Operation Manual

Beschrijving apparaat
104 818 36 23-02/7
Toetsen voor temperatuurinstelling
De temperatuur wordt ingesteld via de
toetsen „+“ (WARMER) en „-“ (WARMER) .
De toetsen staan in verbinding met de temperatuurindicatie.
• Door te drukken op één van de twee toetsen „+“ (WARMER) of „-“
(WARMER) wordt de temperatuurindicatie van de WERKELIJKE tem-
peratuur (temperatuurindicatie brandt) op de GEWENSTE tempera-
tuur (temperatuurindicatie knippert) omgeschakeld.
• Met elke verdere druk op één van beide toetsen wordt de GEWENSTE
temperatuur 1 °C verder gesteld.
• Als geen toets wordt ingedrukt, schakelt de temperatuurindicatie na
korte tijd (ca. 5 sec.) automatisch weer op de WERKELIJKE tempera-
tuur terug.
GEWENSTE temperatuur betekent:
De temperatuur die in de koel- resp. vriesruimte moet heersen. De
GEWENSTE temperatuur wordt met knipperende cijfers aangegeven.
WERKELIJKE temperatuur betekent:
De temperatuurindicatie geeft de temperatuur aan die op dat moment
werkelijk in de koel- resp. vriesruimte heerst. De WERKELIJKE tempera-
tuur wordt met brandende cijfers aangegeven.
3
Bij een ingeschakelde COOLMATIC- of FROSTMATIC-functie kan er geen
wijziging van de temperatuurinstelling voor de koel- of vriesruimte
worden uitgevoerd.
Temperatuurindicatie
De temperatuurindicatie kan meerdere
soorten informatie aangeven.
• Bij normaal gebruik wordt de temperatuur aangegeven die op dat
moment in de koel- c.q. vriesruimte heerst (WERKELIJKE tempera-
tuur).
Tijdens de temperatuurinstelling wordt knipperend de op dat moment
ingestelde koelruimte- c.q. vriesruimtetemperatuur aangegeven
(GEWENSTE temperatuur).