]. 2. Selecteer bij [Access Rights] in welke modus de SNMPv1-agent kan werken, [Read-only] of [Read and Write]. 3. Geef de naam op van de SNMP-community bij [Community Name]. Als u het SNMP v. 1 protocol niet wilt gebruiken Stel [SNMP v. 1] in op [Off]. BELANGRIJK Als [Access Rights] is ingesteld op [Read-only] Met het selecteren van [Read-only] schakelt u overschrijven uit.
BELANGRIJK Als het SNMPv3-protocol wordt opgegeven met een andere toepassing dan de Remote UI De instellingen voor het SNMPv3-protocol worden niet weergegeven in de Remote UI. Als u de instellingen weer wilt weergeven, stelt u de netwerkinstellingen weer in op de standaardwaarden. "De netwerkinstellingen initialiseren" OPMERKING De voor het SNMPv3-protocol te gebruiken gebruikersnaam De voor het SNMPv3-protocol te gebruiken gebruikersnaam is ingesteld op "initial".
[Permit Specified Addresses]: [Reject Specified Addresses]: Alleen de in [IP Addresses] opgegeven gebruikers kunnen de instellingen bekijken en wijzigen. De in [IP Addresses] opgegeven gebruikers kunnen de instellingen niet bekijken of wijzigen. Configureer het IP-adres. (1) Voor het IP-adres in van een computer waarvoor u het bekijken of wijzigen van de instellingen met het SNMP-protocol wilt toestaan of weigeren. Voer het IP-adres in door de getallen te scheiden met "." (punten), bijvoorbeeld AAA.BBB.
van de adressen AAA.BBB.CCC.15 tot en met AAA.BBB.CCC.18. Het invoeren van een "*" (asterisk) staat gelijk aan het invoeren van de getallen 0 tot en met 255. AAA.BBB.CCC.* Het voorbeeld links heeft hetzelfde effect als het invoeren van de adressen AAA.BBB.CCC.0 tot en met AAA.BBB.CCC.255. OPMERKING Het op te geven aantal karakters voor het IP-adres U kunt maximaal 255 tekens invoeren. Het aantal karakters wordt als volgt geteld. Bijvoorbeeld: "192.168.0.215" = 13 karakters Bijvoorbeeld: "192.168.0.
㻣㻜㻞㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[J-14] De gebruikers beperken die multicast-herkenning kunnen uitvoeren Met de volgende software kunt u de gebruikers beperken die multicast-herkenning kunnen uitvoeren. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen opgeven door met uw webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen opgeven door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer.
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Klik op [Change] bij [Security]. Schakel het selectievakje [Restrict Multicast Discovery] in.
Selecteer [Respond to Specified IP Addresses] of [Do Not Respond to Specified Addresses]. [Respond to Specified IP Addresses]: [Do Not Respond to Specified Addresses]: Alleen de in [IP Addresses] opgegeven gebruikers kunnen reageren op zoekbewerkingen die gebruikmaken van de functie multicastherkenning. De in [IP Addresses] opgegeven gebruikers kunnen niet reageren op zoekbewerkingen die gebruikmaken van de functie multicastherkenning. Configureer het IP-adres.
Invoervoorbeeld van de IP-adressen Methode voor het invoeren van IP-adressen Als u IP-adressen wilt invoeren met opeenvolgende nummers, typt u een "-" (streepje) tussen het adres met het AAA.BBB.CCC.15-AAA.BBB.CCC.18 laagste nummer en het adres met het hoogste nummer. Het voorbeeld links heeft hetzelfde effect als het invoeren van de adressen AAA.BBB.CCC.15 tot en met AAA.BBB.CCC.18. Het invoeren van een "*" (asterisk) staat gelijk aan het invoeren van de getallen 0 tot en met 255. AAA.BBB.CCC.
㻣㻜㻤㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[J-15] De gebruikers beperken die toegang hebben via een MAC-adres Met de volgende software kunt u de gebruikers beperken die toegang hebben met een MAC-adres. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen opgeven door met uw webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen opgeven door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer.
OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Klik op [Change] bij [Security]. Schakel het selectievakje [Restrict MAC Address Access] in.
Selecteer [Permit Specified Addresses] of [Reject Specified Addresses]. BELANGRIJK Wanneer [Permit Specified Addresses] is geselecteerd U hebt geen toegang vanaf een niet-geautoriseerd MAC-adres. Bevestig daarom het MAC-adres bij het invoeren daarvan. Als er geen overeenkomstig MAC-adres is, hebt u geen toegang tot het netwerk. In dit geval kunt u het netwerk benaderen door de netwerkinstellingen te initialiseren. "De netwerkinstellingen initialiseren" Stel het MAC-adres in.
OPMERKING Het aantal MAC-adressen dat kan worden ingesteld Er kunnen maximaal 20 MAC-adressen worden ingesteld. Wanneer u een ingesteld MAC-adres verwijdert (1) Selecteer een MAC-adres dat u wilt verwijderen. (2) Klik op [Delete]. Klik op [OK].
㻣㻝㻠㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[J-16] FTP-toegang beperken voor eindgebruikers U kunt FTP-toegang van eindgebruikers beperken met de volgende software. Webbrowser (Remote UI) U kunt de instellingen opgeven door met uw webbrowser via het netwerk toegang te zoeken tot de printer. FTP-client U kunt de instellingen opgeven door via de opdrachtprompt toegang te zoeken tot de FTP-server van de printer. In dit gedeelte wordt de procedure besproken voor het opgeven van de instellingen met een webbrowser (Remote UI).
netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password]. "Het beheerderswachtwoord instellen en wijzigen" Selecteer [Information] in het menu [Device Manager].
Klik op [Change] bij [Security]. Schakel het selectievakje [Restrict User FTP Access] in. Als het selectievakje voor deze optie is uitgeschakeld, hebben alle gebruikers toegang met de FTP-client. Klik op [OK].
㻣㻝㻤㻌㻛㻌㻣㻞㻣
[J-17] De logboeken voor beveiligde toegang verkrijgen en controleren U kunt de logboeken voor beveiligde toegang verkrijgen en controleren (informatie over de datum en het tijdstip waarop de toegang werd geblokkeerd, het IP-adres, het poortnummer en het type beperking) wanneer toegang van een gebruiker die is beperkt in [IP Address Range Settings] wordt geblokkeerd.
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Selecteer [Information] in het menu [Device Manager]. Klik op [Change] bij [Security]. Selecteer of u de logboeken voor beveiligde toegang wilt verkrijgen.
Als [On] is geselecteerd voor [Access Logs], selecteert u het type logboek dat u wilt verkrijgen. [Rejected TCP/IP Er wordt een vermelding vastgelegd in het logboek voor Print Jobs]: toegang wanneer een gebruiker wordt geblokkeerd voor afdrukken is beperkt. [Rejected SNMP Er wordt een vermelding vastgelegd in het logboek voor Monitoring/Setting toegang wanneer een gebruiker wordt geblokkeerd voor bekijken/wijzigen van de SNTP-instelling is beperkt.
BELANGRIJK Het aantal logboeken voor toegang dat kan worden verkregen Er kunnen maximaal 100 logboeken worden verkregen. Wanneer er meer dan 100 logbestanden zijn, worden de logboeken verwijderd, beginnend met het oudste logboek. De logboeken voor beveiligde toegang controleren U kunt de verkregen logboeken voor beveiligde toegang bekijken met de Remote UI. Tevens kunt u daarmee de logboeken voor beveiligde toegang opslaan of wissen. Open het printerstatusvenster.
ĺ De Remote UI wordt weergegeven. OPMERKING Als u [Remote UI] niet kunt selecteren U kunt [Remote UI] niet selecteren als de printer en de computer niet communiceren via een netwerk. Wanneer de Remote UI rechtstreeks vanuit een webbrowser wordt gestart "Externe UI" Meld u aan als beheerder. (1) Typ een wachtwoord in [Administrator Password]. (2) Klik op [Log In]. OPMERKING Als er geen beheerderswachtwoord is ingesteld Het is niet vereist een wachtwoord in te voeren in [Administrator Password].
Selecteer [Information] in het menu [Device Manager]. Klik op [Display Log] bij [Security Access Log Settings]. Bekijk de logboeken voor beveiligde toegang of andere informatie.
(1) [Update Now]: Door op deze knop te klikken wordt informatie over de datum en tijd opgehaald van de SNTP-server. Hiermee wordt de verkregen status weergegeven in [Date and Time] en [SNTP Server Log] afhankelijk van het slagen of mislukken van het ophalen van de informatie. Zie "De protocolinstellingen configureren" voor informatie over de SNTPinstellingen. (2) [Date and Time]: Toont de datum en tijd die van de SNTP-server wordt verkregen.
poortnummer en het type beperking worden weergegeven. * "PRINT" (TCP/IP-afdruktaken beperkt), "SNMP" (SNMP-instellingen bekijken of wijzigen beperkt), of "SLP" (multicast-herkenning beperkt) BELANGRIJK Het aantal logboeken voor toegang dat kan worden verkregen Er kunnen maximaal 100 logboeken worden verkregen. Wanneer er meer dan 100 logbestanden zijn, worden de logboeken verwijderd, beginnend met het oudste logboek.