spine back 8.06 in. Nederlands TI-89 / TI-92 Plus Texas Instruments U.S.A. 7800 Banner Dr. Dallas, TX 75251 Texas Instruments Holland B.V. Rutherfordweg 102 3542 CG Utrecht - The Netherlands Printed by: ti-cares@ti.com © 1999 Texas Instruments w w w. t i . c o m / c a l c 6.06 in. To the printer: Please print below the Òprinted by:Ó your company name and address including country.
TI-89 Sneltoetsen Alpha-regels Algemeen ¥O 2a Lijst van Flash-toepassingen Schakelt om tussen de twee laatst gekozen toepassingen of gesplitste schermen ¥ |, ¥ « Contrast lichter of donkerder ¥¸ Bereken benaderde oplossing ¥ C, ¥ D Verplaats cursor naar boven of beneden (in editors) ¤ C, ¤ D Verschuif grote objecten in history ¤ A, ¤ B Markeer links of rechts van cursor 2 C, 2 D Pagina omhoog of omlaag (in editors) 2 A, 2 B Verplaats cursor helemaal naar links of helemaal naar rechts j ¤ Typ een kleine
TI-89 TI-92 Plus Handboek voor Advanced Mathematics Software versie 2.0 U.S. Patent No. 4,405,829 Licentie exclusief verleend door RSA Data Security, Inc. © 1999 by Texas Instruments 00_FRONT.
Belangrijk Texas Instruments biedt geen enkele garantie, hetzij impliciet hetzij uitdrukkelijk, met inbegrip van en niet uitsluitend beperkt tot welke impliciete garanties dan ook wat betreft de geschiktheid voor verkoop en een specifiek gebruik, voor de programma's of documentatie en stelt deze documentatie slechts ter beschikking “as-is”.
Inhoudsopgave In dit handboek0 wordt beschreven hoe u de TI-89 / TI-92 Plus kunt gebruiken. In deze inhoudsopgave kunt u zowel "kennismakings"- als gedetailleerde informatie over de functies van de TI-89 / TI-92 Plus opzoeken. In bijlage A vindt u een overzicht voor het snel opzoeken van details over alle functies en instructies van de TI-89 / TI-92 Plus. Flash-toepassingen .................................................................................... x Verschillen in toetsaanslagen .................
Hoofdstuk 3. Werken met symbolen Kennismaking: werken met symbolen .................................................. 58 Gedefinieerde en niet-gedefinieerde variabelen .................................. 59 De modi Exact, Approximate en Auto .................................................. 61 Automatische vereenvoudiging.............................................................. 64 Uitgestelde vereenvoudiging van ingebouwde functies......................
Hoofdstuk 8. Grafieken in poolco ördinaten Kennismaking: grafieken in poolcoördinaten .................................... 134 Overzicht van stappen bij het plotten van vergelijkingen in poolcoördinaten .................................................................................. 135 Verschillen tussen grafieken in poolcoördinaten en grafieken van functies.......................................................................................... 136 Hoofdstuk 9.
Hoofdstuk 12. Extra onderwerpen over grafieken Kennismaking: extra onderwerpen over grafieken ........................... 202 Punten van een grafiek opslaan ........................................................... 203 Grafieken tekenen van functies die op het basisscherm zijn gedefinieerd ......................................................................................... 204 Een grafiek tekenen van een functie met een meervoudig voorschrift..........................................................
Hoofdstuk 17. Programmeren Kennismaking: programmeren ............................................................. 276 Een bestaand programma uitvoeren ................................................... 278 Een Program Editor-sessie starten ...................................................... 280 Overzicht van het invoeren van een programma ............................... 282 Overzicht van het invoeren van een functie .......................................
Hoofdstuk 21. Geheugen- en variabelenbeheer Kennismaking: geheugen- en variabelenbeheer................................. 350 Geheugen controleren en opnieuw instellen...................................... 356 Het scherm VAR-LINK weergeven ....................................................... 358 Variabelen en mappen manipuleren met VAR-LINK ......................... 360 Een variabelenaam in een toepassing plakken ..................................
Bijlage B: Naslaginformatie TI-89 / TI-92 Plus Foutmeldingen ........................................................ 542 Modi ......................................................................................................... 550 TI-89 / TI-92 Plus tekencodes............................................................... 555 TI-89 toetscodes..................................................................................... 556 TI.92 Plus toetscodes .................................................
Flash-toepassingen Toepassingen Flash-functionaliteit maakt het mogelijk verschillende toepassingen op een TI-89 / TI-92 Plus rekenmachine te downloaden vanaf de bijgesloten CD-ROM, de TI web site of van een andere rekenmachine. Alvorens nieuwe toepassingen te downloaden op een TI-89 / TI-92 Plus, dient u de licentie-overeenkomst op de CD-ROM met toepassingen voor de TI-89 / TI-92 Plus te lezen en te accepteren.
Een Flashtoepassing versturen vanaf een andere TI-89 / TI-92 Plus Opmerking: in dit handboek worden weergaven van het scherm van de TI-89 gebruikt. Probeer niet een toepassing te versturen indien er op de ontvangende of op de verzendende rekenmachine een melding wordt gegeven dat de batterijen bijna leeg zijn. 1. Koppel de rekenmachines met behulp van de verbindingskabel die bij de TI-89 / TI-92 Plus wordt geleverd. 2. Op de verzendende rekenmachine: a. Druk op 2 ° b. Druk op: TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ c.
Verschillen in toetsaanslagen Er zijn bepaalde verschillen in de toetsaanslagen voor de verschillende bewerkingen tussen de TI-89 / TI-92 Plus. Onderstaande tabel toont de toetsaanslagen voor de belangrijkste opdrachten voor de twee rekenmachines.
› TI-92 Plus ³ TI-89 FUNCTIE SYMBOLEN ú (Conversieteken) 2 2 _ (Onderstrepingsteken) ¥ 2 θ (Theta) ¥Ï Ï | (“With”) Í 2Í ' (Accent) 2È 2È ° (Graad) 2v 2v ∠ (Hoek) 2’ 2’ Σ (Sigma) ½Σ( 2> xê (Reciproque) ½ ^-1 2V Spatie j Spatiebalk Gegevens in de variabele sysdata plaatsen ¥b ¥D Griekse letters ¥ c j of ¥ c ¤ ¥ G of ¥ G ¤ Toetsenbordschema ¥^ ¥” Gegevens in history van het basisscherm plaatsen Accent grave (à, è, ì, ò, ù) ¥· ¥H 2¿5 2 A a, e, i, o, u Cedille
Nieuw! Introductie van Advanced Mathematics software versie 2.0 TI heeft de Advanced Mathematics software versie 2.0 ontwikkeld om het downloaden van rekenmachinesoftwaretoepassingen voor de TI-89 en TI-92 Plus mogelijk te maken. Zie voor details: hoofdstuk 21 en 22 Advanced Mathematics Software versie 2.0 is een verbetering van de infrastructuur van de huidige Advanced Mathematics Software versie 1.xx. De software heeft alle kenmerken van de 1.xx versie.
Upgraden met Flash ROM De TI-89 / TI-92 Plus maakt gebruik van Flash-technologie voor upgraden naar toekomstige softwareversies zonder dat u een nieuwe rekenmachine hoeft te kopen. Zie voor details: hoofdstuk 22 Op het moment dat de nieuwe functionaliteit beschikbaar is, kunt u uw TI-89 / TI-92 Plus elektronisch upgraden.
Hoofdstuk 1. Korte kennismaking 1 De TI.89 instellen voor gebruik ............................................................... 2 De TI.92 Plus instellen voor gebruik....................................................... 3 Het contrast instellen en een taal selecteren ......................................... 4 Berekeningen uitvoeren ............................................................................ 8 Grafieken van functies plotten..............................................................
De TI-89 instellen voor gebruik De TI-89 wordt geleverd met 4 AAA batterijen. In dit hoofdstuk worden de volgende zaken beschreven voor zowel de TI-89 als de TI-92 Plus: het plaatsen van de batterijen, het voor de eerste maal inschakelen van het apparaat, het instellen van het contrast van het display, het selecteren van een taal en het bekijken van het basisscherm. Plaatsen van de AAA batterijen De vier AAA batterijen plaatsen: 1.
De TI-92 Plus instellen voor gebruik De TI-92 Plus wordt geleverd met 4 AA batterijen. In dit hoofdstuk worden de volgende zaken beschreven voor zowel de TI-89 als de TI-92 Plus: het plaatsen van de batterijen, het voor de eerste maal inschakelen van het apparaat, het instellen van het contrast van het display, het selecteren van een taal en het bekijken van het basisscherm. Plaatsen van de AA batterijen Ga voor het plaatsen van de 4 AA alkaline batterijen als volgt te werk. 1.
Het contrast instellen en een taal selecteren Het apparaat inschakelen en het contrast instellen Nadat u de batterijen in de TI-89 / TI-92 Plus heeft geplaatst, drukt u op ´. Het kan zijn dat u niets ziet omdat het contrast van het display te donker of te onscherp is. Om het display volgens uw eigen wensen in te stellen, ¥ (diamantsymbool in een groen kader) ingedrukt houden en kort op | (mintoets) drukken om het display lichter te maken.
Lokaliseren van de TI.89 / TI.92 Plus 1. Druk op de cursortoetsen (D of C) om het pijltje naar de taal te brengen waarin u uw TI-89 / TI-92 Plus wilt instellen.(De lijst met talen op uw rekenmachine kan van dit voorbeeld afwijken.) Opmerking: het dialoogvenster Select a Language zal bij iedere inschakeling van het apparaat opnieuw verschijnen, tot u de lokalisatieprocedure voltooit. 2. Druk op ¸ om de TI-89 / TI-92 Plus in te stellen op de geselecteerde taal.
Het basisscherm Wanneer u de TI-89 / TI-92 de eerste maal inschakelt, verschijnt het lege basisscherm. Op het basisscherm kunt u instructies uitvoeren, uitdrukkingen uitwerken en resultaten aflezen. Onderstaand voorbeeld bevat eerder ingevoerde gegevens en geeft een beschrijving van de belangrijkste onderdelen van het basisscherm. Invoer/antwoord-paren in het history area worden weergegeven in “pretty print.
Onderstaand voorbeeld toont een antwoord dat niet op dezelfde regel staat als de uitdrukking. Merk op dat het antwoord langer is dan de breedte van het scherm. Een pijl (8) geeft aan dat het antwoord vervolgd wordt. De invoerregel bevat puntjes (…). De puntjes geven aan dat de invoerregel langer is dan de breedte van het scherm. Laatste invoer "Pretty print" is actief. Exponenten, wortels, breuken etc.
Berekeningen uitvoeren In dit deel vindt u diverse voorbeelden die u zelf uit kunt voeren en die laten zien hoe een aantal van de rekenfuncties van de TI-89 / TI-92 Plus. werken. Alvorens de voorbeelden uit te voeren, werd het history area in elk scherm leeggemaakt door op ƒ te drukken en 8:Clear Home te kiezen. Hierdoor worden alleen de resultaten getoond die het gevolg zijn van de toetsaanslagen van het voorbeeld. Stappen ³ › TI.89 TI.
Stappen ³ › TI.89 TI.92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen Venster Uitdrukkingen uitwerken 1. Werk de uitdrukking (xì 5) 3 uit. „3 cX|5dZ3 U kunt “expand” invoeren op de invoerregel door EXPAND in te toetsen d ¸ op het toetsenbord of door op „ te „3 cX|5dZ3 d ¸ drukken en 3:expand( te kiezen. 2. (Optioneel) Voer zelf andere uitdrukkingen in. Uitdrukkingen vereenvoudigen 1. Vereenvoudig de uitdrukking (x 2ì 2xì 5)/(xì 1) zo ver mogelijk.
Stappen ³ › TI.89 TI.92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen Venster Vergelijkingen oplossen binnen een domein 1. Los de vergelijking x 2ì 2xì 6=2 op „ 1 „1 XZ2|2X|6 XZ2|2X|6 naar x met x groter dan nul. De operator “with” (I) bewerkstelligt beperking van het domein. TI.89: Í TI.92 Plus: 2 Í Á2bXd ÍX 2Ã0 ¸ Á2bXd 2ÍX 2Ã0 ¸ De afgeleide van functies berekenen 1. Bereken de afgeleide van (xì y)3/(x+y) 2 naar x.
Grafieken van functies plotten Het voorbeeld uit dit deel laat een aantal van de grafische mogelijkheden van de TI-89 / TI-92 Plus zien. Het illustreert hoe u een grafiek van een functie kunt plotten met de Y= Editor. U zult leren hoe u een functie invoert, een grafiek van de functie maakt, een kromme volgt, een minimum vindt, en hoe u de coördinaten van het minimum naar het basischerm overbrengt.
Stappen 6. Stel de ondergrens in. ³ › TI.89 TI.92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen B. . . B Druk op B (rechter cursorknop) om de ¸ volgcursor te bewegen tot de ondergrens voor x zich net links van het lokaal minimum bevindt. Druk nogmaals op ¸. 7. Stel de bovengrens in. B. . . B Venster B...B ¸ B...B Druk op B (rechter cursorknop) om de volgcursor te bewegen tot de bovengrens voor x zich net rechts van het lokaal minimum bevindt. 8.
Hoofdstuk 2. Werken met de rekenmachine 2 De TI.89 / TI.92 Plus in- en uitschakelen.............................................. 14 Het displaycontrast instellen.................................................................. 15 Het TI.89 toetsenbord ............................................................................. 16 Het TI.92 Plus toetsenbord..................................................................... 17 Combinatietoetsen...........................................................
De TI-89 / TI-92 Plus in- en uitschakelen U kunt de TI-89 / TI-92 Plus in- en uitschakelen met de ´ en 2 ® (of ¥®) toetsen. Voor een langere levensduur van de batterijen beschikt de TI-89 / TI-92 Plus over de APDé (Automatic Power Downé) functie, waarmee hij zichzelf automatisch uitschakelt. De TI.89 / TI.92 Plus inschakelen De TI.89 / TI.92 Plus uitschakelen Opmerking: ® is de tweede functie van de ´ toets. Druk op ´.
Het displaycontrast instellen De helderheid en het contrast van het display zijn afhankelijk van de verlichting van de ruimte, de toestand van de batterijen, de gezichtshoek en de instelling van het displaycontrast. De instelling van het contrast wordt in het geheugen bewaard wanneer de TI-89 / TI-92 Plus wordt uitgeschakeld. Het displaycontrast instellen U kunt het contrast van het display instellen om het aan te passen aan uw gezichtshoek en aan de verlichting van de ruimte waar u werkt.
Het TI-89 toetsenbord Dit deel maakt u vertrouwd met de verschillende toetsen op het toetsenbord. De meeste toetsen kunnen twee of meer functies uitvoeren, afhankelijk van de combinatietoets die u vooraf indrukt. Overzicht van enkele belangrijke toetsen Met de ƒ tot en met 2 Š functietoetsen kunt u werkbalkmenu’s openen. Wanneer u de toets samen met ¥ gebruikt kunt u ook toepassingen kiezen (pagina 39). N wist een menu of dialoogvenster. A, B, C en D verplaatsen de cursor.
Het TI-92 Plus toetsenbord Door de handzame vorm en toetsenbordindeling van de TI-92 Plus is elk deel van het toetsenbord goed bereikbaar, zelfs wanneer u het apparaat met twee handen vasthoudt. Toetsenblokken Het toetsenbord is verdeeld in een aantal blokken met verwante toetsen. Cursorknop Verplaatst de displaycursor in maximaal 8 richtingen, afhankelijk van de toepassing. Functietoetsen Openen de werkbalkmenu’s die bovenin het scherm worden weergegeven.
Combinatietoetsen Combinatietoetsen Combinatietoets Omschrijving 2 (tweede) ¥ (diamant) ¤ (shift) Opmerking: zie voor informatie over het gebruik van j en ¤, “Alfabetische tekens invoeren” op pagina 21. Voorbeeld van de combinatietoetsen 2 en ¥ j Activeert de tweede functie van de volgende toets die u indrukt. Op het toetsenbord zijn deze in dezelfde kleur gedrukt als de 2-toets.
Sommige toetsen hebben slechts één extra functie, waarvoor of 2 of ¥ moet worden ingedrukt, afhankelijk van de kleur waarin de bewerking op het toetsenbord is gedrukt en de positie waarin hij zich bevindt boven de toets. CUT 2nd Op de TI-89 activeert ¥ 5 de functie CUT , die dezelfde kleur heeft als de ¥-toets. Wanneer u op een combinatietoets drukt, zoals 2 of ¥, verschijnt op de statusregel onder in het display de aanduiding 2ND of 2.
Belangrijke toetsen (vervolg) Toets Omschrijving TI.89: Activeert de operator “with” die gebruikt wordt bij berekeningen met symbolen (Hoofdstuk 3). Í TI.92 Plus: 2Í 2 <, 2= Integreren en differentiëren (Hoofdstuk 3). 2’ Benoemt een hoek in poolcoördinaten, cilinder- en bolcoördinaten. 2I Geeft het menu MATH weer. 2¯ Geeft het scherm MEMORY weer (Hoofdstuk 21). 2 ° Geeft het scherm VAR-LINK voor variabelenbeheer weer (Hoofdstuk 21). 2£ Vraagt de inhoud van een variabele op (pagina 48). TI.
Alfabetische tekens invoeren Alfabetische tekens worden gebruikt in uitdrukkingen zoals bijvoorbeeld xñ+yñ, om namen van variabelen in te voeren (pagina 47), en in de Text Editor (Hoofdstuk 18). hoofdletters/kleine letters Een letterteken invoeren op de TI.89 De letters x, y, z en t worden gewoonlijk gebruikt in algebraïsche uitdrukkingen. Om ze snel te kunnen typen, zijn deze letters direct in te toetsen via het toetsenbord van de TI-89.
Alfabetische tekens typen... Wanneer één van beide alpha-lock types op de TI-89.is ingeschakeld, geldt het volgende: (vervolg) ¦ Om een punt, komma of ander teken te typen dat de eerste functie van een toets is, moet u de alpha-lock uitschakelen. ¦ Om een teken te typen dat de tweede functie van een toets is, zoals 2 [, is het niet nodig de alpha-lock uit te schakelen. Nadat u het teken heeft ingevoerd, blijft de alpha-lock ingeschakeld. Automatische AlphaLock in TI.
Het basisscherm Als u de TI-89 / TI-92 Plus voor de eerste keer inschakelt, wordt het basisscherm weergegeven. Via het basisscherm kunt u instructies uitvoeren, uitdrukkingen evalueren en resultaten aflezen. Het basisscherm weergeven Als u de TI-89 / TI-92 Plus inschakelt nadat u hem met 2 ® heeft uitgezet, wordt op het display altijd het basisscherm weergegeven. (Als de TI-89 / TI-92 Plus zichzelf heeft uitgeschakeld via APD, wordt op het display het vorige scherm weergegeven.
Door het history area bladeren met de cursor Normaal gesproken staat de cursor op de invoerregel. Het is echter mogelijk de cursor naar het history area te verplaatsen. Handeling: Doe dit: 1. Vanaf de invoerregel op C drukken Invoer of antwoorden om het laatste antwoord te markeren. bekijken die van het scherm gelopen zijn 2. Blijf C gebruiken om de cursor van antwoord naar invoer te verplaatsen, omhoog door het history area.
Getallen invoeren Met het toetsenbord kunt u positieve en negatieve getallen invoeren voor uw berekeningen. U kunt ook getallen in wetenschappelijke notatie invoeren. Een negatief getal invoeren 1. Druk op · om het negatiefteken in te voeren (niet op | die de aftrekking uitvoert). 2. Toets het getal in.
Uitdrukkingen en instructies invoeren U voert een berekening uit door een uitdrukking te evalueren. U zet een actie in gang door de juiste instructie uit te voeren. Uitdrukkingen worden berekend en resultaten weergegeven overeenkomstig de modusinstellingen die worden beschreven op pagina 29. Definities Uitdrukking Operator Bestaat uit getallen, variabelen, operatoren en hun operanden, functies en hun argumenten die, wanneer ze uitgevoerd worden, als resultaat één enkel antwoord opleveren.
Haakjes Uitdrukkingen worden overeenkomstig de volgorde van bewerkingen (EOSé) beschreven in bijlage B uitgewerkt. Om de volgorde, waarin een uitdrukking wordt uitgewerkt, te veranderen, of om er zeker van te zijn dat een uitdrukking in de door u gewenste volgorde wordt uitgewerkt, kunt u het best haakjes gebruiken. De berekeningen binnen de haakjes worden eerst uitgevoerd. Bijvoorbeeld, in 4(1+2), werkt EOS (1+2) uit, waarna het antwoord wordt vermenigvuldigd met 4.
Invoer of antwoord langer dan één regel Indien in het history area de invoer niet samen met het antwoord op één regel past, wordt het antwoord op de volgende regel weergegeven. Wanneer een invoer of antwoord niet op één regel past, wordt aan het einde van de regel een ú weergegeven. U kunt de volledige invoer of het volledige antwoord als volgt bekijken. 1. Druk op C om de cursor vanaf de invoerregel naar het history area te verplaatsen. Hierdoor wordt het laatste antwoord gemarkeerd. 2.
Opmaak van weergegeven resultaten U kunt een resultaat berekenen en weergeven met verschillende opmaak. In dit deel vindt u een omschrijving van de modi van de TI-89 / TI-92 Plus en de bijbehorende instellingen die van invloed zijn op de opmaak van de weergave. Zie pagina 40 als u de huidige modusinstellingen wilt controleren of wijzigen. Modus Pretty Print De standaardinstelling is Pretty Print = ON. In deze modus worden exponenten, wortels, breuken, etc.
Exact/Approx APPROXIMATE — Alle numerieke resultaten worden, waar mogelijk, (vervolg) weergegeven met een drijvende komma (decimaal). Resultaten in breuken worden decimaal weergegeven. Opmerking: resultaten worden afgerond met de nauwkeurigheid van de TI-89 / TI-92 Plus en worden weergegeven volgens de actieve modusinstellingen. Symbolische vormen worden, waar mogelijk, decimaal uitgewerkt. Omdat niet-gedefinieerde variabelen niet decimaal uitgewerkt kunnen worden, worden ze algebraïsch behandeld.
Modus Display Digits De standaardinstelling is Display Digits = FLOAT 6. Dit betekent dat resultaten worden afgerond op maximaal zes cijfers. Selecteer andere instellingen met 3. De instellingen zijn van toepassing op elke exponentiële opmaak. Intern berekent en behoudt de TI-89 / TI-92 Plus alle decimale resultaten met maximaal 14 significante cijfers (hoewel slechts maximaal 12 cijfers worden weergegeven).
Uitdrukkingen op de invoerregel bewerken Als u weet hoe u een invoer moet bewerken, kan u dat veel tijd besparen. Als u een fout maakt tijdens het typen van de uitdrukking, is het vaak eenvoudiger de fout te corrigeren dan de volledige uitdrukking opnieuw te typen. Markering van de vorige invoer verwijderen Nadat u op ¸ hebt gedrukt om de uitdrukking uit te werken, laat de TI-89 / TI-92 Plus deze uitdrukking op de invoerregel staan en markeert hij hem.
Een teken invoegen of overschrijven De TI-89 / TI-92 Plus beschikt zowel over een invoeg- als een overschrijfmodus. De TI-89 / TI-92 Plus is standaard ingesteld op de invoegmodus. Schakel tussen de invoeg- en overschrijfmodus door op 2 / te drukken. De TI.89 / TI.92 Plus staat in Tip: kijk naar de cursor om te zien of de invoeg- of overschrijfmodus actief is. Het volgende teken dat u typt Wordt op de positie van de cursor ingevoegd. Dunne cursor tussen tekens Vervangt het gemarkeerde teken.
Menu's Om het toetsenbord eenvoudig te houden, worden veel bewerkingen op de TI-89 / TI-92 Plus uitgevoerd via menu’s. Dit deel geeft een overzicht van de manier waarop u een optie in een menu kiest. Specifieke menu’s worden beschreven in de desbetreffende hoofdstukken van dit handboek. Een menu weergeven Druk op: Voor weergave van: ƒ, „, etc. Een werkbalkmenu — Wordt uitgeklapt vanaf de werkbalk bovenaan de meeste toepassingsschermen.
Opties die eindigen met ú (Submenu’s) Als u een menu-optie selecteert die eindigt met ú, wordt een submenu weergegeven. U selecteert vervolgens een optie in het submenu. Opmerking: vanwege de beperkte afmetingen van het scherm, laat de TI-89 deze menu’s overlappen: List geeft bijvoorbeeld een submenu weer waarin u een specifieke List-functie kunt kiezen. ï geeft aan dat u met de cursortoets naar beneden kunt bladeren voor aanvullende opties.
Van het ene werkbalkmenu naar het andere gaan U gaat als volgt van het ene werkbalkmenu naar het andere, zonder een selectie te maken: ¦ ¦ Druk op de toets (ƒ, „, etc.) voor het andere werkbalkmenu. — of — Gebruik de cursortoets om naar het volgende (druk op B ) of naar het vorige (druk op A ) werkbalkmenu te gaan. Wanneer u vanaf het laatste menu op B drukt gaat u naar het eerste menu, en omgekeerd. Wanneer u B gebruikt, moet u opletten dat er geen optie met een submenu gemarkeerd is.
Het menu Custom gebruiken De TI-89 / TI-92 Plus heeft een gebruikersmenu dat u op elk willekeurig moment kunt in- en uitschakelen. U kunt het standaard gebruikersmenu gebruiken of uw eigen menu creëren zoals wordt beschreven in Hoofdstuk 17: Programmeren. Het gebruikersmenu inen uitschakelen Wanneer u het gebruikersmenu inschakelt, vervangt dit het gewone werkbalkmenu. Wanneer u het uitschakelt, verschijnt het normale menu weer.
Toepassingen selecteren De TI-89 / TI-92 Plus beschikt verschillende toepassingen waarmee u een groot aantal probleemstellingen kunt onderzoeken en oplossen. U kiest een toepassing in een menu, of u kunt veel gebruikte toepassingen rechtstreeks vanaf het toetsenbord openen. In het menu APPLICATIONS 1. Druk op O om een menu weer te geven dat de toepassingen bevat. 2. Selecteer als volgt een toepassing: ¦ Opmerking: sluit een menu zonder een keuze te maken door op N te drukken.
Vanaf het toetsenbord Veel gebruikte toepassingen kunt u vanaf het toetsenbord openen. In dit handboek wordt de notatie ¥ # gebruikt, dit is vergelijkbaar met de notatie die gebruikt wordt voor tweede functies van toetsen. Zo is op de TI.89 ¥ # bijvoorbeeld hetzelfde als eerst op ¥ drukken en daarna op ƒ. TI-89 Toepassing: Druk op: Home TI.89: " TI.92 Plus: ¹ " Y= Editor ¥# Toepassingen die vermeld worden boven ƒ, „ etc., zijn in dezelfde kleur gedrukt als ¥.
Modi instellen Modi bepalen de manier waarop getallen en grafieken worden weergegeven en geïnterpreteerd. Modusinstellingen blijven bewaard via de functie Constant Memoryé als de TI-89 / TI-92 Plus wordt uitgeschakeld. Alle getallen, inclusief matrix- en lijstelementen worden weergegeven op basis van de actieve modusinstelling. Modusinstellingen controleren Druk op 3 om het dialoogvenster MODE weer te geven, dat een overzicht geeft van de modi en de actieve instellingen.
Overzicht van modi Opmerking: raadpleeg voor gedetailleerde informatie over een specifieke modus het betreffende gedeelte in het handboek. Modus Omschrijving Graph Bepaalt het type grafiek dat u wilt tekenen: FUNCTION, PARAMETRIC, POLAR, SEQUENCE, 3D of DE. Current Folder Map die wordt gebruikt voor het opslaan en opvragen van variabelen. Als u geen extra mappen hebt gemaakt, is alleen de map MAIN beschikbaar.
Modi Modus Omschrijving (vervolg) Base Hiermee kunt u berekeningen uitvoeren door getallen in te voeren in decimale (DEC), hexadecimale (HEX) of binaire (BIN) vorm. Unit System Hiermee kunt u een eenheid invoeren voor waarden in een uitdrukking, zoals 6_m * 4_m or 23_m/_s * 10_s, waarden converteren van de ene eenheid naar de andere binnen dezelfde categorie en eenheden creëren die u zelf gedefinieerd heeft. Custom Units Hiermee kunt u gebruikersstandaards selecteren.
Het menu Clean Up gebruiken om een nieuwe berekening te beginnen Met de werkbalk Clean Up in het basisscherm kunt een nieuwe berekening beginnen vanuit een ‘blanco’ toestand, zonder dat u het geheugen van de TI-89 / TI-92 Plus hoeft te resetten. Het werkbalkmenu Clean up In het basisscherm drukt u op de volgende toetsen om het menu Clean Up weer te geven: TI.89: 2 ˆ TI.
Het dialoogvenster Catalog gebruiken Via de CATALOG kunt u vanuit een handige lijst alle opdrachten (functies en instructies ) van de TI-89 / TI-92 Plus openen. Bovendien kunt u met het dialoogvenster CATALOG functies selecteren die gebruikt worden in Flash-toepassingen of die door de gebruiker gedefinieerd zijn (als deze zijn geladen of gedefinieerd). Het dialoogvenster CATALOG weergeven Om het dialoogvenster CATALOG weer te geven, drukt u op: TI.89: ½ TI.
3. Plaats het pijltje ú voor de opdracht en druk op ¸. Tip: druk bovenaan de lijst op C om naar het einde van de lijst te gaan. Druk onderaan de lijst op D om naar het begin te gaan. Informatie over parameters Verplaatsen van het pijltje ú : Druk op of typ: Eén opdracht tegelijk D of C Eén pagina tegelijk 2 D of 2 C Naar de eerste opdracht die begint met de opgegeven letter De lettertoets. (Op de TI-89 niet eerst op j drukken.
3. Verplaats het pijltje ú naar de functie en druk op ¸. Een door de gebruiker gedefinieerde functie of programma selecteren Opmerking: gebruik het scherm VAR-LINK voor het beheren van variabelen, mappen en Flash-toepassingen. Zie hoofdstuk 21. Om de aanduiding ú : Gebruikt u: Eén functie tegelijk te verplaatsen Eén pagina tegelijk te verplaatsen Naar de eerste functie te verplaatsen die met een specifieke letter begint D of C 2 D of 2 C De lettertoets. (Op de TI-89 niet eerst j indrukken.
Variabele waarden opslaan en opvragen Wanneer u een waarde opslaat, slaat u deze op als een benoemde variabele. U kunt vervolgens de naam gebruiken in plaats van de waarde in uitdrukkingen. Wanneer de TI-89 / TI-92 Plus de naam tegenkomt in een uitdrukking, wordt de opgeslagen waarde van de variabele gebruikt. Regels voor namen van variabelen Voor namen van variabelen is het volgende van toepassing. ¦ Een naam kan 1 tot 8 tekens bevatten, bestaande uit letters of cijfers.
Een waarde aan een variabele toekennen 1. Voer de waarde in die u wilt opslaan. Dit kan een uitdrukking zijn. Opmerking: TI-89 gebruikers moeten zo nodig j gebruiken bij het typen van variabelenamen. 3. Typ de variabelenaam. 2. Druk op §. Het opslagsymbool (! ) wordt weergegeven. 4. Druk op ¸. Met de operator “with” kunt u een variabele tijdelijk opslaan. Zie “Waarden vervangen en beperkingen instellen” in hoofdstuk 3. Een variabele weergeven 1. Typ de variabelenaam. 2. Druk op ¸.
Een eerdere invoer of het laatste antwoord opnieuw gebruiken U kunt een eerdere invoer opnieuw gebruiken door de invoer onveranderd opnieuw uit te laten voeren of door de invoer te bewerken en hem dan opnieuw uit te laten voeren. Het is ook mogelijk het laatst berekende antwoord opnieuw te gebruiken door het in een nieuwe uitdrukking in te voegen.
Tip: door een invoer te bewerken kunt u kleine veranderingen aanbrengen zonder de hele invoer opnieuw te typen. Zoek de straal van een cirkel die een oppervlakte van 200 vierkante centimeter heeft. Gebruik de formule A=pr 2 en vindt de straal door de waarde te schatten om zo de oppervlakte te benaderen. In onderstaand voorbeeld wordt 8 gebruikt als de eerste poging en wordt vervolgens het antwoord weergegeven in de benaderde vorm met drijvende komma.
Het laatste antwoord opvragen Iedere keer dat u een uitdrukking uitwerkt, slaat de TI-89 / TI-92 Plus het antwoord op onder de variabele ans(1). Druk op 2 ± om deze variabele in te voegen op de invoerregel. Bereken bijvoorbeeld de oppervlakte van een tuinperceel van 1,7 meter bij 4,2 meter. Bereken vervolgens de opbrengst per vierkante meter als gegeven is dat het perceel in totaal 147 tomaten oplevert. 1. Bepaal de oppervlakte. 1.7 p 4.2 ¸ 2. Bepaal de opbrengst.
Een invoer of antwoord vanuit het history Area automatisch op de invoerregel plakken U kunt een invoer of antwoord selecteren uit het history area en een kopie hiervan automatisch op de invoerregel plakken (“auto-paste”). Op deze manier kunt u een eerdere invoer of een eerder antwoord in een nieuwe uitdrukking invoegen zonder dat u de informatie opnieuw hoeft te typen.
Statusregel-aanduidingen op het display De statusregel wordt aan de onderzijde van alle toepassingsschermen weergegeven. De statusregel geeft informatie over de actieve status van de TI-89 / TI-92 Plus, inclusief een aantal belangrijke modusinstellingen. Statusregelaanduidingen Actieve map Combinatietoets Grafieknummer (G#1 op de TI-92 Plus) Modus Angle Modus Exact/Approx Opmerking: om 2, ¥, j of ¤ te desactiveren, drukt u nogmaals op dezelfde toets, of drukt u op een andere combinatietoets.
Statusregel (velvorg) Aanduiding Betekenis Modus Exact/ Geeft aan hoe antwoorden berekend en weergegeven Approx worden. Zie pagina 29. Om de modus Exact/Approx te veranderen, gebruikt u de toets 3. AUTO Auto EXACT Exact APPROX Grafieknummer Benadering Indien het scherm gesplitst is om twee onafhankelijke grafieken te tonen, ziet u hier welke grafiek actief is GR1 of GR2. Geeft G#1 of G#2 weer op de TI-92 Plus. Modus Graph Geeft aan welke typen grafieken getekend kunnen worden.
De softwareversie en het ID-nummer vinden Het kan in bepaalde situaties voorkomen dat u informatie nodig heeft over uw TI-89 / TI-92 Plus, met name over de softwareversie en het ID-nummer van het apparaat. Het scherm “About” weergeven In het basisscherm drukt u op ƒ en vervolgens kiest u A:About. Uw scherm zal verschillen van het scherm hiernaast. Druk op ¸ of N om het scherm te sluiten.
56 Hoofdstuk 2.
Hoofdstuk 3. Werken met symbolen 3 Kennismaking: werken met symbolen .................................................. 58 Gedefinieerde en niet-gedefinieerde variabelen .................................. 59 De modi Exact, Approximate en Auto .................................................. 61 Automatische vereenvoudiging.............................................................. 64 Uitgestelde vereenvoudiging van ingebouwde functies......................
Kennismaking: werken met symbolen Los het stelsel vergelijkingen 2x ì 3y = 4 en ë x + 7y = ë 12 op. Herschrijf de eerste vergelijking zodat x wordt uitgedrukt in y. Substitueer in de tweede vergelijking x door deze uitdrukking en los de vergelijking op naar y. Substitueer tenslotte de waarde van y in de eerste vergelijking om de waarde van x te berekenen. Stappen 1. Open het basisscherm en wis de invoerregel. Los de vergelijking 2x ì 3y = 4 op naar x. M e t „ 1 kiest u solve( in het menu Algebra.
Gedefinieerde en niet-gedefinieerde variabelen Als u algebraïsche bewerkingen of bewerkingen uit de differentiaal- en integraalrekening uitvoert, is het van belang dat u begrijpt wat het gevolg is van het gebruik van gedefinieerde en niet-gedefinieerde variabelen. Anders kan het zijn dat u als resultaat een getal krijgt, in plaats van de algebraïsche uitdrukking die u had verwacht.
Een gedefinieerde variabele verwijderen U kunt de definitie van een variabele ongedaan maken door de gedefinieerde variabele te verwijderen. Verwijderen van: Handeling: Één of meer opgegeven variabelen Gebruik de functie DelVar. U kunt variabelen ook verwijderen via het scherm VAR-LINK ( 2 ° ), zoals beschreven staat in hoofdstuk 21. Opmerking: raadpleeg hoofdstuk 5 voor informatie over mappen.
De modi Exact, Approximate en Auto De modusinstellingen Exact/Approx, kort omschreven in hoofdstuk 2, beïnvloeden rechtstreeks de nauwkeurigheid waarmee de TI-89 / TI-92 Plus een resultaat berekent. In dit deel worden deze modusinstellingen beschreven wat hun relatie tot het werken met symbolen betreft. De instelling EXACT Als Exact/Approx = EXACT, dan gebruikt de TI-89 / TI-92 Plus exacte rationale rekenkunde met maximaal 614 cijfers in de teller en 614 cijfers in de noemer.
De instelling APPROXIMATE Indien Exact/Approx = APPROXIMATE, dan zal de TI-89 / TI-92 Plus rationale getallen en irrationale constanten herleiden tot getallen met een drijvende komma. Er zijn echter uitzonderingen. ¦ Bepaalde ingebouwde functies, die van een van hun argumenten verwachten dat ze een geheel getal zijn, zullen, indien mogelijk, dat getal herleiden tot een geheel getal. Bijvoorbeeld: d(y(x), x, 2.0) wordt omgezet in d(y(x), x, 2).
De instelling AUTO Indien Exact/Approx = AUTO en al de operandi rationale getallen zijn, dan gebruikt de TI-89 / TI-92 Plus rationale rekenkunde. In alle andere gevallen wordt er gebruik gemaakt van rekenkunde met een drijvende komma nadat aanwezige rationale operandi omgezet zijn in operandi met een drijvende komma. Met andere woorden, de drijvende komma is “besmettelijk”.
Automatische vereenvoudiging Als u een uitdrukking op de invoerregel typt en op ¸ drukt, vereenvoudigt de TI-89 / TI-92 Plus de uitdrukking automatisch op basis van de standaard vereenvoudigingsregels. Standaard vereenvoudigingsregels Alle hier volgende regels worden automatisch toegepast. Er worden geen tussenliggende resultaten weergegeven. ¦ Indien een waarde werd toegekend aan een variabele, substitueert deze waarde de variabele.
¦ Identiteiten met nullen en enen worden benut. ¦ De grootste gemene delers van de veeltermen worden weggewerkt. ¦ Veeltermen worden uitgewerkt tenzij er geen termen kunnen worden weggestreept. ¦ Gemeenschappe-lijke noemers worden gevormd tenzij er geen termen kunnen worden weggestreept. Door dit getal met drijvende komma worden numerieke resultaten weergegeven met een drijvende komma.
Uitgestelde vereenvoudiging van ingebouwde functies Variabelen worden gewoonlijk automatisch zo ver mogelijk vereenvoudigd voordat ze worden overgedragen aan een functie. Voor bepaalde functies wordt de volledige vereenvoudiging uitgesteld en pas uitgevoerd nadat de functie is toegepast. Functies die gebruik maken van uitgestelde vereenvoudiging Functies die gebruik maken van uitgestelde vereenvoudiging, bevatten een verplicht argument var dat de functie uitvoert voor een variabele.
Waarden substitueren en beperkingen instellen Met de operator “with” ( I ), kunt u tijdelijke waarden in een uitdrukking plaatsen of specifieke domeinbeperkingen instellen. De operator “with” invoeren Om de operator “with” ( | ) in te voeren, drukt u op: TI.89: Í TI.92 Plus: 2 Í Substitueren voor een variabele U kunt een opgegeven variabele overal, waar deze voorkomt, vervangen door een numerieke waarde of een uitdrukking.
Beperkingen van substituties ¦ Substituties worden alleen Alleen x2 werd gesubstitueerd, niet x4. uitgevoerd wanneer een exacte overeenkomst voor de substitutie gevonden wordt. Definieer de substitutie in eenvoudiger termen voor een meer volledige substitutie. ¦ U kunt een oneindige recursie veroorzaken door een variabele te substitueren door een uitdrukking waar dezelfde variabele in voorkomt. Substitueert sin(x+1), sin(x+1+1), sin(x+1+1+1), etc.
Domeingrenzen opgeven Veel identiteiten en transformaties gelden alleen binnen een bepaald domein. Bijvoorbeeld: ln(xù y) = ln(x) + ln(y) alleen als x en/of y niet negatief is sinê (sin(q)) = q alleen als q ‚ ë p/2 en q p/2 radialen Gebruik de operator “with” om het domein te beperken. Omdat In (x ùy) = ln(x) + ln(y) niet altijd geldig is, worden de logaritmen niet gecombineerd. Tip: gebruik steeds ln(xù y) en niet ln(xy), want in dat laatste geval wordt xy geïnterpreteerd als de variabele xy.
Overzicht van het Menu Algebra Met de werkbalk „ Algebra kunt u de meest gebruikte algebraïsche functies selecteren. Het Menu Algebra Druk in het basisscherm op „, om het volgende weer te geven: Dit menu is ook toegankelijk vanuit het menu MATH. Druk op 2 I en kies vervolgens 9:Algebra. Opmerking: raadpleeg bijlage A voor een complete omschrijving van iedere functie en zijn syntax. 70 Menu Optie Omschrijving solve Lost een uitdrukking op voor een specifieke variabele.
Menu-optie Omschrijving Trig Geeft het volgende submenu weer: Complex tExpand Werkt goniometrische uitdrukkingen uit waarvan de argumenten van de goniometrische functies sommen van hoeken en/of veelvouden van hoeken zijn.
Veel gebruikte algebraïsche bewerkingen Dit deel geeft voorbeelden van enkele functies die beschikbaar zijn in het werkbalkmenu „ Algebra. Raadpleeg bijlage A voor volledige informatie over iedere functie. Sommige algebraïsche bewerkingen vereisen geen speciale functie. Veeltermen optellen of delen U kunt veeltermen direct optellen of delen zonder een speciale functie te gebruiken. Veeltermen ontwikkelen en in factoren ontbinden Gebruik de functies factor ( „ 2) en expand ( „ 3).
Vergelijkingen oplossen Gebruik de functie solve ( „ 1) om een vergelijking op te lossen voor een gespecificeerde variabele. solve(vergelijking, var) Los x + y ì 5 = 2x ì 5y op naar x. U ziet dat solve alleen het eindresultaat weergeeft. Om tussenresultaten te zien, kunt u de vergelijking handmatig, stap voor stap, oplossen. x « y | 5 Á 2x | 5y Opmerking: een bewerking als | 2 Ù trekt 2x af van beide zijden.
De nulpunten van een uitdrukking zoeken Gebruik de functie zeros ( „ 4). Tip: voor ‚ of , typt u ¥ Ã of ¥ Â.U kunt deze ook met 2 I 8 of 2 ¿ 2 uit een menu kiezen. Gebruik de uitdrukking x ù sin(x) + cos(x). Echte breuken en gemeenschappelijke noemers zoeken zeros(uitdrukking, var) Zoek de nulpunten in x in het interval 0 x en x 3. Gebruik de operator “with” om het interval op te geven. Gebruik de functies propFrac ( „ 7) en comDenom ( „ 6).
Overzicht van het menu Calc U kunt het werkbalkmenu … Calc gebruiken om veel gebruikte functies uit de analyse te selecteren. Het menu Calc Druk in het basisscherm op … om het volgende weer te geven: Dit menu is ook beschikbaar vanuit het menu MATH. Druk op 2 I en kies vervolgens A:Calculus. Opmerking: raadpleeg bijlage A voor een volledige omschrijving van iedere functie en zijn syntax. Opmerking: het d symbool voor differentiatie is een speciaal symbool.
Veel gebruikte bewerkingen uit de analyse Dit gedeelte geeft voorbeelden van een aantal functies die beschikbaar zijn in het werkbalkmenu … Calc. Raadpleeg bijlage A voor volledige informatie over alle functies uit de analyse. Integreren en differentiëren Gebruik de functies ‰ integrate ( … 2) en d differentiate ( … 1). ‰ (uitdrukking, var [,onder [boven]) Hiemee kunt u grenzen of een integratieconstante specificeren.
Door de gebruiker gedefinieerde functies en het werken met symbolen U kunt een door de gebruiker gedefinieerde functie gebruiken als een argument voor de ingebouwde algebraïsche en analytische functies van de TI-89 / TI-92 Plus. Voor informatie over het creëren van een door de gebruiker gedefinieerde functie Raadpleeg: ¦ “Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren en evalueren” in hoofdstuk 5.
Functies met meervoudige voorschriften vs. functies met enkelvoudig voorschrift Tip: u kunt het toetsenbord van uw computer gebruiken om lange teksten te typen en vervolgens TI-GRAPH De door de gebruiker gedefinieerde functies met een meervoudig voorschrift kunnen alleen worden gebruikt als argument voor numerieke functies (zoals nDeriv and nInt). In sommige gevallen is het mogelijk om een equivalente functie met één opdracht te creëren.
De foutmelding “onvoldoende geheugen” De TI-89 / TI-92 Plus slaat tussenliggende resultaten op in het geheugen en verwijdert deze wanneer de berekening is afgerond. Afhankelijk van de complexiteit van de berekening, kan de TI-89 / TI-92 Plus geheugen te kort komen voordat een resultaat kan worden berekend. Geheugen vrijmaken ¦ Verwijder onnodige variabelen, met name variabelen die veel ruimte innemen.
Speciale constanten, gebruikt bij het werken met symbolen Het resultaat van een berekening kan één of meer speciale constanten bevatten, die in dit deel worden besproken. In een aantal gevallen kan het nodig zijn dat u een constante invoert als deel van uw invoer. x=x is waar voor elke waarde van x. true, false Deze termen geven het resultaat van een identiteit of Booleaanse uitdrukking aan. @n1 .. @n255 Deze aanduidingen staan voor een “willekeurig geheel getal”. Voor @ drukt u op: TI.89: ¥ § TI.
Hoofdstuk 4. Constanten en meeteenheden 4 Kennismaking: constanten en meeteenheden...................................... 82 Constanten of eenheden invoeren ......................................................... 83 Eenheden converteren ............................................................................ 85 De standaardeenheden voor weergegeven resultaten instellen ...............................................................................................
Kennismaking: constanten en meeteenheden Gebruik de vergelijking f = mù a en bereken de kracht als m = 5 kilogram en a = 20 meter/secondeñ. Wat is de kracht als a = 9,8 meter/secondeñ ? (Dit is de versnelling als gevolg van de zwaartekracht, een constante genaamd _g). Zet het resultaat om van newton in kilogramkracht. Stappen 1. Geef het dialoogvenster MODE, pagina 3, weer. Selecteer SI voor de modus Unit System voor het metrieke stelsel.
Constanten of eenheden invoeren U kunt een menu gebruiken om een selectie te maken uit een lijst van beschikbare constanten en eenheden, of u kunt deze rechtstreeks via het toetsenbord typen. Uit een menu Hieronder wordt uitgelegd hoe u een eenheid selecteert, maar dezelfde procedure kan gebruikt worden om een constante te selecteren. In het basisscherm: 1. Typ de waarde of uitdrukking. 6.3 2. Geef het dialoogvenster UNITS weer. Druk op: TI.89: 2 À TI.
Meerdere eenheden combineren Het kan zijn dat u twee of meer eenheden van verschillende categorieën moet combineren. Neem bijvoorbeeld aan dat u een snelheid in meter per seconde wilt invoeren. In het dialoogvenster UNITS bevat de categorie Velocity deze eenheid echter niet. Tip: creëer een door de gebruiker gedefinieerde eenheid (pagina 88) voor veel gebruikte combinaties. U kunt meter per seconde invoeren door _m en _s van respectievelijk de categorieën Length en Time te combineren.
Eenheden converteren U kunt eenheden converteren binnen dezelfde categorie, dit geldt ook voor door de gebruiker gedefinieerde eenheden (pagina 88). Voor alle eenheden behalve temperatuur Als u een eenheid gebruikt in een berekening, wordt deze automatisch geconverteerd en weergegeven in de actuele standaardeenheid voor die categorie, tenzij u de conversie-operator 4 gebruikt, zoals verderop wordt beschreven.
Om meters per seconde in het kwadraat in te voeren: 27_m/_s^2 Om meters per seconde in het kwadraat te converteren van seconden naar uren: 27_m/_s^2 41/_hr^2 Voor temperatuurwaarden Om een temperatuurwaarde te converteren, moet u tmpCnv() gebruiken in plaats van de operator 4. tmpCnv(uitdrukking_¡tempEenheid1, _¡tempEenheid2) Voor ¡ drukt u op 2 “. Bijvoorbeeld, om 100_¡C te converteren naar _¡F: tmpCnv(100_¡c, _¡f) 0 100 _oC _oF 32 Voor temperatuurbereiken Voor @ drukt u op: TI.89: ¥ c ¤ [D] TI.
De standaardeenheden voor weergegeven resultaten instellen Alle resultaten die eenheden bevatten worden weergegeven in de standaardeenheid voor die categorie. Wanneer bijvoorbeeld de standaardeenheid voor Length _m is, zullen alle lengteresultaten worden weergegeven in meters (zelfs als u _km of _ft invoerde in de berekening).
Uw persoonlijk gedefinieerde eenheden creëren U kunt binnen elke categorie de lijst met beschikbare eenheden uitbreiden door een nieuwe eenheid te definiëren in termen van één of meer reeds gedefinieerde eenheden. U kunt ook “op zichzelf staande” eenheden gebruiken. Waarom uw eigen eenheden gebruiken? Redenen om een eenheid te creëren zijn bijvoorbeeld: ¦ U wilt lengtewaarden invoeren in decameters. Definieer 10_m als een nieuwe eenheid met de naam _dam.
Lijst van reeds gedefinieerde eenheden In dit gedeelte vindt u een lijst van reeds gedefinieerde constanten en eenheden, op categorie gerangschikt. U kunt elk van deze eenheden selecteren in het dialoogvenster UNITS. Als u 3 gebruikt om de standaardeenheden in te stellen, merk dan op dat categorieën met slechts één gedefinieerde eenheid niet worden opgesomd. Standaard-instellingen voor SI en ENG/US De SI en ENG/US maatstelsels maken gebruik van ingebouwde standaardeenheden.
Volume _cup ....... cup _floz ....... fluid ounce _flozUK.. British fluid ounce _gal......... gallon _galUK ... British gallon _l............. liter _ml .......... milliliter _pt........... pint _qt ........... quart _tbsp....... eetlepel _tsp ......... theelepel NONE (SI) (ENG/US) Tijd _day........ dag _hr .......... uur _min ....... minuut _ms......... milliseconde _ns.......... nanoseconde _s............. seconde (SI) (ENG/US) _week ..... week _yr........... jaar _ms ..........
Druk _atm ....... atmosfeer _bar ........ bar _inH2O... water-inches _inHg...... kwik-inches _mmH2O. watermillimeters Viscositeit, kinematisch _St .......... stokes Viscositeit, dynamisch _P ........... poise Frequentie _GHz ...... gigahertz _Hz ......... hertz (SI) (ENG/US) _kHz........ kilohertz _MHz ...... megahertz Elektrische stroom _A ........... ampère (SI) (ENG/US) _kA ......... kiloampère _mA........ milliampère _mA ......... microampère Lading _coul ......
92 Hoofdstuk 4. Constanten en meeteenheden 04UNITS.
Hoofdstuk 5. Extra basisscherm-onderwerpen 5 De basisschermgegevens als een Text Editor-script opslaan................................................................................................. 94 Informatie knippen, kopiëren en plakken ............................................ 95 Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren en evalueren .............................................................................................
De basisschermgegevens als een Text Editor-script opslaan Als u alle gegevens in het history area wilt opslaan, kunt u het basisscherm aan een tekstvariabele toewijzen. Als u deze gegevens opnieuw wilt uitvoeren, gebruikt u de Text Editor om de variabele als een opdrachtscript te openen. De gegevens in het history area opslaan Op het basisscherm: Opmerking: alleen de gegevens worden opgeslagen, niet de antwoorden. 2. Geef een map en een tekstvariabele op waarin u de gegevens wilt opslaan.
Informatie knippen, kopiëren en plakken Met knip-, kopieer- en plakbewerkingen kunt u informatie binnen dezelfde toepassing of tussen verschillende toepassingen verplaatsen of kopiëren. Deze bewerkingen maken gebruik van het klembord van de TI-89 / TI-92 Plus, een gebied in het geheugen dat dient als een tijdelijke opslagruimte. Automatisch plakken vs.
Informatie van het klembord plakken Met een plakbewerking wordt de inhoud van het klembord op de actuele cursorlokatie op de invoerregel geplakt. Hiermee wordt de inhoud van het klembord niet gewijzigd. 1. Plaats de cursor op de lokatie waar u de informatie wilt plakken. 2. Druk op ƒ en kies 6:Paste of gebruik de sneltoets: TI.89: ¥ 7 TI.92 Plus: ¥ V Voorbeeld: kopiëren en plakken Neem aan dat u een uitdrukking opnieuw wilt gebruiken zonder deze steeds opnieuw te typen. 1. Kopieer de gewenste informatie.
Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren en evalueren Gebruikersgedefinieerde functies kunnen veel tijd besparen als u dezelfde uitdrukking (maar met verschillende waarden) meermaals moet herhalen. Met gebruikersgedefinieerde functies kunt u de mogelijkheden van de TI-89 / TI-92 Plus ook uitbreiden met andere dan alleen de ingebouwde functies. Syntax van een functie De volgende voorbeelden laten gebruikersgedefinieerde functies met één en twee argumenten zien.
Een functie met meervoudig voorschrift maken Opmerking: raadpleeg hoofdstuk 17 voor meer informatie over overeenkomsten en verschillen tussen functies en programma’s. U kunt ook een gebruikersgedefinieerde functie maken waarvan de definitie uit meerdere voorschriften bestaat. De definitie kan veel van de controle- en beslissingsstructuren (If, ElseIf, Return, etc.) bevatten die bij programmeren gebruikt worden.
Een functiedefinitie weergeven en bewerken Doel Handeling Een lijst met alle gebruikersgedefinieerde functies weergeven VAR-LINK weer te geven. (Zie hoofdstuk 21.) U dient mogelijk het werkbalkmenu „View te gebruiken om het variabeletype Function Druk op 2°om het scherm op te geven. — of — Druk op: TI.89: ½ † TI.
Mappen gebruiken om onafhankelijke verzamelingen variabelen op te slaan De TI-89 / TI-92 Plus heeft één ingebouwde map, met de naam MAIN, en alle variabelen worden in die map opgeslagen. Door extra mappen te maken kunt u onafhankelijke verzamelingen gebruikersgedefinieerde variabelen opslaan (inclusief gebruikersgedefinieerde functies). Mappen en variabelen Mappen bieden u een handige manier om variabelen te beheren door deze in verwante groepen te organiseren.
Een map maken op het basisscherm Voer de opdracht NewFold in. NewFold mapNaam Mapnaam die gemaakt moet worden. De nieuwe map wordt automatisch als de actieve map ingesteld. Een map maken op het scherm VAR-LINK Op het scherm VAR-LINK, dat wordt beschreven in hoofdstuk 21, worden de bestaande variabelen en mappen opgesomd. 1. Druk op 2 °. 2. Druk op ƒ Manage en kies 5:Create Folder. 3. Typ een unieke mapnaam van maximaal 8 tekens en druk twee maal op ¸.
Variabelen uit andere mappen gebruiken U kunt toegang krijgen tot een gebruikersgedefinieerde variabele of functie die niet in de actieve map staat. Geef de volledige padnaam op in plaats van alleen de variabelenaam. Een padnaam heeft de vorm: mapNaam \ variabeleNaam — of — mapNaam \ functieNaam Bijvoorbeeld: Als actieve map = MAIN Opmerking: voor dit voorbeeld wordt aangenomen dat u al een map met de naam MATH gemaakt hebt.
Als een invoer of antwoord “te groot” is In sommige gevallen kan een invoer of antwoord “te groot” zijn om in zijn geheel in het history area te kunnen worden weergegeven. In andere gevallen is het mogelijk dat de TI-89 / TI-92 Plus niet in staat is om een antwoord weer te geven omdat er niet voldoende geheugen vrij is. Plaats de cursor in het history area en markeer de invoer of het antwoord. Gebruik vervolgens de cursorknop om te bladeren.
104 Hoofdstuk 5. Extra basisscherm-onderwerpen 05ADDLHM.
Hoofdstuk 6. Grafieken van functies 6 Kennismaking: grafieken van functies ................................................ 106 Overzicht van stappen bij het plotten van functies ........................... 107 De modus Graph instellen .................................................................... 108 Functies definiëren om te plotten........................................................ 109 Functies selecteren om te plotten .......................................................
Kennismaking: grafieken van functies Teken een cirkel met een straal van 5 en het middelpunt in de oorsprong van het coördinatenstelsel. Geef de cirkel weer in het standaard weergavevenster (ZoomStd). Pas het weergavevenster vervolgens aan met ZoomSqr. Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 1. Open het dialoogvenster MODE. Kies FUNCTION voor de modus Graph. 3 B1 ¸ 3 B1 ¸ 2. Geef het basisscherm weer. Sla vervolgens de straal, 5, op in de variabele r. " 5§jR ¸ ¥" 5§R ¸ 3.
Overzicht van stappen bij het plotten van functies Om één of meer functies van de vorm y(x) te plotten, dient u de hieronder beschreven algemene stappen te volgen. Een gedetailleerde beschrijving van iedere stap vindt u op de volgende pagina’s. Het kan zijn dat u niet elke wanneer u een functie plot alle stappen hoeft uit te voeren. Functies plotten Stel de modus Graph (3) in op FUNCTION. Stel indien noodzakelijk ook de modus Angle in. Definieer de functies in de Y= Editor (¥ #).
De modus Graph instellen Voordat u grafieken tekent van functies van de vorm y(x), moet u in de modus Graph FUNCTION kiezen. Het kan ook noodzakelijk zijn om de modus Angle in te stellen, die invloed heeft op de manier waarop deTI-89 / TI-92 Plus grafieken van goniometrische functies tekent. Modus Graph 1. Druk op 3 om het dialoogvenster MODE weer te geven, dat de actieve modusinstellingen toont. 2. Stel de modus Graph in op FUNCTION. Zie “Modi instellen” in hoofdstuk 2.
Functies definiëren om te plotten In de grafische modus FUNCTION, kunt u functies plotten met de naam y1(x) tot y99(x). U kunt deze functies definiëren en bewerken met behulp van de Y= Editor. (De Y= Editor geeft een lijst van functienamen voor de actieve grafische modus. In de grafische modus POLAR zijn de functienamen bijvoorbeeld r1(q), r2(q), etc.) Een nieuwe functie definiëren 1. Druk op ¥ # of O 2 om de Y= Editor te openen. Plots — Blader tot boven y1= voor een lijst van statistische plots.
Een functie wissen Opmerking: met ƒ 8 kunt u geen statistische plots wissen (hoofdstuk 16). Vanuit de Y= Editor: Wat wilt u wissen: Handeling: Een functie van de functielijst Markeer de functie en druk op 0 of op M. Een functie van de invoerregel Druk één of twee maal op M (afhankelijk van de positie van de cursor) en druk vervolgens op ¸. Alle functies Druk op ƒ en kies 8:Clear Functions. Druk op ¸ om te bevestigen.
Functies selecteren om te plotten U kunt de functies waarvan u een grafiek wilt plotten selecteren, ongeacht het aantal functies dat gedefinieerd is in de Y= Editor. Functies selecteren of deselecteren Druk op ¥ # of op O 2 om de Y= Editor te openen. Een “Ÿ“ geeft aan van welke functies de grafiek zal worden geplot de volgende keer dat u het scherm Graph opent. Als er getallen naast PLOT staan, zijn dat de nummers van de geselecteerde statistische plots.
De weergavestijl voor een functie instellen Voor iedere gedefinieerde functie kunt u een stijl instellen die specificeert hoe die functie getekend zal worden. Dit is handig bij het tekenen van meerdere functies. U kunt bijvoorbeeld één functie als een ononderbroken lijn uitzetten, een andere als een stippellijn etc. De stijl van een functie weergeven of wijzigen In de Y= Editor: 1. Verplaats de cursor om de gewenste functie te markeren. 2. Selecteer het menu Style: TI.89: druk op 2 ˆ TI.
Het weergavevenster definiëren Het weergavevenster toont welk gedeelte van het coördinatenstelsel wordt weergegeven op het scherm Graph. Door de venstervariabelen in te stellen, kunt u de begrenzingen en andere kenmerken van het weergavevenster definiëren. De verschillende modi voor het plotten van functies, zoals function, parametric, polar, etc., beschikken over hun eigen set van venstervariabelen. Venstervariabelen weergeven in de Window Editor Druk op ¥ $ of op O 3 om de Window Editor te openen.
De grafische opmaak veranderen U kunt de grafische opmaak instellen voor het weergeven of verbergen van referentie-elementen zoals de assen, een rooster, en de coördinaten van de cursor. De verschillende modi voor het plotten van functies, zoals function, parametric, polar, etc., beschikken over hun eigen, onafhankelijke set van grafische weergaven. Grafische opmaakinstellingen weergeven In de Y= Editor, de Window Editor, of het scherm Graph , drukt u op ƒ en kiest u 9:Format.
De geselecteerde functies plotten Wanneer u klaar bent om de geselecteerde functies te plotten, opent u het scherm Graph. Dit scherm gebruikt de weergavestijl en het weergavevenster die u eerder gedefinieerd heeft. Het scherm Graph weergeven Druk op ¥ % of op O 4. De TI-89 / TI-92 Plus plot automatisch de geselecteerde functies. Opmerking: indien u een „ Zoom instructie kiest in de Y= Editor of de Window Editor, zal de TI-89 / TI-92 Plusautomatisch het scherm Graph weergeven.
Coördinaten weergeven met de vrij beweegbare cursor Om de coördinaten van een willekeurige positie op het scherm Graph weer te geven, gebruikt u de vrij beweegbare cursor. U kunt de cursor naar elke pixel op het scherm verplaatsen; de positie van de cursor is niet beperkt tot een pixel op de grafiek van een geplotte functie. Vrij beweegbare cursor Wanneer u het scherm Graph de eerste keer opent, ziet u geen cursor. Om de cursor weer te geven, drukt u op een cursorknoppijl.
Een functie volgen Om de exacte coördinaten van een punt op de grafiek van een functie weer te geven, kunt u … Trace gebruiken. In tegenstelling tot de vrij beweegbare cursor, beweegt de volgcursor zich alleen over de punten van de grafiek van een functie. Beginnen met volgen Druk op … op het scherm Graph. De volgcursor verschijnt op de grafiek van een functie, op de middelste x-waarde op het scherm. De coördinaten van de cursor worden onderin het scherm weergegeven.
Van functie naar functie verspringen Druk op C of op D om te verspringen naar de grafiek van de vorige of de volgende geselecteerde functie voor dezelfde x-waarde. Het nieuwe functienummer wordt op het scherm getoond. De aanduiding “vorige of volgende” is gebaseerd op de volgorde van de geselecteerde functies in de Y= Editor, niet op de manier waarop de functies zijn geplot.
Zoom-opties gebruiken om een grafiek te onderzoeken Het werkbalkmenu „ Zoom beschikt over verschillende opties waarmee u het weergavevenster kunt veranderen. U kunt een weergavevenster ook opslaan om het later te gebruiken. Overzicht van het menu Zoom Druk op „ in de Y= Editor, Window Editor, of het scherm Graph. De procedures voor het gebruik van ZoomBox, ZoomIn, ZoomOut, ZoomStd, Memory, en SetFactors worden verderop in dit deel beschreven.
Inzoomen met een Zoom-box 1. In het menu „ Zoom kiest u 1:ZoomBox. Op het scherm verschijnt de vraag 1st Corner? 2. Verplaats de cursor naar één van de hoeken van de box die u wilt definiëren, en druk op ¸. y1(x)=2øsin(x) Tip: om de cursor over grotere afstanden te verplaatsen gebruikt u 2 B, 2 D, etc. De cursor verandert in een klein vierkantje, en op het scherm verschijnt de vraag 2nd Corner? 3. Verplaats de cursor naar de schuin tegenoverliggende hoek van de zoom-box.
Zoom-factoren veranderen De Zoom-factoren bepalen de vergroting en de verkleining die worden toegepast bij ZoomIn en ZoomOut. 1. In het „ Zoom menu kiest u C:SetFactors om het dialoogvenster ZOOM FACTORS weer te geven. De Zoom-factoren moeten ‚ 1 zijn, maar het hoeven geen gehele getallen te zijn. De standaardinstelling is 4. Tip: om het menu te sluiten zonder veranderingen op te slaan, drukt u op N. 2. Markeer de waarde die u wilt veranderen met D en C. Ga dan als volgt te werk.
Math opties gebruiken om functies te analyseren Op het scherm Graph beschikt het werkbalkmenu ‡ Math over verschillende opties die u helpen bij het analyseren van geplotte functies. Overzicht van het menu Math Druk op ‡ in het scherm Graph. In het submenu Derivatives is alleen dy/dx beschikbaar in de functie modus. De andere afgeleiden zijn beschikbaar voor andere grafische modi (met parameters, met poolcoördinaten, etc.).
De waarde van y(x) vinden voor een specifiek punt 1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u 1:Value. 2. Typ de x-waarde, dit moet een reële waarde zijn tussen xmin en xmax. De waarde mag een uitdrukking zijn. y1(x)=1.25xùcos(x) 3. Druk op ¸. Tip: u kunt ook functiecoördinaten weergeven door de functie te volgen (… ), door een xwaarde in te typen en op ¸ te drukken.
De afgeleide (richtingscoëfficiënt van de raaklijn) in een punt zoeken 1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u 6:Derivatives. Kies vervolgens 1:dy/dx in het submenu. 2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren. 3. Bepaal het punt waar de afgeleide moet worden berekend. Verplaats de cursor naar het punt of typ de x-waarde. 4. Druk op ¸. De waarde van de afgeleide in het betreffende punt wordt getoond.
De afstand tussen twee punten zoeken 1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u 9:Distance. 2. Gebruik zo nodig D en C om de functie voor het eerste punt te selecteren. 3. Bepaal het eerste punt. Verplaats de cursor naar het punt met A of B of typ de x-waarde. 4. Druk op ¸. Het punt wordt aangegeven met een +. 5. Indien het tweede punt zich op de grafiek van een andere functie bevindt, gebruikt u D en C om de grafiek te selecteren. 6. Bepaal het tweede punt.
Het gebied tussen een functie en de x-as arceren U moet slechts één grafiek in beeld hebben. Indien u twee of meer grafieken heeft, arceert u met Shade het gebied tussen de twee grafieken. 1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u C:Shade. Op het scherm verschijnt de vraag Above X axis? 2. Kies één van de volgende mogelijkheden.
Hoofdstuk 7. Parameterkrommen 7 Kennismaking: parameterkrommen .................................................... 128 Overzicht van stappen bij het plotten van parametervoorstellingen ................................................................. 129 Verschillen tussen grafieken van parametervoorstellingen en grafieken van functies................................................................. 130 In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u parametervoorstellingen plot met de TI-89 / TI-92 Plus.
Kennismaking: parameterkrommen Plot de parametervoorstelling die de baan beschrijft van een bal die wordt weggeschopt 0 onder een hoek (q) van 60¡ met een beginsnelheid (v ) van 15 meter/sec. De 2 zwaartekrachtconstante g = 9,8 meter/sec . Wat is de maximale hoogte die de bal bereikt en wanneer raakt de bal de grond als we de luchtweerstand en overige krachten negeren? Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 1. Open het dialoogvenster MODE. 3 Kies PARAMETRIC voor de modus B 2 Graph.
Overzicht van stappen bij het plotten van parametervoorstellingen Om parametervoorstellingen te plotten, gebruikt u dezelfde algemene stappen die gebruikt worden voor functies van de vorm y(x), zoals is beschreven in hoofdstuk 6: “Grafieken van functies”. De verschillen die gelden voor het tekenen van parameterkrommen zijn op de nu volgende pagina’s beschreven. Stel de modus Graph (3) in op PARAMETRIC. Stel ook de modus Angle in als dit nodig is.
Verschillen tussen grafieken van parametervoorstellingen en grafieken van functies In dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat u reeds weet hoe u grafieken van functies van de vorm y(x) tekent, zoals is beschreven in hoofdstuk 6: “Grafieken van functies”. In dit deel worden de verschillen tussen deze grafieken en parameterkrommen beschreven. De modus Graph instellen Gebruik 3 om Graph = PARAMETRIC in te stellen, voordat u parametervoorstellingen definieert of venstervariabelen instelt.
Parametervoorstellingen selecteren Om een parameterkromme te tekenen, selecteert u of zijn x- of ycomponent of beide. Wanneer u een component invoert of bewerkt, wordt deze automatisch geselecteerd. Het apart selecteren van x- en y-componenten kan handig zijn voor tabellen, zoals is beschreven in hoofdstuk 13. Wanneer u meerdere parametervoorstellingen hebt, kunt u op deze manier alle xcomponenten of alle y-componenten selecteren en ze vergelijken.
Een grafiek onderzoeken Tip: wanneer u aan het volgen bent is het ook mogelijk x(t) en y(t) te berekenen; typ hiervoor de t-waarde en druk op ¸. Net als bij grafieken van functies, kunt u een grafiek onderzoeken met behulp van de volgende opties. Optie Voor parametervoorstellingen: Vrij beweegbare cursor Werkt net zoals bij grafieken van functies.
Hoofdstuk 8. Grafieken in poolcoördinaten 8 Kennismaking: grafieken in poolcoördinaten .................................... 134 Overzicht van stappen bij het plotten van vergelijkingen in poolcoördinaten ........................................................................... 135 Verschillen tussen grafieken in poolcoördinaten en grafieken van functies......................................................................
Kennismaking: grafieken in poolcoördinaten De grafiek van de vergelijking in poolcoördinaten A sin Bq heeft de vorm van een roos. Zet de roos uit voor A=8 en B=2,5. Zoek vervolgens in de grafiek naar andere waarden van A en B. Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 1. Open het dialoogvenster MODE. 3 Kies POLAR voor de modus Graph. B 3 Kies RADIAN voor de modus Angle. D D D B 1 2. Open en wis de Y= Editor. Definieer vervolgens de vergelijking in poolcoördinaten r1(q) = A sin Bq.
Overzicht van stappen bij het plotten van vergelijkingen in poolcoördinaten Om vergelijkingen in poolcoördinaten te plotten, gebruikt u dezelfde stappen als voor het tekenen van de grafiek van functies van de vorm y(x), zoals is beschreven in hoofdstuk 6: “Grafieken van functies”. De verschillen die gelden voor het plotten van vergelijkingen in poolcoördinaten worden op de nu volgende pagina’s beschreven. Vergelijkingen in poolcoördinaten plotten Stel de modus Graph (3) in op POLAR .
Verschillen tussen grafieken in poolcoördinaten en grafieken van functies In dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat u reeds weet hoe u grafieken van functies van de vorm y(x) tekent, zoals is beschreven in hoofdstuk 6: “Grafieken van functies”. In dit deel worden de verschillen tussen deze grafieken en grafieken in poolcoördinaten beschreven. De modus graph instellen Gebruik 3 om Graph = POLAR in te stellen, voordat u vergelijkingen definieert of venstervariabelen instelt.
Venstervariabelen Opmerking: u kunt een negatieve qstep gebruiken. Als dit zo is, moet qmin groter zijn dan qmax. De Window Editor heeft een onafhankelijke verzameling van venstervariabelen voor iedere modusinstelling Graph (net zoals de Y= Editor onafhankelijke functielijsten heeft). Voor grafieken in poolcoördinaten worden de volgende venstervariabelen gebruikt. Variabele Omschrijving qmin, qmax Kleinste en grootste q-waarden die voorkomen. qstep Stapgrootte voor de q-waarde.
Een grafiek onderzoeken Tip: wanneer u aan het volgen bent is het ook mogelijk r(q) te berekenen; typ hiervoor de q-waarde en druk op ¸. Net als bij grafieken van functies, kunt u een grafiek onderzoeken met behulp van de volgende opties. Alle coördinaten worden weergegeven in rechthoekige vorm of in een vorm met poolcoördinaten, afhankelijk van de ingestelde grafische opmaak. Optie Voor grafieken in poolcoördinaten Vrij beweegbare cursor Werkt net zoals bij grafieken van functies.
Hoofdstuk 9. Grafieken van rijen 9 Kennismaking: grafieken van rijen ...................................................... 140 Overzicht van stappen bij het tekenen van grafieken van rijen .................................................................................................... 141 Verschillen tussen grafieken van rijen en grafieken van functies .............................................................................................. 142 Assen instellen voor de plots Time, Web of Custom..
Kennismaking: grafieken van rijen Een klein bos bestaat uit 4000 bomen. Elk jaar wordt 20% van de bomen gekapt (waarbij 80% resteert) en worden 1000 nieuwe bomen aangeplant. Bereken het aantal bomen in het bos aan het einde van elk jaar door gebruik te maken van een rij. Stabiliseert het aantal bomen op een bepaald aantal? Begin Na 1 jaar 4000 0,8 x 4000 + 1000 Na 2 jaar Na 3 jaar ... 0,8 x (0,8 x 4000 + 1000) 0,8 x (0,8 x (0,8 x 4000 + 1000) + 1000) . . . + 1000 + 1000 Stappen 1.
Overzicht van stappen bij het tekenen van grafieken van rijen Om grafieken van rijen te tekenen, gebruikt u dezelfde stappen als voor grafieken van functies van de vorm y(x), zoals is beschreven in hoofdstuk 6: “Grafieken van functies”. De verschillen worden beschreven op de volgende pagina’s. Rijen plotten Stel de modus Graph (3) in op SEQUENCE . Stel zonodig ook de modus Angle in. Definieer rijen en zo nodig beginwaarden in de Y= Editor (¥ #).
Verschillen tussen grafieken van rijen en grafieken van functies In dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat u reeds weet hoe u grafieken van functies van de vorm y(x) tekent, zoals is beschreven in hoofdstuk 6: “Grafieken van functies”. In dit deel worden de verschillen tussen deze grafieken en grafieken van rijen beschreven. De modus Graph instellen Gebruik 3 om Graph = SEQUENCE in te stellen voordat u rijen definieert of venstervariabelen instelt.
Rijen selecteren Opmerking: met de assen TIME en CUSTOM worden de termen van alle gedefinieerde rijen berekend zelfs als ze niet geplot worden. Heeft u de assen TIME of WEB gekozen, dan plot de TI-89 / TI-92 Plus alleen de geselecteerde rijen. Indien u een rij heeft ingevoerd die een beginwaarde vereist, dan moet u de overeenkomende ui waarde invoeren. U kunt een rij selecteren. U kunt niet zijn beginwaarde selecteren.
Venstervariabelen (vervolg) De standaardwaarden zijn (wanneer u 6:ZoomStd kiest in het werkbalkmenu „ Zoom): nmin = 1. nmax = 10. plotstrt = 1. plotstep = 1. xmin = ë 10. xmax = 10. xscl = 1. ymin = ë 10. ymax = 10. yscl = 1. Het kan nodig zijn om de standaardwaarden voor de n en de plot variabelen te veranderen om ervoor te zorgen dat er genoeg punten worden geplot. Om te zien hoe een plotstrt een grafiek beïnvloedt, kijkt u naar de onderstaande voorbeelden van een recursieve rij.
Een grafiek onderzoeken Net als bij grafieken van functies, kunt u een grafiek onderzoeken met behulp van de volgende opties. Alle getoonde coördinaten zijn rechthoekige coördinaten of poolcoördinaten, afhankelijk van de instelling van de grafische opmaak. Optie Voor grafieken van rijen: Vrij beweegbare cursor Werkt net zoals bij grafieken van functies. „ Zoom Werkt net zoals bij grafieken van functies. ¦ Alleen de venstervariabelen x (xmin, xmax, xscl) en y (ymin, ymax, yscl) worden beïnvloed.
Assen instellen voor de plots Time, Web of Custom Alleen voor rijen kunt u verschillende typen assen kiezen voor de grafiek. Later in dit hoofdstuk worden voorbeelden van de verschillende typen gegeven. Het weergeven van het dialoogvenster AXES In de Y= Editor, Axes: ¦ Afhankelijk van de actuele instelling van de assen, kunnen bepaalde opties grijs worden weergegeven. ¦ Om het venster te verlaten zonder veranderingen aan te brengen, drukt u op N.
Het gebruik van web-grafieken Een web-grafiek zet u(n) uit tegen u(nì1), zodat u het langetermijngedrag van een recursieve rij kunt bestuderen. De voorbeelden in dit deel laten ook zien hoe de beginwaarde het gedrag van een rij kan beïnvloeden. Geldige functies voor web-grafieken Wanneer u het scherm graph weergeeft Indien een rij niet aan de volgende criteria voldoet, zal hij niet correct geplot worden op de assen WEB.
Voorbeeld: convergentie 1. In de Y= Editor ( ¥ # ) definieert u u1(n) = ë0.8u1(nì 1) + 3.6. Stel de beginwaarde in op ui1 = ë 4. 2. Druk Stel Axes = TIME in. 3. In de Window Editor ( ¥ $ ), stelt u de venstervariabelen in. nmin=1. nmax=25. plotstrt=1. plotstep=1. 4. Plot de rij ( ¥ % ). u(n) xmin=0. xmax=25. xscl=1. Een rij gebruikt standaard de weergavestijl Square. ymin=ë 10. ymax=10. yscl=1. n 5. In de Y= Editor, druk op Stel Axes = WEB in en Build Web = AUTO. 6.
5. In de Y= Editor drukt u op Stel Axes = WEB en Build Web = AUTO in. nmin=0. nmax=10. plotstrt=1. plotstep=1. 6. In de Window Editor verandert u de venstervariabelen. xmin=ë 10. ymin=ë 10. xmax=10. ymax=10. xscl=1. yscl=1. u(n) 7. Plot de rij opnieuw. De web-grafiek laat zien hoe snel een rij divergeert naar grote negatieve waarden. u(nì1) y=x y=3,2xì0,8xñ Voorbeeld: oscillatie Dit voorbeeld laat zien hoe de beginwaarde een rij kan beïnvloeden. 1.
Het gebruik van custom-plots Het gebruik van de assen CUSTOM geeft u veel flexibiliteit bij het plotten van rijen. Zoals getoond wordt in het volgende voorbeeld, zijn de assen CUSTOM bij uitstek geschikt om relaties tussen twee rijen weer te geven. Voorbeeld: het prooiroofdier model Door gebruik te maken van het prooi-roofdier model in de biologie, bepaalt u het aantal konijnen en vossen dat de populatie in evenwicht houdt in een bepaalde regio.
Een rij gebruiken om een tabel te genereren Op de voorgaande pagina’s werd beschreven hoe u een rij moet plotten. U kunt een rij ook gebruiken om een tabel te genereren. Raadpleeg hoofdstuk 13 voor meer gedetailleerde informatie over tabellen. Voorbeeld: de rij van Fibonacci In de rij van Fibonacci zijn de eerste twee termen 1 en 1. Elke volgende term is de som van de twee direct voorafgaande termen. 1. In de Y= Editor ( ¥ # ) definieert u de rij en stelt u de beginwaarden in zoals getoond wordt.
152 Hoofdstuk 9. Grafieken van rijen 09SEQUEN.
Hoofdstuk 10. 3D grafieken 10 Kennismaking: 3D-grafieken................................................................. 154 Overzicht van stappen bij het tekenen van 3D-grafieken ................. 156 Verschillen tussen 3D-grafieken en grafieken van functies.............. 157 De cursor verplaatsen in 3D ................................................................. 160 Rotatie en/of de kijkhoek veranderen ................................................. 162 Interactieve animatie van een 3D-grafiek .
Kennismaking: 3D-grafieken Plot de 3D-vergelijking z(x,y) = (xò y ì yò x) / 390. Beweeg de grafiek door met behulp van de cursor de eye venstervariabelewaarden, die uw kijkhoek bepalen, interactief te veranderen. Bekijk de grafiek vervolgens in verschillende grafische opmaakstijlen. Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 1. Open het dialoogvenster MODE. Kies 3D voor de modus Graph. 3 B5 ¸ 3 B5 ¸ 2. Open en wis de Y= Editor.
Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 6. Breng de grafiek terug in de 0 (nul, niet de oorspronkelijke oriëntatie. letter O) Verplaats de kijkhoek vervolgens A A A langs de “kijk-baan” rond de grafiek. Venster 0 (nul, niet de letter O) AAA Zie voor informatie over de kijk-baan, pagina 164. 7. Bekijk de grafiek langs de x-as, de y-as en tot slot de z-as. X X Deze grafiek heeft dezelfde vorm langs Y de y-as en de x-as. Y Z Z 8. Keer terug naar de oorspronkelijke oriëntatie.
Overzicht van stappen bij het tekenen van 3D-grafieken Om 3D-grafieken te tekenen, gebruikt u dezelfde stappen die gebruikt worden voor het tekenen van grafieken van functies van de vorm y(x), zoals is beschreven in hoofdstuk 6: “Grafieken van functies”. De verschillen die gelden voor 3Dgrafieken worden beschreven op de volgende pagina’s. 3D-grafieken tekenen Stel de modus Graph (3)in op 3D. Stel zo nodig ook de modus Angle in. Definieer 3Dvergelijkingen in de Y= Editor (¥ #).
Verschillen tussen 3D-grafieken en grafieken van functies In dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat u reeds weet hoe u grafieken van functies van de vorm y(x) tekent, zoals is beschreven in hoofdstuk 6: “Grafieken van functies”. In dit deel worden de verschillen tussen deze grafieken en 3D-grafieken beschreven. De modus Graph instellen Gebruik 3 om Graph = 3D in te stellen voordat u vergelijkingen definieert of venstervariabelen instelt.
Venstervariabelen Opmerking: als u een nietgeheel getal invoert voor xgrid of ygrid dan wordt dit afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal ‚ 1. De Window Editor heeft een onafhankelijke lijst van venstervariabelen voor iedere modusinstelling Graph (net zoals de Y= Editor onafhankelijke functielijsten heeft). Voor 3D-grafieken worden de volgende venstervariabelen gebruikt. Variabele Omschrijving eyeq, eyef, eyeψ Hoeken (altijd in graden) die gebruikt worden om de grafiek te bekijken.
De grafische opmaak instellen De opmaken Axes en Style zijn specifiek voor de grafische modus 3D. Zie pagina 165: “Assen en stijlopmaak veranderen”. De grafiek onderzoeken Net als bij grafieken van functies, kunt u een grafiek onderzoeken met behulp van de volgende opties. Alle coördinaten worden weergegeven als rechthoekige of cilindrische coördinaten, in overeenstemming met de ingestelde grafische opmaak.
De cursor verplaatsen in 3D Wanneer u de cursor langs een 3D-oppervlak verplaatst, kan het onduidelijk zijn waarom de cursor zich op een bepaalde manier verplaatst. 3D-grafieken hebben twee onafhankelijke variabelen (x, y) in plaats van één, en de x- en y-assen hebben een andere oriëntatie dan in andere grafische modi. Hoe verplaatst u de cursor? Opmerking: u kunt de cursor alleen bewegen binnen de grenzen van x en y, ingesteld door de venstervariabelen xmin, xmax, ymin, en ymax.
Voorbeeld van de cursor op een verborgen oppervlak Bij meer complexe vormen kan het lijken alsof de cursor niet op een roosterpunt staat. Dit is een optische illusie die voorkomt wanneer de cursor zich op een verborgen oppervlak bevindt. Beschouw bijvoorbeeld een zadelvorm z1(x,y) = (xñ ì yñ ) / 3. De volgende grafiek geeft het aanzicht weer gezien vanaf de y-as. Bekijk nu dezelfde vorm op 10¡ vanaf de x-as (eyeq = 10).
Rotatie en/of de kijkhoek veranderen In de grafische modus 3D kunt u met de venstervariabelen eyeq en eyef de kijkhoeken instellen die uw kijklijn bepalen. Met behulp van de venstervariabele, eyeψ, kunt u de grafiek rond die kijklijn roteren. Het meten van de kijkhoek Z De kijkhoek heeft drie componenten: ¦ eyeq — hoek in graden ten opzichte eyef van de positieve x -as. ¦ eyef — hoek in graden ten opzichte eyeψ van de positieve z -as.
Het effect na het veranderen van eyef Door eyef te veranderen, kunt u uw kijkhoek boven het xy-vlak tillen. Als 90 < eyef < 270, dan ligt de kijkhoek onder het xy-vlak. z1(x,y) = (x 3y - y 3x) / 390 in dit voorbeeld is eyeq = 20 eyef = 90 Opmerking: dit voorbeeld begint in het xy-vlak (eyef = 90) en vermindert eyef met stappen van 20 om de kijkhoek op te tillen.
Interactieve animatie van een 3D-grafiek Nadat u een 3D-grafiek hebt getekend, kunt u de kijkhoek met behulp van de cursor interactief veranderen. Zie het voorbeeld van de kennismaking op pagina 154. De kijk-baan Wanneer u A en B gebruikt om een grafiek te bewegen, moet u zich dit voorstellen alsof de kijkhoek langs zijn “kijk-baan” rond de grafiek beweegt. Opmerking: de kijk-baan beïnvloedt in verschillende mate de eye venstervariabelen.
Assen en stijlopmaak veranderen In de standaardinstelling geeft de TI-89 / TI-92 Plus wel verborgen oppervlakken weer in een 3D-grafiek maar niet de assen. U kunt de grafiekopmaak echter ten alle tijden veranderen. Het dialoogvenster Vanuit de Y= Editor, Window Editor, of het scherm Graph: GRAPH FORMATS ƒ9 — of— TI-89: ¥ Í TI-92 Plus: ¥ F weergeven ¦ Het dialoogvenster geeft de actuele instellingen van de grafische opmaak weer.
Voorbeelden van stijlinstellingen Om de geldige stijlinstellingen weer te geven, markeert u de actuele instelling en drukt u op B. ¦ Tip: WIRE FRAME is sneller te tekenen en kan van nut zijn als u aan het experimenteren bent met verschillende vormen. WIRE FRAME — Geeft de 3D- vorm weer als een transparant frame. ¦ HIDDEN SURFACES — Gebruikt schaduwen om de binnen- en buitenkant van een 3D-grafiek te onderscheiden.
Hoogtelijnenplots In een hoogtelijnenplot wordt een lijn getekend om naast elkaar liggende punten op de 3D-grafiek, die dezelfde z-waarde hebben, te verbinden. In dit hoofdstuk worden de CONTOUR LEVELS en de grafische opmaakstijlen WIRE AND CONTOUR besproken. De grafische opmaakstijl selecteren In de grafische modus 3D definieert u een vergelijking en plot u deze zoals u voor een willekeurige andere 3D-vergelijking zou doen, met de volgende uitzondering.
Hoe worden z-waarden bepaald? U kunt de venstervariabele ncontour ( ¥ $ ) instellen om het aantal hoogtelijnen te specificeren, die gelijkmatig verdeeld zullen worden over het weergegeven bereik van z-waarden, waar: zmax ì zmin stapgrootte = ncontour + 1 De z-waarden voor de hoogtelijnen zijn: zmin + stapgrootte zmin + 2(stapgrootte) zmin + 3(stapgrootte) © zmin + ncontour(stapgrootte) De standaardinstelling is 5. U kunt dit instellen van 0 tot 20.
Hoogtelijnen voor gespecificeerde z-waarden tekenen In het scherm Graph opent u het menu Draw menu en selecteert u vervolgens 8:DrwCtour. Het basisscherm wordt automatisch weergegeven met DrwCtour op de invoerregel. U kunt nu één of meer z-waarden apart specificeren of een rij van z-waarden genereren. Enkele voorbeelden: Tip: om de standaardhoogtelijnen te verwijderen, gebruikt u ¥ $ en stelt u ncontour=0 in. DrwCtour 5 Tekent een hoogtelijn voor z=5.
Voorbeeld: hoogtelijnen van een complex modulusoppervlak Het complexe modulusoppervlak gegeven door z(a,b)= abs(f(a+bi)) toont alle complexe nulpunten van een willekeurige veelterm y=f(x). Voorbeeld We nemen in dit voorbeeld f(x)=x 3+1. Door de algemene complexe vorm x+yi te substitueren voor x, kunt u de complexe oppervlaktevergelijking uitdrukken als z(x,y)=abs((x+yù i)3+1). 1. Gebruik 3 voor het instellen van Graph=3D. 2. Druk op ¥ # en definieer de vergelijking: z1(x,y)=abs((x+yù i)^3+1) 3.
Impliciete plots Een impliciet plot wordt hoofdzakelijk gebruikt als een manier om 2D impliciete vormen te plotten, die niet in de grafische modus function geplot kunnen worden. Technisch gezien is een impliciet plot een 3D-hoogtelijnenplot met één enkele hoogtelijn voor z=0. Expliciete en impliciete vormen In de 2D grafische modus function, hebben vergelijkingen een expliciete vorm y=f(x), waar y uniek is voor iedere waarde van x.
Opmerking: deze voorbeelden gebruiken dezelfde x-, y- en z- venstervariabele-waarden als een ZoomStd weergaveruimte. Als u ZoomStd gebruikt, moet u op Z drukken om langs de z-as te kijken. Opmerkingen over impliciete plots 172 ¦ De kijkhoek wordt aanvankelijk zo ingesteld dat u de grafiek bekijkt door langs de z-as naar beneden te kijken. U kunt de kijkhoek veranderen als dit nodig is. ¦ De grafiek wordt in de gedetailleerde weergave getoond.
Voorbeeld: impliciet plot van een gecompliceerdere vergelijking U kunt de grafische opmaakstijl IMPLICIT PLOT gebruiken om een gecompliceerde vergelijking die niet op een andere manier geplot kan worden te plotten en er een animatie van te maken. Het kan geruime tijd in beslag nemen een dergelijke grafiek uit te werken, maar de visuele resultaten zullen deze tijdsinvestering zeker rechtvaardigen. Voorbeeld Plot de vergelijking sin(x4+yìx3 y) = .1. 1. Gebruik 3 voor het instellen van Graph=3D. 2.
174 Hoofdstuk 10. 3D grafieken 10_3D.
Hoofdstuk 11. Grafieken van differentiaalvergelijkingen 11 Kennismaking: grafieken van differentiaalvergelijkingen ................ 176 Overzicht van stappen bij grafieken van differentiaalvergelijkingen .............................................................. 178 Verschil tussen grafieken van differentiaalvergelijkingen en van functies .................................................................................. 179 Beginwaarden instellen........................................................
Kennismaking: grafieken van differentiaalvergelijkingen Plot de oplossing voor de logistische differentiaalvergelijking van de eerste orde y' = 0.001yù (100ì y). Begin met het uitzetten van het lijnelementenveld. Voer vervolgens de beginwaarden interactief in de Y= Editor in vanaf het scherm Graph. Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 1. Open het dialoogvenster MODE. Kies DIFF EQUATIONS voor de modus Graph. 3 B6 ¸ 3 B6 ¸ 2. Open en wis de Y= Editor.
³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen Stappen 6. Ga terug naar de Y= Editor en voer een beginwaarde in: ¥# ¸10 ¸ ¥# ¸10 ¸ 7. Ga terug naar het scherm Graph. ¥ % ¥% yi1=10 De beginwaarden die ingevoerd zijn in de Y= Editor verschijnen altijd op t0. De grafiek begint op de beginwaarde en wordt naar rechts getekend. Vervolgens wordt hij naar links getekend. Venster De beginwaarde wordt gemarkeerd door een cirkel. 8.
Overzicht van stappen bij grafieken van differentiaalvergelijkingen Om differentiaalvergelijkingen te plotten, dient u dezelfde stappen te volgen die gebruikt worden voor het tekenen van grafieken van functies, zoals beschreven staat in hoofdstuk 6. “Grafieken van functies”. Op de volgende pagina’s worden de verschillen beschreven. Differentiaalvergelijkingen plotten Stel de modus Graph (3) in op DIFF EQUATIONS. Stel, indien noodzakelijk, ook de hoekmodus in.
Verschil tussen grafieken van differentiaalvergelijkingen en van functies In dit hoofdstuk wordt er van uitgegaan dat u al weet hoe u functies y(x) moet plotten, zoals beschreven staat in Hoofdstuk 6. “Grafieken van functies”. In dit gedeelte worden de verschillen beschreven. De modus Graph instellen Gebruik 3 om Graph = DIFF EQUATIONS in te stellen voordat u differentiaal vergelijkingen definieert of venstervariabelen instelt.
Grafische opmaken instellen In de Y= Editor, Window Editor of het scherm Graph, drukt u op: ƒ9 — of — TI-89: ¥ Í TI-92 Plus: ¥ F De volgende opmaken worden beïnvloed door differentiaalvergelijkingen: Grafische opmaak Omschrijving Graph Order Niet beschikbaar. Solution Method Specificeert de methode die gebruikt wordt om de differentiaalvergelijkingen op te lossen. ¦ RK — Runge-Kutta methode. Voor informatie over de algoritmes die gebruikt worden bij deze methode, zie Bijlage B.
De assen instellen In de Y= Editor is Axes, afhankelijk van de actieve grafische opmaak, wel of niet beschikbaar. Indien beschikbaar is, kunt u de assen kiezen die gebruikt worden om de differentiaalvergelijkingen te plotten. Voor meer informatie, raadpleeg pagina 190. TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ Venstervariabelen Opmerking: indien tmax < t0, moet tstep negatief zijn. Assen Omschrijving TIME Plot t op de x-as en y (de oplossingen voor de geselecteerde differentiaalvergelijkingen) op de y-as.
Venstervariabelen (vervolg) xmin, xmax, ymin, ymax Grenzen van het weergavevenster. xscl, yscl Afstand tussen de schaalaanduidingen op de x- en de y-assen. ncurves Aantal oplossingskrommen (0 tot 10) dat automatisch getekend wordt indien u geen beginwaarden specificeert. De standaardinstelling is ncurves = 0.
De systeemvariabele fldpic Wanneer een lijnelementenveld of richtingsveld wordt getekend, wordt automatisch een afbeelding van het veld opgeslagen in de systeemvariabele fldpic. Indien u een handeling uitvoert die de geplotte vergelijkingen opnieuw tekent maar niet het veld beïnvloedt, gebruikt de TI-89 / TI-92 Plus opnieuw de afbeelding in fldpic inplaats van het veld opnieuw te moeten tekenen. Hierdoor zal het opnieuw tekenen van de grafiek minder tijd in beslag nemen.
Beginwaarden instellen U kunt beginwaarden invoeren in de Y= Editor, u kunt de TI-89 / TI-92 Plus automatisch beginwaarden laten berekenen of u kunt ze interactief selecteren vanuit het scherm Graph. Beginwaarden invoeren in de Y= Editor U kunt één of meer beginwaarden specificeren in de Y= Editor. Om meer dan één beginwaarde te specificeren, dient u ze in te voeren als een lijst, ingesloten door accoladen { } en gescheiden door komma’s.
Een beginwaarde interactief selecteren vanuit het scherm Graph Wanneer een differentiaalvergelijking wordt geplot (ongeacht of er wel of geen oplossingskromme wordt weergegeven), kunt u een punt op het scherm Graph kiezen en dit gebruiken als een beginwaarde. Indien Fields = Doe het volgende: Opmerking: met SLPFLD of DIRFLD kunt u interactief beginwaarden selecteren, ongeacht het feit of u wel of niet beginwaarden invoert in de Y= Editor. SLPFLD – of – DIRFLD 1. Druk op: TI-89: 2 Š TI-92 Plus: Š 2.
Een stelsel voor vergelijkingen van een hogere orde definiëren In de Y= Editor moet u alle differentiaalvergelijkingen invoeren als vergelijkingen van de eerste orde. Indien u een vergelijking heeft van de n- de orde, dient u deze te transformeren tot een stelsel van n vergelijkingen van de eerste orde. Een vergelijking transformeren tot een stelsel van de eerste orde Opmerking: om een vergelijking van de eerste orde te produceren, mag de rechterzijde alleen variabelen bevatten die geen afgeleiden zijn.
Voorbeeld van een vergelijking van de tweede orde De differentiaalvergelijking van de tweede orde y''+y = 0 stelt een eenvoudige sinusoscillator voor. Transformeer deze in een stelsel vergelijkingen in te voeren in de Y= Editor. Plot vervolgens de oplossing voor de beginwaarden y(0) = 0 en y'(0) = 1. Voorbeeld Opmerking: t0 is de tijd waarop de beginwaarden verschijnen. Het is ook de eerste t die uitgewerkt wordt voor de grafiek. De standaardinstelling is t0=0.
Om deze sinusoscillator nauwkeurig te onderzoeken, gebruikt u een gesplitst scherm om de manier waarop y en y' veranderen ten opzichte van de tijd (t) te plotten. Opmerking: om verschillende grafieken in de beide delen van het gesplitste scherm weer te geven, moet u de modus 2-graph gebruiken. 9. Druk op 3 en verander de modusinstellingen op pagina 2, zoals weergegeven. Sluit vervolgens het dialoogvenster MODE, waardoor de grafiek opnieuw getekend wordt. 10.
Voorbeeld van een vergelijking van de derde orde Definieer een stelsel vergelijkingen voor de vergelijking van de derde orde y'''+2y''+2y'+y = sin(x), om deze in te voeren in de Y= Editor. Teken vervolgens de oplossing als een functie van de tijd. Gebruik de beginwaarden y(0) = 0, y'(0) = 1 en y''(0) = 1. Voorbeeld 1. Druk op 3 en stel Graph=DIFF EQUATIONS in. 2.
Assen instellen voor door de gebruiker gedefinieerde plots of voor tijdplots Door de assen in te stellen krijgt u meer flexibiliteit bij grafieken van differentiaalvergelijkingen. De door de gebruiker gedefinieerde assen zijn bijzonder effectief voor het weergeven van verschillende soorten relaties Het dialoogvenster AXES weergeven Druk in de Y= Editor op TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ Indien Fields = SLPFLD, is TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ Axes niet beschikbaar.
Voorbeeld van door de gebruiker gedefinieerde assen en tijdassen Door gebruik te maken van het prooi-roofdier model uit de biologie, bepaalt u het aantal konijnen en vossen dat de populatie in evenwicht houdt in een bepaalde regio. Plot de oplossing zowel met tijd-assen als met door de gebruiker gedefinieerde assen. Prooi-roofdier model Gebruik de twee gekoppelde differentiaalvergelijkingen van de eerste orde: y1' = ë y1 + 0.
Opmerking: in dit voorbeeld wordt DIRFLD gebruikt voor twee gerelateerde differentiaalvergelijkingen die geen vergelijking van de tweede orde voorstellen. 8. Ga terug naar de Y= Editor, druk op: ƒ9 — of — TI-89: ¥ Í TI-92 Plus: ¥ F en stel Fields = DIRFLD in. 9. Druk op: TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ en bevestig dat de assen zijn ingesteld zoals is weergegeven. 10. Wis de beginwaarden voor yi1 en yi2 in de Y= Editor. 11. Ga terug naar het scherm Graph, dat alleen het richtingsveld weergeeft.
Voorbeeld van het vergelijken van RK met Euler Beschouw een logistisch groeimodel dP/dt = 0.001ùPù(100ìP), met de beginwaarde P(0) = 10. Gebruik de instructie BldData om de punten, die berekend worden door de oplossingsmethoden van RK en Euler, te vergelijken. Plot deze punten vervolgens samen met een grafiek van de exacte oplossing van de vergelijking. Voorbeeld 1. Druk op 3 en stel Graph=DIFF EQUATIONS in. 2. Druk de vergelijking van de eerste orde uit in y1' en y1. y1'=0.
9. Ga terug naar het basisscherm en gebruik BldData om een gegevensvariabele te creëren die de punten berekend volgens Euler bevat. BldData eulerlog Opmerking: met errorlog kunt 10. Gebruik de Data/Matrix Editor u de gegevens in rklog en ( O 6 3 ) om een nieuwe eulerlog combineren, zodat u gegevensvariabele te creëren, de twee gegevenssets naast . genaamd errorlog elkaar kunt bekijken. Opmerking: rklog[1] en rklog[2] 11.
16. Stel de venstervariabelen in de Window Editor in. Opmerking: de ‘rommelige’ lijn in de grafiek geeft de verschillen tussen de waarden van RK en Euler aan. xmin=ë 10. xmax=100. xscl=10. ymin=ë 10. ymax=120. yscl=10. xres=2. xmin=39.7 xmax=40.3 xscl=.1 ymin=85.5 ymax=86. yscl=.1 xres=2. 17. Open het scherm Graph ( ¥ % ). 18. Stel de venstervariabelen in de Window Editor zodanig in, dat u in kunt zoomen om de verschillen gedetailleerder te bestuderen. Euler (Plot 2) 19.
Voorbeeld van de functie deSolve( ) Met de functie deSolve() kunt u veel gewone differentiaalvergelijkingen van de eerste en tweede orde exact oplossen. Voorbeeld Voor een algemene oplossing gebruikt u de onderstaande syntax. Voor een specifieke oplossing, zie Bijlage A. deSolve(1steOr2deOrdeODE, onafhankelijkeVar, afhankelijkeVar) Gebruik de logistische differentiaalvergelijking van de eerste orde uit het voorbeeld op pagina 176 en zoek de algemene oplossing voor y ten opzichte van t.
Problemen oplossen met de grafische opmaak Fields Indien u problemen heeft met grafieken van een differentiaalvergelijking, kan dit gedeelte u misschien helpen bij het oplossen van het probleem. Veel problemen kunnen te maken hebben met uw instelling van de grafische opmaak Fields.
Fields=DIRFLD In de Y= Editor Voer een geldig stelsel in van twee vergelijkingen van de eerste orde. Voor informatie over het definiëren van een geldig stelsel voor een vergelijking van de tweede orde, zie pagina 186. Stel Axes = CUSTOM in: TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ Indien Axes = TIME, verschijnt de foutmelding Invalid axes wanneer u plot.
Fields=FLDOFF In de Y= Editor Indien u een vergelijking invoert van de tweede of een hogere orde, voer deze dan in als een geldig stelsel vergelijkingen, zoals beschreven staat op pagina 186. Alle vergelijkingen (geselecteerd of niet) moeten hetzelfde aantal beginwaarden hebben. Anders verschijnt de foutmelding Dimension error wanneer u plot.
200 Hoofdstuk 11. Grafieken van differentiaalvergelijkingen 11DIFFEQ.
Hoofdstuk 12. Extra onderwerpen over grafieken 12 Kennismaking: extra onderwerpen over grafieken ........................... 202 Punten van een grafiek opslaan ........................................................... 203 Grafieken tekenen van functies die op het basisscherm zijn gedefinieerd ............................................................................... 204 Een grafiek tekenen van een functie met een meervoudig voorschrift ...............................................................
Kennismaking: extra onderwerpen over grafieken Plot vanuit het basisscherm de functie met het meervoudig voorschrift: y = ì x voor x < 0 en y = 5 cos(x) voor x ‚ 0. Teken een horizontale lijn over de top van de cosinuskromme. Sla vervolgens een plaatje van de weergegeven grafiek op. Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 3 B1 DDD B1 Graph. Kies RADIAN voor de modus Angle. ¸ 1. Geef het dialoogvenster MODE weer. Kies FUNCTION voor de modus 2. Geef het basisscherm weer.
Punten van een grafiek opslaan Op het scherm Graph kunt u verzamelingen van coördinaatwaarden en/of wiskundige resultaten opslaan om later te analyseren. U kunt de informatie opslaan als een rijmatrix (vector) op het basisscherm of als gegevenspunten in een systeemvariabele die geopend kan worden in de Data/Matrix Editor. De punten verzamelen 1. Geef de grafiek weer. (Dit voorbeeld toont y1(x)=5ù cos(x).) 2. Geef de coördinaten of wiskundige resultaten, die u wilt opslaan, weer. 3.
Grafieken tekenen van functies die op het basisscherm zijn gedefinieerd Het kan vaak voorkomen dat u een functie of uitdrukking op het basisscherm maakt en vervolgens beslist om er een grafiek van te tekenen. U kunt een uitdrukking naar de Y= Editor kopiëren of deze rechtstreeks vanaf het basisscherm plotten zonder de Y= Editor te gebruiken.
Grafieken rechtstreeks vanaf het basisscherm tekenen Met de opdracht Graph kunt u vanaf het basisscherm een grafiek van een uitdrukking tekenen zonder de Y= Editor te gebruiken. In tegenstelling tot de Y= Editor, kunt u met Graph een uitdrukking specificeren in termen van een onafhankelijke variabele, ongeacht de actieve modus Graph. De uitdrukking is in termen van: Tip: Graph is beschikbaar via het † werkbalkmenu van het basisscherm.
Een grafiek tekenen van een functie met een meervoudig voorschrift Als u een grafiek van een functie met een meervoudig voorschrift wilt tekenen, dient u de functie eerst te definiëren door grenzen en uitdrukkingen voor elk deel te specificeren. De functie when is bijzonder nuttig voor functies met twee delen. Voor drie of meer delen kan het eenvoudiger zijn om een door de gebruiker gedefinieerde functie met meerdere functievoorschriften te maken.
Een door de gebruiker gedefinieerde functie met meervoudig voorschrift gebruiken Voor drie of meer stappen zult u mogelijk een door de gebruiker gedefinieerde functie willen maken. Neem bijvoorbeeld de vorige functie met drie voorschriften. Indien: Gebruik de uitdrukking: x < ìp 4 sin(x) x ‚ ìp en x < 0 2x + 6 x‚0 6 ì xñ Opmerking: zie hoofdstuk 17 voor informatie over overeenkomsten en verschillen tussen functies en programma’s.
Een familie krommen plotten Door een lijst in een uitdrukking in te voeren, kunt u voor elke waarde in de lijst een afzonderlijke functie plotten. (U kunt in de modus Graph SEQUENCE en de modus 3D Graph geen familie krommen plotten.) Voorbeelden met de Y= Editor Voer de uitdrukking {2,4,6} sin(x) in en teken de grafieken van de functies. Tip: het plotten van rekenkundige resultaten kan afwijken. Tip: plaats elementen tussen accolades (2 [ en 2 \ ) en scheid deze door komma’s.
De twee-grafieken modus gebruiken In de twee-grafieken modus worden de grafiek-gerelateerde functies van de TI-89 / TI-92 Plus gedupliceerd en beschikt u over twee onafhankelijke grafische rekenmachines. De tweegrafieken modus is alleen beschikbaar in de gesplitsteschermmodus. Zie hoofdstuk 14 voor meer informatie over gesplitste schermen. De modus instellen Verschillende modusinstellingen hebben invloed op de twee-grafieken modus, maar er zijn slechts twee instellingen vereist.
Onafhankelijke grafiekgerelateerde kenmerken Zowel Graph 1 als Graph 2 hebben onafhankelijke: ¦ Graph-modi (FUNCTION, POLAR, etc.). Andere modi zoals Angle, Display Digits, etc., worden gedeeld en hebben invloed op beide grafieken. ¦ Window Editor-variabelen. ¦ Tabelinstellingsparameters en tabelschermen. ¦ Grafiekelementen zoals Coordinates, Axes, etc. ¦ Schermen Graph.
Het gebruik van een gesplitst scherm Zie hoofdstuk 14 voor meer informatie over gesplitste schermen. ¦ Als u van de ene grafiekzijde naar de andere wilt overschakelen drukt u op 2 a (de tweede functie van O ). Opmerking: u kunt slechts aan één zijde tegelijkertijd niet-grafiek-gerelateerde toepassingen (zoals het basisscherm) weergeven.
Een functie of de inverse functie op een grafiek plotten U wilt wellicht ter vergelijking een functie over uw actuele grafiek heen plotten. De geplotte functie zal dan meestal één of andere variant van de grafiek zijn. U kunt ook de inverse van een functie plotten. (Deze bewerkingen zijn niet beschikbaar voor 3D-grafieken.) De grafiek van een functie, parametervoorstelling of vergelijking van poolcoördinaten tekenen Voer DrawFunc, DrawParm of DrawPol uit vanuit het basisscherm of een programma.
Een rechte lijn, cirkel of tekstlabel in een grafiek tekenen U kunt één of meer figuren op het scherm Graph tekenen, meestal om te vergelijken. Teken bijvoorbeeld een horizontale rechte om aan te geven dat twee punten van een grafiek dezelfde y-waarde hebben. (Sommige figuren zijn niet beschikbaar voor 3D-grafieken.) Alle plaatjes wissen Een getekend figuur is geen onderdeel van de grafiek zelf. Het wordt bovenop de grafiek getekend en blijft op het scherm tot u het wist.
Afzonderlijke delen van een tekenobject wissen In het scherm Graph: 1. TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ en kies 2:Eraser. De cursor wordt als een klein blokje weergegeven. 2. Verplaats de cursor naar de gewenste locatie. Voor het wissen van: Handeling: Het gebied onder het Druk op ¸. blokje Opmerking: Met deze technieken kunnen ook delen van getekende grafieken worden gewist. Een vrijehandlijn TI-89: druk op ¤ en houd ingedrukt en verplaats de cursor om de lijn te wissen.
Een horizontale of verticale lijn tekenen Vanaf het scherm Graph: 1. TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ en kies 5:Horizontal of 6:Vertical. Er wordt een horizontale of verticale lijn en een knipperende cursor op het scherm weergegeven. Als de lijn oorspronkelijk op een as wordt weergegeven, kan deze moeilijk te zien zijn. De knipperende cursor kunt u echter makkelijk zien. Tip: gebruik 2 om de cursor met grotere stappen te verplaatsen; 2 B, etc. Een raaklijn tekenen 2.
Tekstlabels typen In het scherm Graph: 1. TI-89: 2 ‰ TI-92 Plus: ‰ en kies 7:Text. Tip: de tekstcursor geeft de linkerbovenhoek aan van het volgende teken dat u typt. 2. Verplaats de tekstcursor naar de locatie waar u wilt beginnen met typen. 3. Typ de tekstlabel. Nadat u de tekst hebt getypt, bent u nog steeds in “tekst”modus. Vanuit het basisscherm of vanuit een programma ¦ Als u verder wilt gaan, verplaatst u de cursor naar een andere locatie. ¦ Als u op wilt houden, drukt u op ¸ of N.
Een plaatje opslaan en openen U kunt een plaatje van het huidige scherm Graph opslaan in een PICTURE- (of PIC-)variabele. U kunt dan op een later moment die variabele openen en het plaatje weergeven. Hiermee wordt alleen het plaatje opgeslagen en niet de grafiekinstellingen die gebruikt zijn om het plaatje te produceren. Een plaatje van het hele scherm Graph opslaan Een plaatje bevat alle geplotte functies, assen, schaalaanduidingen en getekende figuren.
Een plaatje openen Als u een plaatje opent, dan wordt deze bovenop het actieve scherm Graph geplaatst. Als u alleen het plaatje wilt weergeven, dan dient u in de Y= Editor alle functies te deselecteren voordat u het plaatje opent. Vanaf het scherm Graph: 1. Druk op ƒ en kies 1:Open. Opmerking: als er geen variabelenaam in het dialoogvenster wordt weergegeven, dan bevinden zich geen plaatjes in de map. 2.
Een animatie van een aantal plaatjes maken Zoals eerder in dit hoofdstuk is beschreven, kunt u een plaatje opslaan. Door de opdracht CyclePic te gebruiken, kunt u door een aantal plaatjes bladeren om een animatie te maken. De opdracht CyclePic Voordat u CyclePic gebruikt, dient u een aantal plaatjes te hebben die dezelfde basisnaam hebben en opeenvolgend zijn genummerd, vanaf 1 (zoals pic1, pic2, pic3, . . . ).
Een grafiekbestand opslaan en openen Een grafiekbestand is de verzameling van alle elementen die een specifieke grafiek definiëren. Door een grafiekbestand als een GDB-variabele op te slaan, kunt u die grafiek op een later tijdstip opnieuw maken door de opgeslagen bestandvariabele van de grafiek te openen. Elementen van een grafiekbestand Een grafiekbestand bestaat uit: ¦ Modusinstellingen (3 ) voor Graph, Angle, Complex Format en Split Screen (alleen als u de twee-grafieken modus gebruikt).
Hoofdstuk 13. Tabellen 13 Kennismaking: tabellen ......................................................................... 222 De verschillende stappen voor het maken van een tabel ................. 223 De tabelparameters instellen................................................................ 224 Een automatische tabel weergeven..................................................... 226 Handmatig (met behulp van Ask) een tabel opbouwen....................
Kennismaking: tabellen Bereken de functiewaarde van y=x3ì 2x voor elk geheel getal tussen ë 10 en 10. Hoeveel veranderingen van teken treden op en waar? Stappen 1. Open het dialoogvenster MODE. Kies FUNCTION in de modus Graph. ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 3 B1 ¸ 2. Open en wis de Y= Editor. ¥# Definieer vervolgens y1(x) = x3 – 2x. ƒ 8 ¸ 3 B1 ¸ ¸ XZ3|2X ¸ ¥# ƒ8¸ ¸ XZ3|2X ¸ 3.
De verschillende stappen voor het maken van een tabel Om een tabel met functiewaarden te genereren voor één of meer functies, volgt u de stappen die hieronder getoond worden. Voor specifieke informatie over het instellen van tabelparameters en het weergeven van een tabel, zie de volgende pagina’s. Een tabel maken Stel de modus Graph in en, indien nodig de modus Angle (3). Opmerking: tabellen zijn niet beschikbaar in de modus 3D Graph. Definieer functies in de Y= Editor (¥ #).
De tabelparameters instellen Om de parameters voor een tabel in te stellen, gebruikt u het TABLE SETUP dialoogvenster. Nadat de tabel is getoond, kunt u dit dialoogvenster gebruiken om de parameters te veranderen. Het TABLE SETUP dialoogvenster weergeven Opmerking: de tabel start in eerste instantie bij tblStart, maar u kunt C gebruiken om naar eerdere waarden te bladeren. Om het TABLE SETUP dialoogvenster weer te geven, drukt u op ¥ &. In het scherm Table kunt u ook op „ drukken.
Welke instellingen moet u gebruiken Om te genereren: tblStart @tbl Graph < - > Table Independent Een automatische tabel ¦ Gebaseerd op de waarde waarde OFF AUTO tabelinstellingen ¦ Die overeenkomt — — ON AUTO — — — ASK met het scherm Graph Een handmatige tabel “—” betekent dat elke waarde, die ingevoerd wordt voor deze parameter, genegeerd wordt voor het aangegeven type tabel In de grafische modus SEQUENCE (hoofdstuk 9) moet u gehele getallen voor tblStart en @tbl gebruiken.
Een automatische tabel weergeven Indien Independent = AUTO in het TABLE SETUP dialoogvenster ingesteld is, wordt er automatisch een tabel gegenereerd wanneer u het scherm Table opent. Indien Graph < - > Table = ON, bevat de tabel de waarden van de volgcursor van het scherm Graph. Indien Graph < - > Table = OFF, is de tabel gebaseerd op de waarden die u heeft ingevoerd voor tblStart en @tbl. Voor u begint Definieer en selecteer de gewenste functies in de Y= Editor (¥ # ).
De celbreedte veranderen De celbreedte bepaalt het maximumaantal cijfers en symbolen (decimaal scheidingsteken, minteken en “í ” voor wetenschappelijke notatie) dat weergegeven kan worden in een cel. Alle cellen in de tabel hebben dezelfde breedte. Om de celbreedte van het scherm Table te veranderen: Opmerking: de standaard celbreedte is 6. 1. Druk op ƒ 9 — of — TI-89: ¥ Í TI-92 Plus: ¥ F 2. Druk op B of A om een menu te openen met geldige breedtes (3 – 12). 3.
Een geselecteerde functie bewerken In een tabel kunt u een geselecteerde functie veranderen zonder de Y= Editor te gebruiken. 1. Verplaats de cursor naar een willekeurige cel in de kolom van de gewenste functie. De bovenste rij van de tabel geeft de functienamen weer (y1, etc.). 2. Druk op † om te cursor te verplaatsen naar de invoerregel, waar de functie wordt getoond en gemarkeerd. Tip: u kunt deze mogelijkheid gebruiken om een functie te bekijken zonder de tabel te verlaten. 3.
Handmatig (met behulp van Ask) een tabel opbouwen Indien Independent = ASK in het TABLE SETUP dialoogvenster ingesteld is, kunt u met de TI-89 / TI-92 Plus handmatig een tabel maken door specifieke waarden in te voeren voor de onafhankelijke variabele. Het scherm Table weergeven Om het scherm Table te openen drukt u op ¥ ' of O 5. Wanneer u Independent = ASK instelt (met ¥ & ) voor een tabel voor de eerste keer getoond wordt, wordt er een lege tabel getoond.
Een lijst in de kolom van de onafhankelijke variabele invoeren 1. Verplaats de cursor om een willekeurige cel te markeren in de kolom van de onafhankelijke variabele. 2. Druk op † om de cursor te verplaatsen naar de invoerregel. 3. Typ een rij waarden in, ingesloten tussen accoladen { } en gescheiden door komma’s. Bijvoorbeeld: Opmerking: indien de kolom van de onafhankelijke variabele al waarden bevat, worden deze getoond als een lijst (die u kunt bewerken). x={1,1.5,1.
Hoofdstuk 14. Gesplitste schermen 14 Kennismaking: gesplitste schermen .................................................... 232 De Split Screen modus instellen en verlaten...................................... 233 De actieve toepassing selecteren......................................................... 235 Met de TI-89 / TI-92 Plus kunt u het scherm splitsen, zodat u twee toepassingen tegelijk kunt weergeven.
Kennismaking: gesplitste schermen Splits het scherm zodat de Y= Editor en het scherm Graph samen getoond worden. Onderzoek vervolgens het gedrag van een veelterm wanneer de coëfficiënten worden gewijzigd. Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 1. Open het dialoogvenster MODE. 3 Selecteer FUNCTION voor Graph. B 1 Selecteer LEFT-RIGHT voor Split „ B 3 Screen. DB2 Selecteer Y= Editor voor Split 1 App. D B 4 ¸ Selecteer Graph voor Split 2 App. 2.
De Split Screen modus instellen en verlaten Om een scherm te splitsen, gebruikt u het dialoogvenster MODE om de modusinstellingen die van toepassing zijn te specificeren. Wanneer u het gesplitste scherm hebt ingesteld, blijft het in werking totdat u het wijzigt. De Split Screen modus instellen. 1. Druk op 3 om het dialoogvenster MODE weer te geven. 2.
Andere modi die een gesplitst scherm beïnvloeden Gesplitste schermen en pixel-coördinaten Modus Omschrijving Aantal grafieken Hiermee kunt u twee afzonderlijke series van grafieken instellen en afbeelden. Dit is een geavanceerde grafische functie die beschreven wordt in “De twee-grafieken modus gebruiken” in hoofdstuk 12. Opmerking: laat deze instelling op 1 staan tenzij u het betreffende deel hebt gelezen in hoofdstuk 12.
De actieve toepassing selecteren Met een gesplitst scherm kan slechts één van de twee toepassingen actief zijn. U kunt gemakkelijk omschakelen tussen de gekozen toepassingen of u kunt een nieuwe toepassing openen. De actieve toepassing ¦ ¦ De actieve toepassing wordt aangegeven door een dikke lijn. ¦ Bij toepassingen die een invoerregel hebben (zoals het basisscherm en de Y=Editor), wordt deze over de gehele breedte van het scherm weergegeven, alleen wanneer die toepassing actief is.
Het gebruik van 2 K om het basisscherm weer te geven Tip: twee maal drukken op 2 K schakelt de Split Screen modus altijd uit. Wanneer u een TOPBOTTOM verdeling gebruikt Als het basisscherm: Drukken op 2 K : Nog niet wordt weergegeven Opent het basisscherm in plaats van de actieve toepassing. Wordt weergegeven maar niet de actieve toepassing is Schakelt over naar het basisscherm en maakt het tot de actieve toepassing.
Hoofdstuk 15. Data/Matrix Editor 15 Kennismaking: de Data/Matrix Editor................................................. 238 Overzicht van lijst-, gegevens- en matrixvariabelen .......................... 239 Een Data/Matrix Editor-sessie starten ................................................ 241 Celwaarden invoeren en bekijken ....................................................... 243 Een rij, kolom of cel invoegen of wissen ............................................
Kennismaking: de Data/Matrix Editor Gebruik de Data/Matrix Editor om een lijstvariabele met één kolom te maken. Voeg vervolgens een tweede kolom met gegevens toe. U ziet dat de lijstvariabele (die slechts één kolom kan bevatten) automatisch wordt omgezet in een gegevensvariabele (die meerdere kolommen kan bevatten). Stappen 1. Start de Data/Matrix Editor en creëer een nieuwe lijstvariabele met de naam TEMP. 2. Voer een kolom met getallen in.
Overzicht van lijst-, gegevens- en matrixvariabelen Om een effectief gebruik te maken van de Data/Matrix Editor, moet u begrijpen wat lijst-, gegevens- en matrixvariabelen zijn. Lijstvariabele Een lijst is een rij van gegevens (getallen, uitdrukkingen of tekenreeksen) die al dan niet aan elkaar gerelateerd zijn. Elk gegeven wordt een element genoemd.
Gegevensvariabele (Vervolg) In het basisscherm of in een programma kunt u de opdracht NewData gebruiken om een gegevensvariabele te creëren die uit bestaande lijsten bestaat.
Een Data/Matrix Editor-sessie starten Ieder keer dat u de Data/Matrix Editor start, kunt u een nieuwe variabele creëren, de actieve variabele (de variabele die de laatste keer, dat u de Data/Matrix Editor gebruikte, was weergegeven) opnieuw gebruiken, of een bestaande variabele openen. Een nieuwe gegevens-, matrix- of lijstvariabele creëren 1. Druk op O en kies 6:Data/Matrix Editor. 2. Kies 3:New. 3. Specificeer de passende informatie voor de nieuwe variabele.
De actieve variabele gebruiken U kunt de Data/Matrix Editor op elk gewenst moment verlaten en naar een andere toepassing gaan. Om terug te gaan naar de variabele die werd weergegeven op het moment dat u de Data/Matrix Editor verliet, drukt u op O 6 en kiest u 1:Current. Een nieuwe variabele creëren vanuit de Data/Matrix Editor Vanuit de Data/Matrix Editor voert u de volgende handelingen uit. 1. Druk op ƒ en kies 3:New. 2. Specificeer het type, de map en de variabelenaam.
Celwaarden invoeren en bekijken Als u een nieuwe variabele creëert, is de Data/Matrix Editor eerst leeg (voor een lijst of gegevensvariabele) of gevuld met nullen (voor een matrix). Als u een bestaande variabele opent, worden de waarden in die variabele weergegeven. U kunt vervolgens extra waarden toevoegen of bestaande waarden bewerken. Het scherm van de Data/Matrix Editor Hieronder ziet u een blanco Data/Matrix Editor scherm. Wanneer het scherm wordt geopend, markeert de cursor de cel in rij 1, kolom 1.
Door de Editor bladeren Verplaatsing van de cursor: Druk op: Eén cel tegelijk D, C, B, of A Eén pagina tegelijk 2 vervolgens D, C, B, of A Ga respectievelijk naar rij 1 in ¥ C of de actieve kolom of naar de ¥ D laatste rij die gegevens bevat voor een willekeurige kolom op het scherm. Indien de cursor op of voorbij die laatste rij staat, wordt hij bij indrukken van ¥ D naar rij 999 verplaatst. Ga respectievelijk naar kolom ¥ A o f 1 of naar de laatste kolom die ¥ B gegevens bevat.
¦ Wanneer u in een matrixvariabele een waarde invoert in een cel die buiten de actuele begrenzingen ligt, worden er automatisch extra rijen en/of kolommen aan de matrix toegevoegd om de nieuwe cel op te nemen. Andere cellen in de nieuwe rijen en/of kolommen worden gevuld met nullen. Opmerking: hoewel u de grootte van een matrix specificeert wanneer u deze creëert, kunt u gemakkelijk extra rijen en/of kolommen toevoegen.
Een rij, kolom of cel invoegen of wissen De algemene procedures voor het invoegen of wissen van een cel, rij of kolom zijn eenvoudig en direct. U kunt maximaal 99 kolommen maken, met maximaal 999 elementen per kolom. Opmerking over kolomtitels en kolomkopteksten De rijen of cellen die kolomtitels of kolomkopteksten bevatten kunt u niet wissen. Het is evenmin mogelijk een rij of een cel in te voegen boven een kolomtitel of kolomkoptekst.
Een cel invoegen De nieuwe cel wordt voor de gemarkeerde cel in dezelfde kolom ingevoegd. (U kunt geen cel invoegen in een geblokkeerde kolom, die gedefinieerd is door een functie in de koptekst van een kolom. Zie pagina 248.) Voer in de Data/Matrix Editor de volgende handelingen uit. 1. Verplaats de cursor naar de bedoelde cel. 2. TI-89: 2 ˆ TI-92 Plus: ˆ en kies 1:Insert. 3. Kies 1:cell. Opmerking: bij een matrixvariabele kunt u geen cel invoegen omdat de matrix een rechthoekige vorm moet behouden.
Een kolomkoptekst definiëren met een uitdrukking Voor een lijstvariabele of een kolom in een gegevensvariabele kunt u in de kolomkoptekst een functie invoeren, die automatisch een lijst van elementen genereert. In een gegevensvariabele is het ook mogelijk de ene kolom te definiëren in termen van een andere kolom. Een definitie voor een koptekst invoeren Tip: om een bestaande definitie te bekijken, drukt u op † of verplaatst u de cursor naar de koptekstcel van de kolom en bekijkt u de invoerregel.
Een bestaande lijst gebruiken als kolom Veronderstel dat u één of meer bestaande lijsten hebt en dat u deze lijsten wilt gebruiken als kolommen in een gegevensvariabele. Vanuit: Handeling: Opmerking: als u een CBLé of CBRé hebt, kunt u deze technieken gebruiken voor uw daarmee verzamelde lijsten. De Data/Matrix Editor Gebruik † om de kolomkoptekst van de gewenste kolom te definiëren. Verwijs naar de bestaande lijstvariabele. Bijvoorbeeld: Tip: gebruik 2 ° om bestaande lijstvariabelen te bekijken.
De functies Shift en CumSum gebruiken in een kolomkoptekst Wanneer u een kolomkoptekst definieert kunt u de functies shift en cumSum gebruiken zoals hieronder wordt beschreven. Deze beschrijvingen wijken enigszins af van bijlage A. In dit deel wordt beschreven hoe u de functies moet gebruiken in de Data/Matrix Editor. In bijlage A vindt u een meer algemene beschrijving voor het basisscherm of een programma.
Kolommen sorteren Nadat u informatie hebt ingevoerd in een gegevens-, lijst of matrixvariabele, kunt u een bepaalde kolom op numerieke of alfabetische volgorde sorteren. Het is ook mogelijk alle kolommen als geheel te sorteren, op basis van een “sleutel” kolom. Een enkele kolom sorteren Ga in de Data/Matrix Editor als volgt te werk. 1. Verplaats de cursor naar één van de cellen van de kolom. 2. TI-89: 2 ˆ TI-92 Plus: ˆ en kies 3:Sort Column. Getallen worden in oplopende volgorde gesorteerd.
Een kopie van een lijst-, gegevens- of matrixvariabele opslaan U kunt een kopie van een lijst-, gegevens- of matrixvariabele opslaan. U kunt ook een lijst naar een gegevensvariabele kopiëren of een kolom uit een gegevensvariabele selecteren en deze kolom naar een lijst kopiëren. Geldige kopieën Opmerking: een lijst wordt automatisch omgezet in een gegevensvariabele als u meer dan één kolom met informatie invoert.
Hoofdstuk 16. Statistieken en grafieken van gegevens 16 Kennismaking: statistieken en grafieken van gegevens.................... 254 Overzicht van stappen bij statistische analyse................................... 258 Een statistische berekening uitvoeren ................................................ 259 Typen statistische berekeningen ......................................................... 261 Statistische variabelen ..........................................................................
Kennismaking: statistieken en grafieken van gegevens Op basis van een steekproef in zeven steden, voert u gegevens in die de bevolkingsomvang relateren aan het aantal gebouwen met meer dan 12 verdiepingen. Bepaal met behulp van Med-Med regressie en lineaire regressie de vergelijkingen die het best bij deze gegevens passen en plot deze. Voorspel voor elke regressievergelijking hoeveel gebouwen met meer dan 12 verdiepingen u denkt te vinden in een stad met 300.000 inwoners.
³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen Stappen 6. Geef het dialoogvenster Calculate ‡ weer. Stel het volgende in: Calculation Type = MedMed x = C1 y = C2 Store RegEQ to = y1(x) 7. Voer de berekening uit om de Med-Med-regressievergelijking weer te geven. B7D Cj1D jC2D BD¸ ‡ B7D C1D C2D BD¸ ¸ ¸ ¸ ¸ Venster Zoals is aangegeven in het dialoogvenster Calculate, wordt deze vergelijking opgeslagen in y1(x). 8. Sluit het scherm STAT VARS. De Data/Matrix Editor wordt weergegeven. 9.
Stappen 15. Open de Y= Editor. Stel voor de Med-Med vergelijking y1(x) de weergavestijl in op Dot. ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen ¥# 2ˆ2 ¥# ˆ2 C C „9 „9 O61 O61 Venster Opmerking: afhankelijk van de eerdere inhoud van de Y= Editor, kan het nodig zijn de cursor naar y1 te verplaatsen. PLOTS 1 bovenin het scherm betekent dat Plot 1 geselecteerd is. U ziet dat y1(x) en y2(x) geselecteerd waren toen de regressievergelijkingen werden opgeslagen. 16.
³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen Stappen 22. Voer een titel in voor kolom 6. BC2™ Definieer de koptekst van kolom R E S I D j 6 als de restwaarden voor LinReg. ¸ 23. Open het scherm Plot Setup en deselecteer Plot 1. †jC2| jC5¸ BC RESID ¸ †C2| C5¸ „† „† 24. Markeer Plot 2 en definieer deze D ƒ D als: D Cj1D jC4¸ ¸ Plot Type = Scatter Mark = Box x = C1 y = C4 (MedMed-restwaarden) 25.
Overzicht van stappen bij statistische analyse In dit deel wordt een overzicht gegeven van de stappen die gebruikt worden bij het uitvoeren van een statistische berekening of het uitzetten van een statistisch plot. Zie voor gedetailleerde beschrijvingen de volgende pagina’s. Statistische gegevens berekenen en uitzetten Stel de modus Graph (3) in op FUNCTION. Voer statistische gegevens in de Data/Matrix Editor in (O 6).
Een statistische berekening uitvoeren In de Data/Matrix Editor, gebruikt u het werkbalkmenu ‡ Calc om statistische berekeningen uit te voeren. U kunt statistieken met één of twee variabelen analyseren of verschillende typen van regressie-analyse uitvoeren. Het dialoogvenster Calculate U moet een gegevensvariabele geopend hebben. De Data/Matrix Editor voert geen statistische berekeningen uit met een lijst- of matrixvariabele. In de Data/Matrix Editor gaat u als volgt te werk. 1.
Het dialoogvenster Calculate (Vervolg) Optie Omschrijving Freq Typ het nummer van de kolom die een “gewichts”-waarde voor elk gegeven bevat. Indien u geen kolomnummer invoert, wordt aangenomen dat alle gegevens hetzelfde gewicht (1) hebben. Opmerking: voor een voorbeeld van het gebruik van Freq, Category, en Include Categories, zie pagina 270. Category Typ het nummer van de kolom die een categoriewaarde voor elk gegeven bevat.
Typen statistische berekeningen Zoals ook al werd beschreven in het voorgaande gedeelte, kunt u met het dialoogvenster Calculate aangeven wat voor statistische berekening u uit wilt voeren. In dit gedeelte vindt u meer informatie over de verschillende typen berekeningen. Het type berekening selecteren In het dialoogvenster Calculate ( ‡ ) markeert u de actuele instelling voor het Calculation Type en drukt u op B. U kunt nu een keuze maken uit een menu met beschikbare types.
Het type berekening selecteren (Vervolg) Type Omschrijving MedMed Mediaan-Mediaan — Berekent voor de gegevens de regressielijn y=ax+b (waar a de richtingscoëfficiënt en b het snijpunt met de y-as is), gebruik makend van de mediaan-mediaan methode, die deel uitmaakt van de methode van de invariabele rechte. De door de methode gebruikte referentiepunten medx1, medy1, medx2, medy2, medx3, en medy3 worden berekend en onder deze namen opgeslagen in het geheugen.
Statistische variabelen De resultaten van statistische berekeningen worden opgeslagen in variabelen. Om toegang te verkrijgen tot deze variabelen, typt u de naam van de variabele of gebruikt u het scherm VAR-LINK, zoals is beschreven in hoofdstuk 21. Alle statistische variabelen worden gewist wanneer u de gegevens bewerkt of het type berekening wijzigt. Andere situaties waarin de variabelen gewist worden staan op pagina 260.
Een statistische grafiek (plot) definiëren In de Data/Matrix Editor kunt u de ingevoerde gegevens gebruiken om verschillende typen statistische grafieken (of statistische plots) te definiëren. U kunt maximaal negen plots tegelijk definiëren. Procedure In de Data/Matrix Editor gaat u als volgt te werk. 1. Druk op „ om het scherm Plot Setup te openen. Aanvankelijk is geen van de plots gedefinieerd. 2. Verplaats de cursor om het nummer van het plot te markeren die u wilt definiëren.
Opmerking: voor een voorbeeld van het gebruik van Freq, Category en Include Categories, zie pagina 270. Optie Omschrijving Freq Typ het nummer van de kolom die de “gewichts”waarde voor elk gegeven bevat. Indien u geen kolomnummer invoert, wordt aangenomen dat alle gegevens hetzelfde gewicht (1) hebben. Category Typ het nummer van de kolom die een categoriewaarde voor elk gegeven bevat.
Statistische grafiek-types Wanneer u een plot definieert, zoals in het voorafgaande deel is beschreven, kunt u in het scherm Plot Setup het plot-type kiezen. In dit deel vindt u meer informatie over de beschikbare plot-types. Spreidingsdiagram (puntenwolk) Gegevens van x en y worden geplot als coördinatenparen. Om die reden moeten de kolommen of lijsten die u opgeeft voor x en y dezelfde lengte hebben. ¦ De geplotte punten worden getoond met het symbool dat u hebt gekozen als Mark.
Histogram Bij dit type worden gegevens in één variabele geplot in een histogram. De x-as is verdeeld in gelijke stukken die de klassen of staven worden genoemd. De hoogte van iedere staaf (y-waarde) geeft aan hoeveel gegevens er binnen de grenzen van de klasse aanwezig zijn. ¦ ¦ ¦ Wanneer u het histogram definieert kunt u de Hist. Bucket Width opgeven (de standaardinstelling is 1) om de breedte van de klassen in te stellen.
Het gebruik van de Y= Editor voor statistische grafieken In de voorafgaande delen werd beschreven hoe u statistische plots kunt definiëren en selecteren in de Data/Matrix Editor. Het is ook mogelijk statistische plots te definiëren en te selecteren in de Y= Editor. De lijst met statistische grafieken tonen Druk op ¥ # om de Y= Editor te openen. Aanvankelijk bevinden de negen statistische plots zich “boven de bovenkant” van het scherm, boven de functies van de vorm y(x).
Een gedefinieerde statistische grafiek uitzetten en volgen Na het invoeren van de gegevens en het definiëren van de statistische grafieken, kunt u de geselecteerde plots tekenen met dezelfde methodes die u in de Y= Editor gebruikt om een functie te tekenen (zoals beschreven in hoofdstuk 6). Het weergavevenster definiëren Statistische grafieken worden op de actuele grafiek weergegeven. Voor de statistische grafieken worden de venstervariabelen gebruikt die gedefinieerd zijn in de Window Editor.
Frequenties en categorieën gebruiken Om de manier waarop de gegeven geanalyseerd worden te beïnvloeden, kunt u frequentie-waarden en/of categoriewaarden gebruiken. Met frequentiewaarden kunt u bepaalde gegevens “wegen”. Met categoriewaarden kunt u een deelverzameling van de gegevens analyseren. Voorbeeld van een frequentie-kolom In een gegevensvariabele kunt u elke kolom in de Data/Matrix Editor gebruiken om de frequentie (of het gewicht) voor de gegevens in rij te specificeren.
Stel dat u de toetsscores invoert van leerlingen uit de 4e en de 5e klas. U wilt de resultaten van de hele groep analyseren, maar u wilt ook categorieën analyseren, bijvoorbeeld de meisjes uit de 4e, de jongens uit de 4e, de meisjes en jongens uit de 4e, etc. Bepaal eerst welke categoriewaarden u wilt gebruiken. Opmerking: u hebt geen categoriewaarde voor de hele groep nodig.
Indien u beschikt over een CBL of CBR Het Calculator-Based Laboratoryé System (CBLé) en het Calculator-Based Rangeré System (CBRé) zijn, apart verkrijgbare accessoires, waarmee u gegevens kunt verzamelen van een aantal in de praktijk uitgevoerde experimenten. De TI-89 / TI-92 Plus CBL- en CBR-programma’s zijn verkrijgbaar via de TI web site: http://www.ti.com/calc/cbl and http://www.ti.
Een gegevensvariabele creëren met de CBLlijsten Het is mogelijk een nieuwe gegevensvariabele te creëren die bestaat uit de benodigde CBL-lijstvariabelen. ¦ In het basisscherm of in een programma gebruikt u de opdracht NewData. NewData dataVar, lijst1 [,lijst2 ] [,lijst3 ] ... De namen van de CBL-lijstvariabelen. In de nieuwe gegevensvariabele zal lijst 1 gekopieerd worden naar kolom 1, lijst 2 naar kolom 2 etc. Naam van de nieuwe gegevensvariabele die u wilt creëren.
274 Hoofdstuk 16. Statistieken en grafieken van gegevens 16STATS.
Hoofdstuk 17. Programmeren 17 Kennismaking: programmeren ............................................................. 276 Een bestaand programma uitvoeren ................................................... 278 Een Program Editor-sessie starten ...................................................... 280 Overzicht van het invoeren van een programma ............................... 282 Overzicht van het invoeren van een functie .......................................
Kennismaking: programmeren Schrijf een programma dat de gebruiker vraagt een geheel getal in te voeren, dat alle gehele getallen van 1 tot het ingevoerde gehele getal bij elkaar optelt en het resultaat weergeeft. Stappen ³ › TI.89 TI.92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 1. Start een nieuw programma in de O 7 3 Program Editor. O73 2. Typ PROG1 (zonder spaties) als de D D naam van de nieuwe PROGj1 programmavariabele. DD PROG1 3. Geef het template van een nieuw ¸¸ programma weer.
Stappen 5. Ga naar het basisscherm. Voer de programmanaam in, gevolgd door een paar haakjes. U dient ook ( ) te typen als het programma geen argumenten heeft. ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen " 2™PROG j1 cd¸ ¥" PROG 1 cd¸ 5 5 Venster prog1() Het programma geeft een dialoogvenster weer met de prompt die in het programma is opgegeven. 6. Typ 5 in het weergegeven dialoogvenster. 7. Ga verder met het programma.
Een bestaand programma uitvoeren Nadat een programma gemaakt is (zoals wordt beschreven in de resterende delen van dit hoofdstuk), kunt u het op het basisscherm uitvoeren. De eventuele uitvoer van het programma wordt in een dialoogvenster, op het scherm Program I/O of op het scherm Graph weergegeven. Een programma uitvoeren Op het basisscherm: Tip: gebruik 2 ° om een lijst met bestaande PRGM-variabelen weer te geven.
Waar wordt de uitvoer weergegeven? Afhankelijk van de opdrachten in het programma, geeft de TI-89 / TI-92 Plus automatisch informatie op het desbetreffende scherm weer. ¦ De meeste uitvoer- en invoeropdrachten gebruiken het scherm Program I/O. (Invoeropdrachten verzoeken de gebruiker om informatie in te voeren.) ¦ De grafiek-gerelateerde opdrachten gebruiken meestal het scherm Graph. Nadat het programma gestopt is, geeft de TI-89 / TI-92 Plus het laatst weergegeven scherm weer.
Een Program Editor-sessie starten Elke keer dat u de Program Editor start, kunt u het actuele programma of de actuele functie (die werd weergegeven toen u de Program Editor voor het laatst gebruikte) hervatten, een bestaand programma of een bestaande functie openen of een nieuw programma of nieuwe functie starten. Een nieuw programma of 1. Druk op O en kies vervolgens 7:Program Editor. een nieuwe functie starten 2. Kies 3:New. 3.
Het actieve programma hervatten U kunt op elk gewenst moment de Program Editor verlaten en naar een andere toepassing gaan. Als u terug wilt keren naar het programma of de functie, die werd weergegeven toen u de Program Editor verliet, drukt u op O 7 en kiest u 1:Current. Een nieuw programma starten in de Program Editor Als u het actuele programma of de actuele functie wilt verlaten en een nieuw programma of nieuwe functie wilt beginnen: 1. Druk op ƒ en kies 3:New. 2.
Overzicht van het invoeren van een programma Een programma is een reeks opdrachten die in volgorde worden uitgevoerd (hoewel bepaalde opdrachten de programmavolgorde beïnvloeden). In het algemeen geldt dat alles wat vanuit het basisscherm kan worden uitgevoerd, in een programma kan worden opgenomen. De uitvoering van een programma gaat door tot het einde van het programma of de opdracht Stop bereikt is.
Het programmaverloop controleren Als u een programma uitvoert, worden de programmaregels in volgorde uitgevoerd. Bepaalde opdrachten beïnvloeden echter het programmaverloop. Bijvoorbeeld: Tip: zie pagina 295 en 297 voor meer informatie. ¦ Controlestructuren zoals If...EndIf-opdrachten gebruiken een voorwaardelijke test om te beslissen welk deel van een programma wordt uitgevoerd. ¦ Lus-opdrachten zoals For...EndFor herhalen een groep opdrachten.
Voorbeeld van het doorgeven van waarden aan een programma Het volgende programma tekent een cirkel op het scherm Graph en tekent vervolgens een horizontale rechte bovenaan de cirkel. Er moeten drie waarden aan het programma worden doorgegeven: de xen y-coördinaten van het middelpunt van de cirkel en de straal r. ¦ Als u het programma in de Program Editor schrijft: Geef tussen de ( ) naast de programmanaam de variabelen op die gebruikt worden om de doorgegeven waarden op te slaan.
Overzicht van het invoeren van een functie Een functie, die in de Program Editor is gemaakt, lijkt sterk op de functies en instructies die u meestal op het basisscherm gebruikt. Waarom zou u een door de gebruiker gedefinieerde functie maken? Functies zijn (evenals programma’s) ideaal voor herhaalde berekeningen of taken. U hoeft de functie slechts één maal te schrijven. Vervolgens kunt u deze zo vaak gebruiken als nodig is. Functies hebben echter een aantal voordelen ten opzichte van programma’s.
Een functie invoeren Als u een nieuwe functie maakt in de Program Editor, geeft de TI-89 / TI-92 Plus een leeg template weer. Functienaam die u opgeeft als u een nieuwe functie maakt. Opmerking: gebruik de cursorknop om door de functie te bladeren voor het invoeren of bewerken van opdrachten. Vergeet niet deze regel te bewerken om eventuele vereiste argumenten op te nemen. Gebruik argumentnamen in de definitie die nooit gebruikt zullen worden als de functie wordt aangeroepen.
Een programma in een ander programma aanroepen Een programma kan een ander programma aanroepen als een subroutine. De subroutine kan extern (een afzonderlijk programma) of intern (opgenomen in het hoofdprogramma) zijn. Subroutines zijn nuttig als een programma dezelfde groep opdrachten op verschillende plaatsen moet herhalen. Een afzonderlijk programma aanroepen Als u een afzonderlijk programma wilt aanroepen, gebruikt u dezelfde synt als wordt gebruikt om het programma op het basisscherm uit te voeren.
Variabelen in een programma gebruiken Programma’s gebruiken variabelen op grofweg dezelfde wijze als u deze op het basisscherm gebruikt. De “beschikbaarheid” van de variabelen heeft echter invloed op de wijze waarop ze worden opgeslagen en op hun toegankelijkheid. Beschikbaarheid van variabelen Beschikbaarheid Omschrijving Variabelen met gereserveerde namen die automatisch worden gemaakt om gegevens over de status van de TI-89 / TI-92 Plus op te slaan. Venstervariabelen (xmin, xmax, ymin, ymax, etc.
Kringdefinitiefouten Bij het evalueren van een door de gebruiker gedefinieerde functie of bij het uitvoeren van een programma, kunt u een argument specificeren dat dezelfde variabele bevat die gebruikt werd om de functie te definiëren of het programma te maken. Om Circular definition fouten te vermijden moet u een waarde toekennen voor x of i variabelen die gebruikt worden bij het evalueren van de functie of het uitvoeren van het programma.
Lokale variabelen gebruiken in functies of programma’s Een lokale variabele is een tijdelijke variabele, die alleen bestaat gedurende het uitwerken van een door de gebruiker gedefinieerde functie of de uitvoering van een door de gebruiker gedefinieerd programma. Voorbeeld van een lokale variabele Tip: gebruik zo vaak mogelijk lokale variabelen voor variabelen die alleen in een programma worden gebruikt en die niet moeten worden bewaard nadat het programma stopt.
Symbolische berekeningen uitvoeren Wanneer u wilt dat een functie of een programma symbolische berekeningen uitvoert, moet u geen lokale, maar een globale variabele gebruiken. U moet er in dit geval echter zeker van zijn dat de globale variabele niet reeds buiten het programma bestaat. Hiervoor kunt u de volgende methodes gebruiken. ¦ Verwijs naar een naam van een globale variabele, met twee of meer tekens, waarvan het waarschijnlijk is dat hij niet buiten de functie of buiten het programma bestaat.
Bewerkingen met tekenreeksen Tekenreeksen worden gebruikt om tekst in te voeren en weer te geven. U kunt een tekenreeks rechtstreeks typen of als waarde aan een variabele toekennen. Hoe tekenreeksen worden gebruikt Een tekenreeks is een reeks tekens ingesloten in “aanhalingstekens”. Bij het programmeren stellen tekenreeksen het programma in staat om informatie weer te geven of de gebruiker te vragen een bepaalde handeling te verrichten.
Tekenreeksopdrachten Opdracht Omschrijving Opmerking: zie Appendix A voor de syntax van alle opdrachten en functies van de TI-89 / TI-92 Plus. # Converteert een tekenreeks naar een variabelenaam. Dit wordt indirectie genoemd. & Voegt twee tekenreeksen samen tot één tekenreeks. char Geeft het teken dat correspondeert met een opgegeven tekencode. Dit is het omgekeerde van de opdracht ord. dim Geeft het aantal tekens van een tekenreeks.
Voorwaardelijke tests Voorwaardelijke tests laten programma’s beslissingen nemen. Afhankelijk of een test waar of onwaar is kan een programma bijvoorbeeld beslissen welke van twee handelingen uitgevoerd wordt. Voorwaardelijke tests worden gebruikt met controlestructuren zoals If...EndIf en lussen zoals While...EndWhile (verderop in dit hoofdstuk beschreven).
If, Lbl en Goto gebruiken om het verloop van het programma te controleren De structuur If...EndIf gebruikt een voorwaardelijke test om te beslissen of één of meer opdrachten al dan niet worden uitgevoerd. De opdrachten Lbl (label) en Goto kunnen ook worden gebruikt om van de ene plaats in een programma naar een andere te springen. Het werkbalkmenu „ Als u If...EndIf-structuren wilt invoeren, gebruikt u het werkbalkmenu „ Control van de Program Editor.
If...Then...Else... EndIfstructuren Als u één groep opdrachten wilt uitvoeren indien een voorwaardelijke test waar is en een andere groep indien de voorwaarde onwaar is, gebruikt u de volgende structuur: Wordt alleen uitgevoerd indien x>5. Wordt alleen uitgevoerd indien x5. Geeft de waarde weer van: • 2x als x>5. • 5x als x5. If...Then...ElseIf...
Lussen gebruiken om een groep opdrachten te herhalen Als u dezelfde groep opdrachten wilt herhalen, gebruikt u een lus. Er zijn verschillende typen lussen beschikbaar. Elk type biedt u een andere manier om de lus te verlaten, op basis van een voorwaardelijke test. Het werkbalkmenu „ Control Opmerking: een lusopdracht markeert het begin van de lus. De corresponderende opdracht End markeert het einde van de lus.
Bijvoorbeeld: Tip: u kunt de tellervariabele lokaal declareren (zie pagina 288 en 290) als deze niet hoeft te worden onthouden nadat het programma stopt. While...EndWhile-lussen Geeft 0, 1, 2, 3, 4 en 5 weer. Geeft 6 weer. Als variabele de waarde 6 bereikt, wordt de lus niet uitgevoerd. :For i,0,5,1 : Disp i :EndFor :Disp i Een While...EndWhile-lus herhaalt een blok opdrachten zolang een opgegeven voorwaarde waar is.
Loop...EndLoop-lussen Loop...EndLoop maakt een lus die eindeloos herhaald wordt. De opdracht Loop heeft geen argumenten. :Loop : -------: -------:EndLoop :-------- De lus bevat gewoonlijk opdrachten, die het programma in staat stellen de lus te verlaten. Veel gebruikte opdrachten zijn: If, Exit, Goto en Lbl (label). Bijvoorbeeld: De opdracht If controleert de voorwaarde. Opmerking: met de opdracht Exit wordt de actieve lus verlaten. Verlaat de lus en springt hier naartoe als x de waarde 6 bereikt.
De TI-89 / TI-92 Plus configureren Programma's kunnen opdrachten bevatten die de configuratie van de TI-89 / TI-92 Plus veranderen. Aangezien in het bijzonder modus-wijzigingen nuttig kunnen zijn, maakt het werkbalkmenu 2 ˆ Mode van de Program Editor het gemakkelijk om de juiste syntax voor de opdracht setMode in te voeren. Configuratie-opdrachten Opdracht Omschrijving getConfg Geeft een lijst met eigenschappen van de rekenmachine. getFold Geeft de naam van de actuele map.
De gebruiker om invoer vragen en uitvoer weergeven Hoewel waarden in een programma kunnen worden ingebouwd (of van tevoren worden toegewezen aan variabelen), kan een programma de gebruiker vragen informatie in te voeren tijdens de uitvoering. Een programma kan eveneens informatie, zoals het resultaat van een berekening, weergeven. Het werkbalkmenu … I/O Voor het invoeren van de meeste veel gebruikte invoer/uitvoer-opdrachten gebruikt u het werkbalkmenu … I/O van de Program Editor.
Uitvoeropdrachten Opmerking: in een programma wordt het resultaat van een berekening niet automatisch weergegeven als de berekening wordt uitgevoerd. U moet een uitvoeropdracht gebruiken. Tip: na Disp en Output gaat het programma onmiddellijk verder. Wellicht wilt u de opdracht Pause toevoegen. Grafische gebruikersinterfaceopdrachten Tip: als u een programma uitvoert dat een aangepaste werkbalk instelt, dan is die werkbalk nog steeds beschikbaar nadat het programma is gestopt.
Een door de gebruiker gedefinieerd menu creëren Met de functie “gebruikersmenufunctie” van de TI-89 / TI-92 Plus kunt u uw eigen werkbalkmenu maken. Een door de gebruiker gedefinieerd menu kan iedere willekeurige beschikbare functie, instructie of set van tekens bevatten. De TI-89 / TI-92 Plus heeft een standaard door de gebruiker gedefinieerd menu, dat u kunt wijzigen of opnieuw kunt definiëren.
Opmerking: het volgende kan enigszins afwijken van het standaard door de gebruiker gedefinieerde menu op uw rekenmachine.
Een tabel of grafiek maken Als u een tabel of grafiek wilt maken op basis van één of meer functies of vergelijkingen, gebruikt u de opdrachten die in dit deel worden beschreven. Tabelopdrachten Grafiek-opdrachten Opmerking: zie pagina 300 voor meer informatie over het gebruik van setMode. Opdracht Omschrijving DispTbl Geeft de actuele inhoud van het scherm Table weer. setTable Stelt de tabelparameters Graph <–> Table of Independent in.
Plaatjes en databaseopdrachten Opmerking: zie ook hoofdstuk 12 voor informatie over plaatjes van grafieken en databases. 306 Opdracht Omschrijving AndPic Geeft het scherm Graph weer en plaatst een opgeslagen plaatje van een grafiek over het scherm door het logische AND te gebruiken. CyclePic Maakt een animatie van een serie opgeslagen plaatje van een grafiek. NewPic Maakt een nieuwe variabele voor een plaatje van een grafiek op basis van een matrix.
Tekenen op het scherm Graph Als u een figuur op het scherm Graph wilt tekenen, gebruikt u de opdrachten die in dit deel worden beschreven. Pixel- vs. roosterpuntcoördinaten Tip: zie hoofdstuk 14 voor meer informatie over pixelcoördinaten in gesplitste schermen. Voor het tekenen van een figuur kunt u kiezen uit twee coördinaatsystemen om een lokatie op het scherm op te geven. ¦ Pixelcoördinaten — Verwijzen naar de pixels die het fysieke scherm vormen.
Rechten en cirkels tekenen Uitdrukkingen tekenen 308 Opdracht Omschrijving Circle of PxlCrcl Tekent, wist of inverteert een cirkel met een opgegeven middelpunt en straal. DrawSlp Tekent een rechte met een opgegeven richtingscoëfficiënt door een opgegeven punt. Line of PxlLine Tekent, wist of inverteert een lijnstuk tussen twee coördinaatparen. LineHorz of PxlHorz Tekent, wist of inverteert een horizontale rechte op een opgegeven rijcoördinaat.
Toegang krijgen tot een andere TI-89 / TI-92 Plus, een CBL of een CBR Als u twee TI-89 / TI-92 Plus apparaten aan elkaar koppelt (zoals wordt beschreven in hoofdstuk 18), kunnen programma’s op beide apparaten variabelen met elkaar uitwisselen. Als u een TI-89 / TI-92 Plus aan een CalculatorBased Laboratoryé (CBLé) of een Calculator-Based Ranger (CBRé) systeem koppelt, kan een programma van de TI-89 / TI-92 Plus toegang krijgen tot de CBL of CBR.
Fouten in programma’s opsporen en fouten afhandelen Nadat u een programma hebt geschreven, kunt u verschillende technieken gebruiken om fouten te vinden en te corrigeren. U kunt ook een foutafhandelingsopdracht in het programma zelf inbouwen. Run-time fouten De eerste stap bij het opsporen van fouten in uw programma bestaat eruit, het programma uit te voeren. De TI-89 / TI-92 Plus controleert iedere uitgevoerde opdracht automatisch op syntaxfouten.
Voorbeeld: alternatieve manieren gebruiken In de kennismaking aan het begin van dit hoofdstuk wordt een programma weergegeven waarin de gebruiker gevraagd wordt een geheel getal in te voeren, waarna alle gehele getallen van 1 tot en met het ingevoerde getal bij elkaar worden opgeteld en het resultaat wordt weergegeven. Dit deel biedt een aantal alternatieve manieren, die u kunt gebruiken om hetzelfde doel te bereiken.
Voorbeeld 4 Dit voorbeeld gebruikt Dialog...EndDlog om dialoogvensters te maken voor invoer en uitvoer. Het gebruikt Loop...EndLoop om het resultaat te berekenen. Definieert een dialoogvenster voor invoer. Converteert een tekenreeks die met Request is ingevoerd naar een uitdrukking. Lusberekening. Definieert een dialoogvenster voor uitvoer.
Assembleertaalprogramma’s U kunt programma’s uitvoeren die in assembleertaal geschreven zijn voor de TI-89 / TI-92 Plus. Programma’s in assembleertaal werken vaak veel sneller en bieden een betere controle dan de toetsaanslagprogramma’s die u schrijft met de ingebouwde Program Editor. Waar kunt u de programma’s in assembleertaal vinden Zowel programma’s in assembleertaal als toetsaanslagprogramma’s zijn beschikbaar op de TI website op het volgende adres: http://www.ti.com/calc http://www.ti.
Sneltoetsen voor het uitvoeren van een programma In het basisscherm kunt u sneltoetsen van het toetsenbord gebruiken om maximaal negen door de gebruiker gedefinieerde of assembleertaalprogramma’s uit te voeren. De programma’s moeten dan wel de volgende namen hebben. In het basisscherm drukt u op: Opmerking: de programma’s moeten zijn opgeslagen in de HOOFDmap (MAIN).
Hoofdstuk 18. Text Editor 18 Kennismaking: tekstbewerkingen........................................................ 316 Een Text Editor-sessie starten ............................................................. 317 Tekst invoeren en bewerken ................................................................ 319 Speciale tekens invoeren ....................................................................... 324 Een opdrachtscript invoeren en uitvoeren .........................................
Kennismaking: tekstbewerkingen Begin een nieuwe Text Editor-sessie. Experimenteer vervolgens met de Text Editor door een willekeurige tekst te typen. Experimenteer tijdens het typen met het verplaatsen van de tekstcursor en het corrigeren van eventuele typefouten. Stappen 1. Begin een nieuwe sessie van de Text Editor. ³ › TI.89 TI.92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen O83 2.
Een Text Editor-sessie starten Iedere keer als u de Text Editor start, kunt u een nieuwe tekstsessie beginnen, de actuele sessie hervatten (de sessie die werd weergegeven toen u de Text Editor voor het laatst gebruikte) of een vorige sessie openen. Een nieuwe sessie beginnen 1. Druk op O en kies vervolgens 8:Text Editor. 2. Kies 3:New. Het dialoogvenster NEW wordt weergegeven. 3. Specificeer een map en een tekstvariabele die u wilt gebruiken om de nieuwe sessie op te slaan.
De actuele sessie hervatten U kunt op elk gewenst moment de Text Editor verlaten en naar een andere toepassing gaan. Als u terug wilt keren naar de sessie die werd weergegeven toen u de Text Editor verliet, drukt u op O 8 en kiest u 1:Current. Een nieuwe sessie starten vanuit de Text Editor De actuele Text Editor-sessie verlaten en een nieuwe sessie starten: 1. Druk op ƒ en kies 3:New. 2. Specificeer een map en een tekstvariabele voor de nieuwe sessie. 3. Druk twee maal op ¸.
Tekst invoeren en bewerken Nadat u met een Text Editor-sessie bent begonnen, kunt u tekst invoeren en bewerken. U kunt grotendeels de technieken gebruiken die u al gebruikt hebt voor het invoeren en bewerken van informatie op de invoerregel van het basisscherm. Tekst typen Opmerking: Gebruik de cursorknop om door een sessie te bladeren of de tekstcursor te plaatsen.
Alfabetische tekens typen (Vervolg) Tekens verwijderen Wanneer op de TI-89 één van beide alpha-lock types is ingeschakeld, geldt het volgende: ¦ Om een punt, komma of ander teken te typen dat de eerste functie van een toets is, moet u de alpha-lock uitschakelen. ¦ Om een teken te typen dat de tweede functie van een toets is, zoals 2 [, is het niet nodig de alpha-lock uit te schakelen. Nadat u het teken heeft ingevoerd, blijft de alpha-lock ingeschakeld.
Tekst knippen, kopiëren en plakken Door te knippen of te kopiëren plaatst u gemarkeerde tekst op het klembord van de TI-89 / TI-92 Plus. Als u knipt verwijdert u de tekst van de actuele lokatie (dit gebruikt u om tekst te verplaatsen) en als u kopieert blijft de tekst staan. 1. Markeer de tekst die u wilt verplaatsen of kopiëren. Tip: u kunt op: TI.89: ¥ 5, ¥ 6, ¥ 7 TI.92 Plus: ¥X, ¥C, ¥V drukken om te knippen, kopiëren en plakken zonder dat u het werkbalkmenu ƒ hoeft te gebruiken. 2. Druk op ƒ. 3.
Een teken invoegen of overschrijven Standaard staat de TI-89 / TI-92 Plus in de invoegmodus. Als u tussen de invoeg- en overschrijfmodus wilt omschakelen, drukt u op 2/. De TI.89 / TI.92 Plus staat in Tip: kijk naar de vorm van de cursor om na te gaan of deze in invoeg- dan wel overschrijfmodus staat. Smalle cursor tussen tekens De cursor markeert een teken Het volgende teken dat u typt: Wordt op de positie van de cursor ingevoegd. Vervangt het gemarkeerde teken.
2. Gebruik de TI-GRAPH LINK software om het bestand van de computer naar de TI-89 / TI-92 Plus te sturen. a. Gebruik de TI-GRAPH LINK kabel om de computer en de rekenmachine met elkaar te verbinden. b. Verzeker u ervan dat op de TI-89 / TI-92 Plus het basisscherm is ingesteld. c. In de software selecteert u Send in het menu Link. Selecteer het tekstbestand en klik op Add om het toe te voegen aan de lijst Files Selected. Klik tot slot op OK. d.
Speciale tekens invoeren U kunt het menu CHAR gebruiken om speciale tekens uit een lijst te selecteren. U kunt bepaalde, veelgebruikte speciale tekens ook typen vanaf het toetsenbord. Als u wilt weten welke speciale tekens beschikbaar zijn via het toetsenbord, kunt u een schema oproepen waarop de tekens en hun corresponderende toetsen worden weergegeven. Het menu CHAR gebruiken 1. Druk op 2 ¿. 2. Kies de gewenste categorie. Er wordt een menu weergegeven met de tekens in die categorie. 3. Kies een teken.
TI.89 toetsenbordschema functiesneltoetsen: TI.92 Plus toetsenbordschema functiesneltoetsen: GREEK (¥ c) — Geeft toegang GREEK (2 G) — Geeft toegang tot de set Griekse tekens (verderop beschreven). tot de set Griekse tekens (verderop beschreven). SYSDATA ( ¥ b ) — kopieert de actuele grafiekcoördinaten naar de systeemvariabele sysdata. FMT ( ¥ Í ) — geeft het dialoogvenster FORMATS weer. KBDPRGM1 – 9 ( ¥ 1 tot ¥ 9 ) CAPS (2 ¢)— Schakelt hoofdlettervergrendeling aan en uit.
Accenttekens typen via het toetsenbord van de TI.92 Plus Bij het indrukken van een toets voor een accentteken wordt er geen letter met accent weergegeven. Het accentteken wordt toegevoegd aan de volgende letter die u indrukt. 1. Druk op 2 en vervolgens op de toets voor het accentteken. Opmerking: om u te helpen de gewenste toetsen te vinden, geeft dit schema alleen de speciale symbolen weer. 2. Druk op de toets voor de letter die u van een accentteken wilt voorzien.
Meerdere toetsen geven u toegang tot Griekse kleine letters en hoofdletters. Bijvoorbeeld: Op de TI.89: Op de TI.92 Plus: 1. Druk op ¥ c om toegang te 1. Druk op 2 G om toegang te krijgen tot de Griekse tekenset. krijgen tot de Griekse tekenset. 2. Druk op ¥ c j + letter om toegang te krijgen tot 2. Druk op 2 G + letter om Griekse kleine letters. toegang te krijgen tot Griekse Voorbeeld: kleine letters. Voorbeeld: ¥ c j [W] geeft ω 2 G W geeft ω 3.
Een opdrachtscript invoeren en uitvoeren Door een opdrachtscript te gebruiken, kunt u de Text Editor gebruiken om een reeks opdrachtregels te typen die op elk gewenst moment vanaf het basisscherm kan worden uitgevoerd. Zo kunt u interactieve voorbeeldscripts maken waarin u een reeks opdrachten vastlegt, waarna u deze afzonderlijk kunt uitvoeren. Een opdrachtmarkering invoegen In de Text Editor: 1. Plaats de cursor op de regel voor de opdracht. 2. Druk op „ om het werkbalkmenu Command weer te geven.
De Text Editor/ het basisscherm splitsen Op een gesplitst scherm kunt u uw opdrachtscript en het resultaat van een uitgevoerde opdracht tegelijkertijd weergeven. Doel: Het scherm splitsen Druk op: … en kies 1:Script view. Naar een volledig Text Editorscherm terugkeren … en kies 2:Clear split. U kunt ook 3 gebruiken om handmatig een gesplitst scherm in te stellen. Met … is het echter veel gemakkelijker om een gesplitst Text Editor-scherm/basisscherm in te stellen dan met 3.
Een lab-rapport maken Als u een TI-GRAPH LINKé, waarmee de TI-89 / TI-92 Plus met een PC kan communiceren, hebt, kunt u lab-rapporten maken. Gebruik de Text Editor voor het schrijven van een rapport waarin afdrukobjecten kunnen worden opgenomen. Gebruik vervolgens de TI-GRAPH LINK om het rapport af te drukken op de printer die op de computer is aangesloten. Afdrukobjecten U kunt in de Text Editor een variabele als afdrukobject specificeren.
Het rapport afdrukken Algemene stappen Voor gedetailleerde informatie 1. Sluit de TI-89 / TI-92 Plus aan op uw computer met de TI-GRAPH LINK kabel. TI-GRAPH LINK. Zie het handboek van de 2. Gebruik de TI-GRAPH LINK software om een labrapport van de rekenmachine te halen en dit vervolgens af te drukken. Voorbeeld Neem aan dat u hebt opgeslagen: ¦ Een functie als y1(x) (geef y1 op en niet y1(x)). ¦ Een tekening van een grafiek als pic1. ¦ Toepasselijke informatie in de variabelen der en sol.
332 Hoofdstuk 18. Text Editor 18TXTED.
Hoofdstuk 19. Numeric Solver 19 Kennismaking: Numeric Solver............................................................ 334 De Solver weergeven en een vergelijking invoeren........................... 335 De bekende variabelen definiëren ....................................................... 337 Oplossen naar de onbekende variabele .............................................. 339 De oplossing plotten..............................................................................
Kennismaking: Numeric Solver Beschouw de vergelijking a=(m2ì m1)/(m2+m1)ù g, met bekende waarden m2=10 en g=9,8. Zoek de waarde van m1, waarbij u aanneemt dat a=1/3 g. Stappen 1. Geef de Numeric Solver weer. 2. Voer de vergelijking in. Wanneer u op ¸ of D drukt, verschijnt op het scherm een overzicht van de variabelen die in de vergelijking gebruikt worden. 3. Voer waarden in voor elke variabele, met uitzondering van de onbekende variabele m1. Definieer eerst m2 en g. Definieer vervolgens a.
De Solver weergeven en een vergelijking invoeren Nadat u de Numeric Solver heeft weergegeven, begint u met het invoeren van de vergelijking die u wilt oplossen. De Numeric Solver weergeven Om de Numeric Solver weer te geven, drukt u op O 9. Het scherm Numeric Solver toont de laatst ingevoerde vergelijking, als die er is. Een vergelijking invoeren Tips: in uw vergelijking: • Moet u geen systeemfunctienamen gebruiken (zoals y1(x) of r1(q)) voor eenvoudige variabelen (y1 of r1).
Eerder ingevoerde vergelijkingen opvragen De meest recent ingevoerde vergelijkingen (maximaal 11 in de standaardinstelling) worden bewaard in het geheugen. Om één van deze vergelijkingen op te vragen, gaat u als volgt te werk: 1. In het scherm Numeric Solver, drukt u op ‡. Een dialoogvenster toont de meest recent ingevoerde vergelijking. Tip: u kunt specificeren hoeveel vergelijkingen er in het geheugen moeten worden bewaard.
De bekende variabelen definiëren Nadat u een vergelijking heeft getypt in de Numeric Solver, voert u voor alle variabelen de betreffende waarden in behalve voor de onbekende variabele. De lijst met variabelen definiëren Opmerking: indien een bestaande variabele geblokkeerd of in het archief opgeslagen is, kunt u de waarde hiervan niet bewerken. Nadat u de vergelijking heeft getypt op de regel eqn:, drukt u op ¸ of D.
Opmerking: u kunt niet oplossen naar een systeemvariabele anders dan exp. Indien de vergelijking een systeemvariabele bevat, kunt u geen gebruik maken van … om te plotten. ¦ Indien de vergelijking een systeemvariabele bevat (xmin, xmax, etc.), wordt die variabele niet opgesomd. De Solver gebruikt de bestaande waarde van de systeemvariabele In het standaard weergavevenster, xmax=10.
Oplossen naar de onbekende variabele Nadat u een vergelijking heeft getypt in de Numeric Solver en waarden heeft ingevoerd voor de bekende variabelen, bent u klaar om de vergelijking op te lossen naar de onbekende variabele. De oplossing zoeken Nadat alle bekende variabelen gedefinieerd zijn: 1. Verplaats de cursor naar de onbekende variabele. Opmerking: om een berekening te stoppen (af te breken), drukt u op ´.
De oplossing plotten U kunt de oplossingen van een vergelijking plotten op elk willekeurig moment nadat u de bekende variabelen gedefinieerd heeft, zowel voordat als nadat u de vergelijking naar de onbekende variabele heeft opgelost. Door de oplossingen te plotten kunt u zien hoeveel oplossingen er bestaan en kunt u de cursor gebruiken om een nauwkeurige beginschatting en grenzen te selecteren. De grafiek weergeven In de Numeric Solver laat u de cursor op de onbekende variabele staan.
Een nieuwe beginschatting selecteren vanuit de grafiek Gebruik de grafische cursor voor het selecteren van een beginschatting als volgt: 1. Verplaats de cursor (vrij beweegbare cursor of volgcursor) naar het punt dat u wilt gebruiken als de nieuwe schatting. 2. Gebruik 2 a om het scherm Numeric Solver te activeren. Opmerking: de cursorcoördinaat xc is de waarde van de onbekende variabele, en yc is de waarde van leftì rt. Terugkeren naar volledig scherm 3.
342 Hoofdstuk 19. Numeric Solver 19SOLVER.
Hoofdstuk 20. Talstelsels 20 Kennismaking: talstelsels...................................................................... 344 Talstelsels invoeren en converteren.................................................... 345 Wiskundige bewerkingen uitvoeren met Hex of Bin getallen............................................................................................... 346 Bits vergelijken of manipuleren ...........................................................
Kennismaking: talstelsels Bereken 10 binair (2-tallig) + F hexadecimaal (16-tallig) + 10 decimaal (10-tallig). Gebruik vervolgens de 4 operator om een geheel getal van het ene stelsel naar het andere te converteren. Observeer tot slot hoe het veranderen van de modus Base de weergegeven resultaten beïnvloedt. Stappen ³ › TI.89 TI.92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 1. Geef het dialoogvenster MODE, Pagina 2 weer.
Talstelsels invoeren en converteren Ongeacht de ingestelde modus Base, moet u altijd het passende voorvoegsel gebruiken wanneer u een binair of hexadecimaal getal invoert. Een binair of hexadecimaal getal invoeren Om een binair getal in te voeren, gebruikt u de vorm: 0b binairGetal (bijvoorbeeld: 0b11100110) Binair getal met maximaal 32 cijfers Nul, niet de letter O, en de letter b Opmerking: u kunt de b of h in het voorvoegsel, evenals de hex tekens A – F, in kleine letters of hoofdletters typen.
Wiskundige bewerkingen uitvoeren met Hex of Bin getallen Voor alle bewerkingen op gehele getallen kunt u een hexadecimaal of binair getal invoeren. De resultaten worden weergegeven overeenkomstig de ingestelde modus Base. De resultaten zijn echter gebonden aan bepaalde beperkingen voor wat betreft de omvang wanneer Base = HEX of BIN. De modus Base instellen voor weergegeven resultaten 1. Druk op 3 „ om pagina 2 van het scherm MODE weer te geven. 2.
Bits vergelijken of manipuleren Met de volgende operatoren en functies kunt u bits in een binair getal vergelijken of manipuleren. U kunt een geheel getal invoeren in een willekeurig talstelsel. Uw invoeren worden automatisch geconverteerd naar een binaire vorm voor de bewerking op de bits, en de resultaten worden weergegeven overeenkomstig de ingestelde modus Base. Booleaanse bewerkingen Opmerking: u kunt deze operatoren selecteren in het menu MATH/Base.
Bits roteren en verschuiven Functie met syntax Omschrijving rotate(geheelgetal) Indien aantalRotaties: – of – ¦ is weggelaten — de bits roteren één keer naar rechts (standaardinstelling is ë 1). ¦ negatief is — de bits roteren het gespecificeerde aantal keer naar rechts. ¦ positief is — de bits roteren het gespecificeerde aantal keer naar links. rotate(geheelgetal,aantalRotaties) Opmerking: u kunt deze functies selecteren in het menu MATH/Base.
Hoofdstuk 21. Geheugen- en variabelenbeheer 21 Kennismaking: geheugen- en variabelenbeheer................................. 350 Geheugen controleren en opnieuw instellen...................................... 353 Het scherm VAR-LINK weergeven....................................................... 355 Variabelen en mappen manipuleren met VAR-LINK ......................... 357 Een variabelenaam in een toepassing plakken ..................................
Kennismaking: geheugen- en variabelenbeheer Ken waarden toe aan verschillende variabele-gegevenstypes. Gebruik het scherm VAR-LINK om een lijst met de gedefinieerde variabelen weer te geven. Breng vervolgens een variabele over naar het geheugen van het gegevensarchief van de gebruiker en onderzoek de manieren waarop u al dan niet toegang krijgt tot een gearchiveerde variabele. (Gearchiveerde variabelen worden automatisch geblokkeerd.
Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus Toetsaanslagen Toetsaanslagen 5. Markeer de functievariabele f en D2ˆ bekijk de inhoud van die variabele. Venster Dˆ Merk op dat de functie is gedefinieerd als f(x), maar op het scherm als f wordt weergegeven. 6. Sluit het venster Contents. N N 7. Sluit, terwijl de variabele f nog ¸ steeds gemarkeerd is, het scherm VAR-LINK en plak de variabelenaam op de invoerregel. ¸ 8. Voltooi de bewerking. 2d¸ 5ù f( Merk op dat “ ( ” geplakt wordt.
Stappen ³ › TI-89 TI-92 Plus toetsaanslagen toetsaanslagen Display 2° 2° 14. Gebruik VAR-LINK om de variabele uit het archief te halen. (gebruik D om (gebruik D om x1 te markeren) x1 te markeren) ƒ9 ƒ9 15. Ga terug naar het basisscherm en " sla een andere waarde op onder ¸ de uit het archief gehaalde variabele. ¥" ¸ Variabelen verwijderen: 16. Geef VAR-LINK weer en gebruik 2° het werkbalkmenu ‡ All om alle ‡1 variabelen te selecteren. 2° ‡1 Een Ÿ markeert items die geselecteerd zijn.
Geheugen controleren en opnieuw instellen Op het scherm MEMORY wordt de geheugenruimte (in bytes) aangegeven die gebruikt wordt door alle variabelen in elk gegevenstype, ongeacht of de variabelen zijn opgeslagen in het RAM of in het gegevensarchief van de gebruiker. U kunt dit scherm ook gebruiken om het geheugen te resetten.
Flash ROM vrij op het scherm MEMORY Opmerking: voor TI-92 Plus Modules en bepaalde TI-89 gebruikers, bedraagt de maximum archiefruimte ongeveer 384-KB, ongeacht de hoeveelheid vrije Flash ROM die beschikbaar is. Het vrije Flash ROM dat wordt weergegeven op het scherm Memory 2¯ wordt gedeeld door het archief en de Flashtoepassingen. Dit Flash ROM is verdeeld in sectoren van 64-KB geheugen. Elke afzonderlijke sector kan archief of Flash-toepassingen bevatten, maar niet beide.
Het scherm VAR-LINK weergeven Op het scherm VAR-LINK worden de variabelen en mappen weergegeven die momenteel gedefinieerd zijn. Nadat u het scherm hebt weergegeven, kunt u de variabelen en/of mappen manipuleren zoals verderop in dit hoofdstuk wordt beschreven. Het scherm VAR-LINK weergeven Opmerking: zie hoofdstuk 5 voor meer informatie over het gebruik van mappen. Druk op 2 °.
Alleen een opgegeven map en/of variabeletype weergeven Als u veel variabelen en/of mappen hebt, kan het moeilijk zijn om een specifieke variabele te vinden. Door de instelling van VAR-LINK te wijzigen, kunt u opgeven welke informatie u wilt zien. Op het scherm VAR-LINK: Tip: als u een menu wilt annuleren, drukt u op N. Tip: als u systeemvariabelen (venstervariabelen, etc.) wilt weergeven, kiest u 3:System, de laatste optie in het menu Var Type. 1. Druk op „ View. 2.
Variabelen en mappen manipuleren met VAR-LINK Op het scherm VAR-LINK kunt u de inhoud van een variabele weergeven. Ook kunt u één of meer in de lijst opgenomen items selecteren en deze manipuleren door middel van de bewerkingen die in dit deel worden beschreven. De inhoud van een variabele weergeven Opmerking: u kunt de inhoud niet vanaf dit scherm bewerken. U kunt alle variabeletypen weergeven behalve ASM, DATA, of GDB. Stel bijvoorbeeld dat u een DATA-variabele moet openen in de Data/Matrix Editor. 1.
Een nieuwe map maken kopiërenhernoemenblokkeren/deblokkerenkopiërenkopiërenZie hoofdstuk 5 voor meer informatie over het gebruik van mappen. 1. Druk op het scherm VAR-LINK op ƒ Manage en kies 5:Create Folder. 2. Typ een unieke naam en druk twee maal op ¸. Variabelen van de ene map naar een andere kopiëren of verplaatsen Naast de map MAIN moet u ten minste één andere map hebben. U kunt VAR-LINK niet gebruiken om variabelen binnen één en dezelfde map te kopiëren. 1.
Een variabelenaam in een toepassing plakken Neem aan dat u een uitdrukking op het basisscherm aan het typen bent en zich niet meer herinnert welke variabele u moet gebruiken. U kunt het scherm VAR-LINK weergeven, een variabele in de lijst selecteren en die variabelenaam rechtstreeks op de invoerregel van het basisscherm plakken. Welke toepassingen kunt u gebruiken? Procedure In de volgende toepassingen kunt u een variabelenaam op de actuele cursorpositie plakken.
Een variabele in het archief opslaan en uit het archief halen Om één of meer variabelen op interactieve wijze in het archief op te slaan of uit het archief te halen, gebruikt u het scherm VAR-LINK. U kunt deze handelingen ook uitvoeren in het basisscherm of in een programma. Waarom zou u een variabele willen archiveren? Opmerking: u kunt geen variabelen met gereserveerde namen of systeemvariabelen archiveren.
In het scherm VAR-LINK Om een variabele in het archief op te slaan of uit het archief te halen: 1. Druk op 2 ° om het scherm VAR-LINK weer te geven. Tip: om een enkele variabele te selecteren, kunt u deze markeren. Om meerdere variabelen te selecteren, markeert u alle variabelen en drukt u op † Ÿ. 2. Selecteer één of meer variabelen, deze mogen zich in verschillende mappen bevinden. (U kunt een volledige map selecteren door de naam van de map te selecteren.) 3.
Als er een Garbage Collection melding wordt gegeven Als u uitgebreid gebruik maakt van het gegevensarchief van de gebruiker, is het mogelijk dat u een Garbage Collection melding (reorganisatie van de geheugeninhoud) krijgt. Dit gebeurt wanneer u probeert een variabele te archiveren terwijl er niet genoeg vrije geheugenruimte is in het archief. De TI-89 / TI-92 Plus zal in elk geval proberen de gearchiveerde variabelen te herordenen, om extra ruimte te maken.
Hoe het uit het archief halen van een variabele het proces beïnvloedt Wanneer u een variabele uit het archief haalt, wordt deze gekopieerd naar het RAM. Hij wordt echter niet feitelijk gewist uit het gegevensarchief van de gebruiker. Nadat u de variabelen B variabele A Sector 1 Sector 2 en C uit het archief hebt gehaald, blijven ze ruimte in beslag nemen.
Geheugenfout bij het opvragen van een gearchiveerde variabele Een gearchiveerde variabele wordt op dezelfde wijze behandeld als een geblokkeerde variabele. U kunt de variabele bereiken, maar u kunt hem niet bewerken of wissen. In sommige gevallen kunt u een geheugenfout krijgen terwijl u een gearchiveerde variabele probeert op te vragen. Wat veroorzaakt de geheugenfout? De melding Memory Error wordt weergegeven wanneer er niet genoeg vrij RAM is om de gearchiveerde variabele op te vragen.
Hoofdstuk 22. Apparaten koppelen en productcode upgraden 22 Twee apparaten koppelen..................................................................... 366 Variabelen Flash-toepassingen en mappen zenden ........................... 367 Variabelen onder controle van een programma versturen ............... 371 Productsoftware upgraden (basiscode).............................................. 373 ID-lijsten verzamelen en verzenden.....................................................
Twee apparaten koppelen De TI-89 en de TI-92 Plus worden geleverd met een kabel waarmee u twee apparaten kunt koppelen. Na het koppelen is het mogelijk informatie tussen de twee apparaten te verzenden. Aansluiten alvorens te zenden of te ontvangen Druk één uiteinde van de kabel stevig in de I/O poort van elk apparaat. Beide apparaten kunnen zenden of ontvangen, afhankelijk van de instelling die u kiest in het scherm VAR-LINK.
Variabelen Flash-toepassingen en mappen zenden Het zenden van variabelen is een handige manier om elke variabele van het scherm VAR-LINK— functies, programma's, etc. met meerdere apparaten te 'delen'. Het is ook mogelijk Flash-toepassingen en mappen te verzenden. De apparaten instellen De meeste Flash-toepassingen kunnen alleen worden overgebracht van een TI-89 naar een TI-89 of van een TI-92 Plus naar een TI-92 Plus.
Regels voor het verzenden van variabelen, Flashtoepassingen of mappen Gedeblokkeerde en uit het archief gehaalde variabelen die dezelfde naam hebben op het zendende en het ontvangende apparaat, zullen worden overschreven vanaf het zendende apparaat.
Veel voorkomende fouten waarschuwingsmeldingen Weergegeven op Melding en omschrijving Verzendend apparaat Deze melding wordt na een aantal seconden weergegeven als: ¦ Er geen kabel aan de I/O-poort van het verzendende apparaat gekoppeld is. — of — ¦ Het ontvangende apparaat niet aan het andere uiteinde van de kabel gekoppeld is. — of — ¦ Het ontvangende apparaat niet is ingesteld om te ontvangen. Druk op N of ¸ om de verzending te annuleren.
Variabelen, Flashtoepassingen of mappen verwijderen 1. Druk op 2 ° om het scherm VAR-LINK weer te geven. 2. Selecteer de variabelen, mappen of Flash-toepassingen die u wilt verwijderen. ¦ Om een enkele variabele of Flash-toepassing te selecteren, verplaatst u de cursor om deze te markeren. Opmerking: het is niet mogelijk de map Main te verwijderen. ¦ Om een enkele map te selecteren, markeert u deze en drukt u op † om er een vinkje (Ÿ) naast te zetten.
Variabelen onder controle van een programma versturen U kunt een programma gebruiken dat de opdracht GetCalc en SendCalc of SendChat bevat om een variabele van de ene rekenmachine naar de andere te versturen. Overzicht van de opdrachten SendCalc stuurt een variabele naar de verbindingspoort, en via deze poort kan een aangekoppelde rekenmachine de waarde van de variabele ontvangen. Op de gekoppelde rekenmachine moet het basisscherm ingesteld zijn of moet GetCalc uitgevoerd worden vanuit een programma.
Het programma uitvoeren Opmerking: zie hoofdstuk 17 voor meer informatie over het gebruik van de Program Editor. Deze procedure gaat ervan uit dat: ¦ De twee apparaten aan elkaar gekoppeld zijn met de verbindingskabel, zoals beschreven op pagina 366. ¦ Het programma Chat op beide apparaten geladen is. (Een op een TI-92 geladen programma moet SendCalc gebruiken in plaats van SendChat.) − Gebruik de Program Editor op beide apparaten om het programma in te voeren.
Productsoftware upgraden (basiscode) Het is mogelijk de productsoftware (basiscode) op uw TI-89 / TI-92 Plus te upgraden. Het is ook mogelijk productsoftware (basiscode) over te brengen van de ene TI-89 of TI-92 Plus naar de andere, op voorwaarde dat het ontvangende apparaat beschikt over de juiste certificatie, die het gebruik van de software mogelijk maakt.
Een back-up van het apparaat maken alvorens productsoftware (basiscode) te installeren Belangrijk: zet nieuwe batterijen in het apparaat voordat u met de installatie begint. Opmerking: de computerrekenmachine verbindingskabel is niet dezelfde kabel als die bij de rekenmachine wordt geleverd.
Productsoftware (basiscode) overbrengen Indien de zendende TI-89 of TI-92 Plus de originele productsoftware (basiscode) of een gratis onderhouds-upgrade heeft, heeft de ontvangende TI-89 of TI-92 Plus geen nieuw certificaat nodig. Het actuele certificaat is geldig en de onderhouds-upgrade kan worden overgedragen. Indien de zendende TI-89 of TI-92 Plus een gekochte functie-upgrade heeft, moet de upgrade voor het ontvangende apparaat worden gekocht.
Productsoftware overbrengen (vervolg) Tijdens de overdracht wordt op het ontvangende apparaat getoond hoe de overdracht verloopt. Wanneer de overdracht voltooid is, gebeurt het volgende: ¦ Het zendende apparaat gaat terug naar het scherm VAR-LINK. ¦ Het ontvangende apparaat gaat terug naar het basisscherm. Misschien is het nodig het contrast in te stellen met behulp van ¥ | (lichter) of ¥ « (donkerder).
Foutmeldingen De meeste foutmeldingen worden weergegeven op het verzendende apparaat. Afhankelijk van het moment waarop de fout optreedt, is het ook mogelijk foutmeldingen te zien op het ontvangende apparaat. Foutmelding Omschrijving Het verzendende en ontvangende apparaat zijn niet correct met elkaar verbonden, of het ontvangende apparaat is niet ingesteld om te ontvangen. Het certificaat op het ontvangende apparaat is niet geldig voor de productsoftware (basiscode) op het verzendende apparaat.
ID-lijsten verzamelen en verzenden Met de menu-optie … 6:Send ID List in het scherm VAR-LINK kunt u elektronische ID-nummers van afzonderlijke TI-89 / TI-92 Plus rekenmachines verzamelen. ID-lijsten en groepscertificaten De ID-lijst functie biedt een handige manier om rekenmachine-ID's te verzamelen voor de groepsaanschaf van commerciële toepassingen. Nadat de ID's verzameld zijn, stuurt u ze naar Texas Instruments, zodat er een groepscertificaat kan worden afgegeven.
De ID-lijst naar een computer sturen Nadat alle ID's op één rekenmachine zijn verzameld, gebruikt u de TI-GRAPH LINKé software en een computer-rekenmachine verbindingskabel (apart verkrijgbaar) om de ID-lijst op te slaan op een computer. De ID-lijst kan vervolgens via e-mail worden verzonden als attachment of kan worden afgedrukt en per post of fax aan Texas Instruments worden gestuurd.
Compatibiliteit tussen de TI-89, TI-92 Plus en TI-92 In het algemeen zijn gegevens en programma’s van de TI-89 en TI-92 Plus compatibel, enige verschillen daargelaten. Beide rekenmachines zijn echter op bepaalde punten incompatibel met de TI-92. Waar mogelijk wordt gegevensuitwisseling met een TI-92 toegestaan.
Van TI-92 naar TI-89 of TI-92 Plus Van TI-89 of TI-92 Plus naar TI-92 Alle door de gebruiker gedefinieerde variabelen, inclusief functies en programma’s, kunnen van een TI-92 naar een TI-89 of TI-92 Plus gestuurd worden. Het is echter mogelijk dat ze zich niet op dezelfde manier gedragen. Voorbeelden hiervan zijn: ¦ Conflicten tussen namen van systeemvariabelen, functies en instructies van de TI-89 en de TI-92 Plus en door de gebruiker gedefinieerde namen van de TI-92.
382 Hoofdstuk 22. Apparaten koppelen en productcode upgraden 22LINK.
Hoofdstuk 23. Activiteiten 23 Analyse van het paal-hoek-probleem .................................................. 384 De ABC-formule afleiden ...................................................................... 386 Een matrix onderzoeken....................................................................... 388 Cos(x) = sin(x) onderzoeken ............................................................... 389 De minimale oppervlakte van een parallellepipedum bepalen ........
Analyse van het paal-hoek-probleem Een gang van tien meter breed komt in de hoek van een gebouw op een gang van vijf meter breed uit. Bepaal de lengte van de langste paal die horizontaal gehouden de hoek om kan gaan. Maximumlengte van de paal in de gang De maximumlengte van een paal “c” is het kortste lijnstuk dat de binnenhoek en de tegenoverliggende zijden van de twee gangen raakt, zoals wordt getoond in de tekening hieronder.
5. Bereken de exacte maximumlengte van de paal. Typ: c ( 2 ± ) Tip: knip en plak het resultaat van stap 4 op de invoerregel tussen de haakjes van c( ) en druk op ¥ ¸. 6. Bereken bij benadering de maximumlengte van de paal. Resultaat: ongeveer 20,8097 meter. Hoofdstuk 23. Activiteiten 23ACTS.
De ABC-formule afleiden Deze activiteit laat u zien hoe u de ABC-formule: ë b „ bñ -4ac x= 2a afleidt. Zie hoofdstuk 3 “Werken met symbolen” voor meer informatie over het gebruik van de functies in dit voorbeeld. Berekeningen uitvoeren om de ABC-formule af te leiden Volg de volgende stappen om de ABC-formule af te leiden door een algemene tweedegraadsvergelijking te herleiden. 1. Wis alle variabelen van één teken in de actuele map. TI-89: 2 ˆ TI-92 Plus: ˆ Kies 1:Clear a-z en druk op ¸ om te bevestigen.
7. Ontbind het resultaat in factoren met behulp van de functie factor(). 8. Vermenigvuldig beide kanten van de vergelijking met 4añ. 9. Trek de wortel van beide kanten van de vergelijking waarbij a>0 en b>0 en x>0. 10. Los de vergelijking op voor x door van beide kanten van de vergelijking b af te trekken en vervolgens door 2a te delen. Opmerking: dit is slechts één van de twee wortels van de tweedegraadsvergelijking, vanwege de beperkingen in stap 9. Hoofdstuk 23. Activiteiten 23ACTS.
Een matrix onderzoeken Deze activiteit laat u zien hoe u verschillende matrixbewerkingen uit kunt voeren. Een 3x3 matrix Volg deze stappen om een willekeurige matrix te genereren, deze uit te breiden, de matrix te bepalen en vervolgens op te lossen naar x om te bepalen voor welke waarden de inverse niet bestaat. 1. Gebruik op het basisscherm RandSeed om de generator van toevalsgetallen in te stellen op de fabrieksstandaard.
Cos(x) = sin(x) onderzoeken Bij deze activiteit worden twee methodes gebruikt om te bepalen wanneer cos(x) = sin(x) voor x gelegen tussen 0 en 3p. Methode 1: tekenen van de grafiek Volg de volgende stappen om na te gaan waar de grafieken van de functies y1(x)=cos(x) en y2(x)=sin(x) elkaar snijden. 1. Voer in in de Y= Editor y1(x)=cos(x) en y2(x)=sin(x). 2. Stel in de Window Editor xmin=0 en xmax=3p. 3. Druk op „ en kies A:ZoomFit. Tip: druk op ‡ en kies 5:Intersection.
De minimale oppervlakte van een parallellepipedum bepalen Deze activiteit laat u zien hoe u de minimale oppervlakte van een parallellepipedum met een constant volume V kunt bepalen. Zie hoofdstuk 3 “Werken met symbolen” en hoofdstuk 10 “3D grafieken” voor meer informatie over de stappen die in dit voorbeeld gebruikt worden.
De minimale oppervlakte op analytische wijze bepalen Volg de volgende stappen om het probleem op het basisscherm op analytische wijze op te lossen. 1. Druk x en y uit in termen van v. Voer het volgende in: solve(d(sa(x,y,v),1x)=0 and d(sa(x,y,v),y)=0, {x,y}) Tip: druk op ¸ om het exacte resultaat in symbolische vorm te krijgen. Druk op ¥ ¸ om een benadering van het resultaat in decimale vorm te krijgen. 2. Bepaal de minimumoppervlakte waarbij de waarde van v gelijk is aan 300.
Een zelfstudiescript uitvoeren met behulp van de Text Editor Deze activiteit laat u zien hoe u de Text Editor gebruikt om een zelfstudiescript uit te voeren. Zie hoofdstuk 18 “Text Editor” voor meer informatie over tekstbewerkingen. Een zelfstudiescript uitvoeren Volg de volgende stappen om een script te schrijven met behulp van de Text Editor, elke regel te testen en de resultaten in het history area op het basisscherm te bekijken. 1. Open de Text Editor en maak een nieuwe variabele met de naam demo1.
Opmerking: druk op … en kies 2:Clear split als u terug wilt gaan naar een volledig Text Editor-scherm. 4. Druk herhaaldelijk op † om alle regels van het script één voor één uit te voeren. Tip: druk twee maal op 2 K als u het basisscherm wilt weergeven. 5. Als u de resultaten van het script op een volledig scherm wilt weergeven, gaat u naar het basisscherm. Hoofdstuk 23. Activiteiten 23ACTS.
Een gebroken functie splitsen in quotiënt en rest Deze activiteit onderzoekt wat er gebeurt als een gebroken functie wordt uitgewerkt tot een quotiënt en een rest. Zie hoofdstuk 6 “Grafieken van functies” en hoofdstuk 3 “Werken met symbolen” voor meer informatie over de stappen die in dit voorbeeld worden gebruikt.
6. Voeg de oorspronkelijke functie f(x) als y3(x) toe en selecteer hiervoor de grafiekstijl Square. 7. Stel in de Window Editor de venstervariabelen als volgt in: x= y= Opmerking: verzeker u ervan dat de modus Graph is ingesteld op Function. [ë 10,15,10] [ë 100,100,10] 8. Teken de grafiek. Merk op dat het gedrag van de functie f(x) ruwweg weergegeven wordt door het kwadratische quotiënt y2(x).
Statistieken bestuderen: gegevens op categorieën filteren Deze activiteit biedt een statistische analyse van het gewicht van middelbare scholieren waarbij categorieën worden gebruikt om de gegevens te filteren. Zie hoofdstuk 15 “Data/Matrix Editor” en hoofdstuk 16 “Statistieken en gegevensplots” voor meer informatie over het gebruik van de opdrachten uit dit voorbeeld.
Volg de volgende stappen om het gewicht van middelbare scholieren te vergelijken met de klas waar zij in zitten. 1. Open de Data/Matrix Editor en maak een nieuwe variabele van het type Data met de naam students. 2. Voer de gegevens en categorieën uit tabel 2 in respectievelijk kolom c1 en c2 in. Opmerking: maak een aantal boxplots om verschillende deelverzamelingen van gegevens met elkaar te vergelijken. 3. Open het werkbalkmenu „ Plot Setup. 4.
7. Druk op ƒ en wijzig de optie Include Categories voor Plot 2 tot en met Plot 5 in het volgende: Plot 2: {1,2} (jongens, meisjes uit de brugklas) Plot 3: {7,8} (jongens, meisjes uit die vierde klas) Plot 4: {1,3,5,7} (alle jongens) Plot 5: {2,4,6,8} (alle meisjes) Opmerking: alleen Plot 1 tot en met Plot 5 dienen geselecteerd te worden. 8. In de Y= Editor deselecteert u eventuele functies die in een vorige activiteit geselecteerd zijn. 9.
CBL-programma voor de TI-89 / TI-92 Plus Deze activiteit biedt een programma dat gebruikt kan worden wanneer de TI-89 / TI-92 Plus gekoppeld is aan een Calculator-Based Laboratoryé (CBLé). Dit programma werkt met het experiment “Newton’s Law of Cooling” en lijkt op het experiment “Coffee To Go” uit het CBL System Experiment Workbook. U kunt lange teksten typen via het toetsenbord van uw computer en vervolgens de TI-GRAPH LINK gebruiken om deze teksten naar de TI-89 te sturen.
De baan van een “geslagen” honkbal bestuderen Deze activiteit maakt gebruikt van de instellingen voor gesplitste schermen om tegelijkertijd een parameterkromme en een tabel weer te geven, om de baan van een geslagen honkbal te bestuderen. Een parameterkromme en een tabel instellen Voer de volgende stappen uit om de baan van een honkbal die met een beginsnelheid van 95 voet per seconde en onder een hoek van 32 graden weggeslagen wordt, te bestuderen. 1.
5. Stel de venstervariabelen als volgt in: t-waarden= x-waarden= y-waarden= [0,4,.1] [0,300,50] [0,100,10] Tip: druk op 2 a. 6. Schakel over naar de rechterkant en geef de grafiek weer. Tip: druk op ¥ &. 7. Geef het dialoogvenster TABLE SETUP weer en wijzig tblStart in 0 en @tbl in 0.1. Tip: druk op ¥ '. 8. Geef de tabel aan de linkerkant weer en druk op D om t=2. te markeren. Opmerking: terwijl u de volgcursor van tc=0.0 naar tc=3.1 verplaatst, ziet u de positie van de bal op het tijdstip tc. 9.
Complexe nulpunten van een derdegraadsveelterm visualiseren Deze activiteit beschrijft het in beeld brengen van de complexe nulpunten van een derdegraadsveelterm. Zie hoofdstuk 3 “Werken met symbolen” en hoofdstuk 10 “3D grafieken “ voor meer informatie over de stappen die in dit voorbeeld worden gevolgd.
Opmerking: het berekenen en het tekenen van de grafiek duurt ongeveer drie minuten. 6. In de Y=Editor drukt u op: TI-89: ¥ Í TI-92 Plus: ¥ F en stelt u de variabelen voor de grafische opmaak als volgt in: Axes= ON Labels= ON Style= HIDDEN SURFACE 7 Zet de grafiek van het modulusoppervlak uit. De 3D grafiek wordt gebruikt om een visueel beeld van de wortels weer te geven; deze liggen daar waar het oppervlak het xy-vlak raakt. 8. Gebruik Trace om de functiewaarden bij x=1 en y=0 te onderzoeken. 9.
Een standaardannuïteitenprobleem oplossen Deze activiteit kan worden gebruikt om het rentepercentage, het kapitaal, het aantal termijnen en het eindkapitaal van een annuïteit te bepalen. Het rentepercentage van een annuïteit bepalen Voer de volgende stappen uit om het rentepercentage (i) te bepalen van een annuïteit met een kapitaal (p) van $1,000, zes termijnen (n) en een eindkapitaal (s) van $2,000. 1. Voer op het basisscherm de vergelijking in die voor p opgelost moet worden. 2.
De tijdswaarde van geld berekenen Deze toepassing maakt een functie die kan worden gebruikt om de kosten voor het financieren van een aankoop te bepalen. Zie hoofdstuk 17 “Programmeren” voor meer informatie over de stappen die in dit voorbeeld gevolgd worden. De functie “tijdswaarde van geld” Tip: u kunt het toetsenbord van uw computer gebruiken om lange teksten in te typen en deze vervolgens met behulp van TI-GRAPH LINK naar de TI-89 / TI-92 Plus te sturen.
Rationale, reële en complexe factoren vinden Deze toepassing laat zien hoe u een uitdrukking kunt ontbinden in rationale, reële of complexe factoren. Zie hoofdstuk 3 “Werken met symbolen” voor meer informatie over de stappen die in dit voorbeeld gevolgd worden Factoren vinden Voer de onderstaande uitdrukkingen op het basisscherm in. 1. factor(x^3ì 5x) ¸ geeft een rationaal resultaat. 2. factor(x^3+5x) ¸ geeft een rationaal resultaat. 3. factor(x^3ì 5x,x) ¸ geeft een reëel resultaat. 4.
Simulatie van een steekproef zonder teruglegging Deze toepassing simuleert het trekken van ballen van verschillende kleuren uit een vaas zonder deze terug te leggen. Zie hoofdstuk 17 “Programmeren” voor meer informatie over de stappen die in dit voorbeeld gevolgd worden. Functie “steekproef zonder teruglegging” Definieer in de Program Editor drawball() als een functie die met twee parameters kan worden aangeroepen.
408 Hoofdstuk 23. Activiteiten 23ACTS.
Bijlage A: Functies en instructies Snelzoek-overzicht................................................................................. 410 Alfabetisch overzicht van bewerkingen .............................................. 414 A In deze bijlage worden de syntax en werking van alle TI-89 / TI-92 Plus-functies en -instructies beschreven. Naam van de functie of instructie. Toets of menu voor het invoeren van de naam. U kunt de naam ook via het toetsenbord intypen.
Snelzoek-overzicht In dit deel vindt u een overzicht van de functies en instructies van de TI-89 / TI-92 Plus, bijeengebracht in functionele groepen, samen met het nummer van de pagina waarop ze in deze bijlage worden beschreven.
Wiskunde + (optellen) 527 528 à (delen) 532 ! (facultet) ¡ (graad) 536 _ (onderstreping) 537 0b, 0h 540 4DD 432 4Hex 456 4Sphere 507 angle() 415 conj() 422 cosh() 424 e^() 441 fpart() 451 int() 458 isPrime() 459 log() 465 mod() 469 P4Rx() 476 R4Pq() 487 remain() 490 shift() 500 sinê() 502 tan() 511 tanhê() 512 xê 539 ì (aftrekken) ë (tekenomk) ‡()(vierk wortel) (hoek) 4 (convert) 4Bin 4Dec 4Polar abs() approx() cos coshê() exact() gcd() intDiv() lcm() max() nCr() P4Ry() R4Pr() rotate() sign() sinh() tan
Programmeren = ≤ # (indirect) and ClrErr ClrIO CustmOff Cycle DelVar DispG DropDown EndCustm EndFunc EndPrgm EndWhile Exit Func getConfg() getMode() Goto InputStr left() Loop NewProb Output Pause Prompt Return SendCalc setGraph() setUnits() switch() Then Try when() 530 531 535 414 420 421 428 429 434 438 440 443 443 443 443 444 451 452 453 455 458 460 466 472 476 479 482 491 494 495 498 510 514 516 518 ≠ > ! (opslaan) ans() ClrGraph ClrTable CustmOn Define Dialog DispHome Else EndDlog EndIf EndTBar entry
Tekenreeksen & (samenvoegen) dim() inString() ord() shift() 533 437 458 476 500 # (indirect) expr() left() right() string() 535 446 460 491 509 char() format() mid() rotate() 419 450 468 491 Bijlage A: Functies en instructies 8992APA.
Alfabetisch overzicht van bewerkingen Bewerkingen waarvan de namen niet alfabetisch gesorteerd kunnen worden (zoals +, ! en >) vindt u aan het einde van deze bijlage, vanaf pagina 527. Tenzij anders aangegeven, zijn alle voorbeelden in dit deel in de standaard resetmodus uitgevoerd en wordt er vanuit gegaan dat alle variabelen niet-gedefinieerd zijn.
AndPic CATALOG AndPic tekVar[, rij, kolom] Toont het scherm Graph waar, op pixelniveau, de logische AND bewerking toegepast werd op de pixelcoördinaten (rij, kolom) van twee beelden: de inhoud van het actuele grafische scherm en de inhoud van de tekening die opgeslagen werd in (tekVar). In de grafische modus Function en de Y= Editor: y1(x) = cos(x) C TI-89: 2ˆ Style = 3:Square TI-92 Plus: ˆ Style = 3:Square „ Zoom = 7:ZoomTrig ƒ = 2:Save Copy As...
ans() toets 2 ± ans() ⇒ waarde ans(geheel_getal) ⇒ waarde Geeft een vorig antwoord uit het history area van het basisscherm weer. geheel_getal geeft, indien opgenomen, aan welk vorig antwoord teruggehaald moet worden. Het geldige bereik voor geheel_getal loopt van 1 tot 99 en kan geen uitdrukking zijn. De standaardinstelling is 1, het meest recente antwoord.
augment() MATH/Matrix menu augment(lijst1, lijst2) ⇒ lijst Geeft een nieuwe lijst door lijst2 aan het einde van lijst1 toe te voegen. augment(matrix1, matrix2) ⇒ matrix augment(matrix1; matrix2) ⇒ matrix Geeft een nieuwe matrix die bestaat uit een samenvoeging van matrix2 en matrix1. Wanneer het teken “,” wordt gebruikt, moeten de matrices hetzelfde aantal rijen hebben en wordt matrix2, als nieuwe kolommen, toegevoegd aan matrix1.
BldData CATALOG BldData [dataVar] Creëert de gegevensvariabele dataVar op basis van de gegevens die gebruikt werden om de actuele grafiek te tekenen. BldData is geldig in alle grafische modi. In de grafische modus Function en in de hoekmodus Radian: 8ù sin(x)! y1(x) ¸ Done 2ù sin(x)! y2(x) ¸ Done ZoomStd ¸ Indien dataVar wordt weggelaten, worden de gegevens opgeslagen onder de systeemvariabele sysData.
cFactor() MATH/Algebra/Complex menu cFactor(uitdrukking1[, var]) ⇒ uitdrukking cFactor(lijst1[,var]) ⇒ lijst cFactor(matrix1[,var]) ⇒ matrix cFactor(uitdrukking1) ontbindt uitdrukking1 in factoren voor alle variabelen van uitdrukking1 en geeft het resultaat weer onder een noemer.
Circle CATALOG Circle x, y, r [, tekenModus] Tekent een cirkel met het middelpunt in de venstercoördinaten (x, y) en met straal r. In een weergavevenster ZoomSqr: ZoomSqr:Circle 1,2,3 ¸ x, y en r moeten reële waarden zijn. Indien tekenModus = 1, wordt de cirkel getekend (standaardinstelling). Indien tekenModus = 0, wordt de cirkel uitgeschakeld. Indien tekenModus = -1, worden de pixels van de cirkel geïnverteerd. Opmerking: bij het opnieuw tekenen worden alle getekende gegevens gewist. Zie ook PxlCrcl.
ClrGraph CATALOG ClrGraph Wist de functies of uitdrukkingen waarvan met de opdracht Graph een grafiek is getekend of die met de opdracht Table geconstrueerd zijn. (Zie Graph of Table). Eventuele eerder geselecteerde Y=-functies worden de volgende keer, dat de grafiek wordt weergegeven, geplot. ClrHome CATALOG ClrHome Wist alle gegevens die in het history area entry() en ans() van het basisscherm zijn opgeslagen. Wist de actuele invoerregel niet.
comDenom() MATH/Algebra menu comDenom(uitdrukking1[,var]) ⇒ uitdrukking comDenom(lijst1[,var]) ⇒ lijst comDenom(matrix1[,var]) ⇒ matrix comDenom((y^2+y)/(x+1)^2+y^2+y) ¸ comDenom(uitdrukking1) geeft een vereen- voudigde breuk met een volledig uitgewerkte teller gedeeld door een volledig uitgewerkte noemer. comDenom(uitdrukking1,var) geeft een vereenvoudigde breuk waarvan de teller en noemer, uitgewerkt zijn ten opzichte van var. De termen en hun factoren worden gesorteerd met var als hoofdvariabele.
CopyVar CATALOG CopyVar var1, var2 Kopieert de inhoud van variabele var1 naar var2. Als var2 niet bestaat, wordt deze door CopyVar gemaakt. Opmerking: CopyVar komt overeen met de opslaginstructie (!) wanneer u een uitdrukking, lijst, matrix of tekenreeks kopieert, met dit verschil dat er geen vereenvoudiging plaatsvindt als u CopyVar gebruikt. U dient CopyVar te gebruiken bij niet-algebraïsche variabeletypen zoals Pic- en GDB-variabelen.
cosê () TI-89: toets ¥ R TI-92 Plus: toets 2 R cosê (uitdrukking1) ⇒ uitdrukking cosê (lijst1) ⇒ lijst In de hoekmodus Degree: cosê (1) ¸ 0 cosê (uitdrukking1) geeft de hoek, als een uitdrukking, waarvan de cosinus gelijk is aan uitdrukking1. In de hoekmodus Radian: cosê ({0,.2,.5}) ¸ cosê (lijst1) geeft een lijst met de inverse cosinussen van de elementen van lijst1. p {2 1.369... 1.047...
crossP() MATH/Matrix/Vector ops menu crossP(lijst1, lijst2) ⇒ lijst Geeft het vectorieel product (uitproduct) van lijst1 en lijst2 als een lijst. lijst1 en lijst2 moeten dezelfde dimensies hebben en de dimensie moet 2 of 3 zijn. crossP(vector1, vector2) ⇒ vector Geeft een rij- of kolomvector (afhankelijk van de argumenten) die het uitproduct is van vector1 en vector2. crossP({a1,b1},{a2,b2}) ¸ {0 0 a1ø b2ì a2ø b1} crossP({0.1,2.2,ë 5},{1,ë.5,0}) ¸ {ë 2.5 ë 5. ë 2.
Gebruik var_ ook voor andere variabelen in vergelijking die eventueel niet-reële waarden hebben. Doet u dit niet, dan kan dit onverwachte resultaten opleveren.
U kunt ook oplossingsvariabelen opnemen die niet voorkomen in de vergelijkingen. Deze oplossingen laten zien hoe families van oplossingen willekeurige constanten van de vorm @k kunnen bevatten, waarbij k een achtervoegsel is in de vorm van een geheel getal van 1 tot 255. Het achtervoegsel wordt opnieuw ingesteld op 1 wanneer u ClrHome of ƒ 8:Clear Home gebruikt.
CubicReg MATH/Statistics/Regressions menu CubicReg lijst1, lijst2[, [lijst3] [, lijst4, lijst5]] Berekent de derdegraads veeltermregressie en actualiseert alle statistische variabelen. Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met uitzondering van lijst5. In de grafische modus Function. {0,1,2,3}! L1 ¸ {0,2,3,4}! L2 ¸ CubicReg L1,L2 ¸ ShowStat ¸ {0 1 2 3} {0 2 3 4} Done lijst1 staat voor xlijst. lijst2 staat voor ylijst. lijst3 staat voor frequenties. lijst4 staat voor categoriecodes.
Custom toets 2 ¾ Custom blok EndCustm Maakt een werkbalk die geactiveerd wordt als u op 2 ¾ drukt. Deze opdracht lijkt sterk op de instructie ToolBar met het verschil dat de Title en Item opdrachten geen labels kunnen hebben. blok kan bestaan uit één opdracht of uit een rij opdrachten, gescheiden door het teken “:”. Opmerking: 2 ¾ werkt als een schakelaar. De eerste keer wordt het menu opgeroepen en de tweede keer wordt het menu verwijderd.
cZeros() MATH/Algebra/Complex menu cZeros(uitdrukking, var) ⇒ lijst Geeft een lijst met mogelijke reële en nietreële waarden van var waarvoor uitdrukking=0. cZeros() doet dit door middel van de berekening exp8list(cSolve(uitdrukking=0,var),var). Verder werkt cZeros() hetzelfde als zeros(). Modus Display Digits is Fix 3: cZeros(x^5+4x^4+5x^3ì 6xì 3,x) ¸ {ë 2.125 ë.612 .965 ë 1.114 ì 1.073ø i ë 1.114 + 1.073ø i} Opmerking: zie ook cSolve(), solve() en zeros().
Stelsels veeltermenvergelijkingen kunnen extra variabelen zonder waarde hebben, die gegeven numerieke waarden representeren die later gesubstitueerd kunnen worden. U kunt ook onbekende variabelen opnemen die niet voorkomen in de uitdrukkingen. Deze nulpunten laten zien hoe families van nulpunten willekeurige constanten van de vorm @k kunnen bevatten, waarbij k een achtervoegsel is in de vorm van een geheel getal van 1 tot 255.
d() toets 2 = of MATH/Calculus menu d (uitdrukking1, var [,orde]) ⇒ uitdrukking d (lijst1,var [,orde]) ⇒ lijst d (matrix1,var [,orde]) ⇒ matrix Geeft de eerste afgeleide van uitdrukking1 ten opzichte van de variabele var. uitdrukking1 kan een lijst of matrix zijn. orde moet, indien opgenomen, een geheel getal zijn. Als de orde kleiner is dan nul, is het resultaat een primitieve functie.
Niet de letter O, maar nul gevolgd door b of h. 0b binair getal 0h zestientallig getal Een binair getal kan maximaal 32 cijfers hebben, een zestientallig maximaal 8. Zonder voorvoegsel wordt geheel_getal 1 behandeld als decimaal getal. Het resultaat wordt decimaal weergegeven, ongeacht de ingestelde talstelselmodus. Define CATALOG Define funcNaam(arg1Naam, arg2Naam, ...) = uitdrukking Creëert funcNaam als een door de gebruiker gedefinieerde functie.
Define progNaam(arg1Naam, arg2Naam, ...) = Prgm blok EndPrgm Maakt progNaam als een programma of subprogramma, maar kan geen resultaat tonen met behulp van Return. Kan een blok met meerdere opdrachten uitvoeren. blok kan één opdracht of een rij opdrachten, gescheiden door het teken “:”, zijn. blok kan Define listinpt()=prgm:Local n,i,str1,num:InputStr "Enter name of list",str1:Input "No.
Pas solve() toe op een impliciete oplossing wanneer u wilt proberen om deze om te zetten in één of meer equivalente expliciete oplossingen. Wanneer u uw resultaten vergelijkt met oplossingen uit een studieboek of met handmatig verkregen oplossingen, let er dan op dat de verschillende methoden arbitraire constanten introduceren op verschillende momenten in de berekening; dit kan verschillende oplossingen opleveren.
deSolve(2deOrdeGdv and grensVoorwaarde1 and grensvoorwaarde2, onafhankelijkeVar, afhankelijkeVar) ⇒ een specifieke oplossing deSolve(w''ì 2w'/x+(9+2/x^2)w= xù e^(x) and w(p/6)=0 and w(p/3)=0,x,w) ¸ Geeft een specifieke oplossing die voldoet aan 2deOrdeGdv en die gespecificeerde waarden heeft op twee verschillende punten. p e3øxøcos(3øx) w= 10 p 6 e øxøsin(3øx) ì det() + 10 x⋅ex 10 MATH/Matrix menu det(vierkanteMatrix[,tol]) ⇒ uitdrukking Geeft de determinant van vierkanteMatrix.
Dialog CATALOG Programma: Dialog blok EndDlog Genereert een dialoogvenster als het programma wordt uitgevoerd. blok kan één opdracht of een rij opdrachten, gescheiden door het teken “:”, zijn. Geldige blok-opties in het menu-item … I/O, 1:Dialog van de Program Editor zijn 1:Text, 2:Request, 4:DropDown en 7:Title.
DispG CATALOG In de grafische modus Function: DispG Geeft de actuele inhoud van het scherm Graph weer. Programmasegment: © :5ù cos(x)! y1(x) :ë 10! xmin :10! xmax :ë 5! ymin :5! ymax :DispG © DispHome CATALOG DispHome Geeft de actuele inhoud van het basisscherm weer. DispTbl Programmasegment: © :Disp "The result is: ",xx :Pause "Press Enter to quit" :DispHome :EndPrgm CATALOG DispTbl Geeft de actuele inhoud van het scherm Table weer.
dotP() MATH/Matrix/Vector menu ops dotP(lijst1, lijst2) ⇒ uitdrukking Geeft het inproduct van twee lijsten. dotP({a,b,c},{d,e,f}) ¸ aø d + bø e + cø f dotP({1,2},{5,6}) ¸ dotP(vector1, vector2) ⇒ uitdrukking Geeft het inproduct van twee vectoren. De twee vectoren moeten allebei rijvectoren of allebei kolomvectoren zijn.
DrawPol CATALOG DrawPol uitdrukking[, qmin] [, qmax] [, qstap] Tekent de grafiek in poolcoördinaten van uitdrukking, waarbij q als de onafhankelijke variabele wordt gebruikt. In de grafische modus Function en het venster ZoomStd: DrawPol 5ù cos(3ù q),0,3.5,.1 ¸ De standaardinstellingen voor qmin, qmax en qstap zijn de actuele instellingen voor de venstervariabelen qmin, qmax en qstap. Door het opgeven van waarden worden de vensterinstellingen niet veranderd.
DrwCtour CATALOG In de grafische modus 3D: DrwCtour uitdrukking DrwCtour lijst Tekent hoogtelijnen in de actieve 3D-grafiek op de z-waarden die gespecificeerd zijn door uitdrukking of lijst. De grafische modus 3D moet al ingesteld zijn. DrwCtour stelt de grafische opmaakstijl automatisch in op CONTOUR LEVELS. (1/5)x^2+(1/5)y^2ì 10øz1(x,y) ¸ Done 10 L10øxmin:10øxmax ¸ 10 L10øymin:10øymax ¸ 10 L10øzmin:10øzmax ¸ 0 0øncontour ¸ DrwCtour {L9,L4.5,L3,0,4.
e^(vierkanteMatrix1) ⇒ vierkanteMatrix e^([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸ Geeft de exponentiële matrix van vierkanteMatrix1. Dit is niet hetzelfde als het berekenen van e tot de macht van ieder element. Voor informatie over de rekenmethode raadpleegt u cos(). 782.209 680.546 524.929 559.617 488.795 371.222 456.509 396.521 307.879 vierkanteMatrix1 moet diagonaliseerbaar zijn. Het resultaat bevat altijd getallen met een drijvende komma.
ElseIf CATALOG Zie ook If, pagina 456. If Booleaanse uitdrukking1 Then blok1 ElseIf Booleaanse uitdrukking2 Then blok2 © ElseIf Booleaanse uitdrukkingN Then blokN EndIf © ElseIf kan gebruikt worden als programmainstructie om naar een programma te springen. EndCustm Zie Custom, pagina 429. EndDlog Zie Dialog, pagina 437. EndFor Zie For, pagina 450. EndFunc Zie Func, pagina 451. EndIf Zie If, pagina 456. EndLoop Zie Loop, pagina 466. EndPrgm Zie Prgm, pagina 481.
exact() MATH/Number menu exact(uitdrukking1 [, tol]) ⇒ uitdrukking exact(lijst1 [, tol]) ⇒ lijst exact(matrix1 [, tol]) ⇒ matrix Gebruikt berekeningen volgens de modus Exact ongeacht de modusinstelling Exact/Approx om, waar mogelijk, het weer te geven als een rationaal getal. tol geeft de tolerantie voor de conversie aan; de standaardinstelling is 0 (nul). Exec exact(.25) ¸ exact(.333333) ¸ 1/4 333333 1000000 exact(.33333,.001) 1/3 7ø x exact(3.5x+y) ¸ 2 +y exact({.2,.33,4.
expand() MATH/Algebra menu expand(uitdrukking1 [, var]) ⇒ uitdrukking expand(lijst1 [,var]) ⇒ lijst expand(matrix1 [,var]) ⇒ matrix expand(uitdrukking1) geeft uitdrukking1 uitgewerkt naar al zijn variabelen. Is uitdrukking1 een veelterm, dan zal het resultaat een veelterm zijn. Is uitdrukking1 echter een rationale uitdrukking, dan zal deze gesplitst worden in afzonderlijke breuken.
expand(uitdrukking1,[var]) past de distributiviteit ook toe op logaritmen en machten met gebroken exponenten, ongeacht var. Voor deze uitgebreide distributiviteit van logaritmen en machten met gebroken exponenten, kunnen ongelijkheidsbeperkingen noodzakelijk zijn om te garanderen dat bepaalde factoren niet negatief worden.
factor() MATH/Algebra menu factor(uitdrukking1[, var]) ⇒ uitdrukking factor(lijst1[,var]) ⇒ lijst factor(matrix1[,var]) ⇒ matrix factor(a^3ù x^2ì aù x^2ì a^3+a) ¸ aø (a ì 1)ø (a + 1)ø (x ì 1)ø (x + 1) factor(x^2+1) ¸ xñ + 1 factoren voor alle variabelen van uitdrukking 1 en geeft het resultaat weer onder een noemer.
factor(rationaal_getal) geeft het rationale getal ontbonden in priemfactoren. Bij samengestelde getallen neemt de rekentijd exponentieel toe met het aantal cijfers in de op één na grootste factor. Het ontbinden van een uit 30 cijfers bestaand geheel getal kan meer dan een dag duren, en het ontbinden van een uit 100 cijfers bestaand geheel getal meer dan een eeuw. factor(152417172689) ¸ 123457ø1234577 isPrime(152417172689) ¸ false Opmerking: om een berekening te stoppen (onderbreken), drukt u op ´.
Gebruik de operator “|” om het oplossingsinterval te beperken en/of het teken van andere niet-gedefinieerde variabelen te specificeren. In de instelling APPROX van de modus Exact/Approx zoekt fMax() op iteratieve wijze naar een benadering van één lokaal maximum. Dit is vaak sneller, met name wanneer u de operator “|” gebruikt om het zoeken te beperken tot een relatief klein interval, dat exact één lokaal maximum bevat. fMax(.5x^3ì xì 2,x)|x1 ¸ x = ë.816.
FnOn [1] [, 2] ... [,99] Selecteert de opgegeven Y= functies voor de actuele grafische modus. Opmerking: in de grafische modus 3D kan slechts één functie tegelijk geselecteerd worden. FnOn 2 selecteert z2(x,y) en deselecteert iedere eerder geselecteerde functie. In de andere grafische modi worden eerder geselecteerde functies niet beïnvloed.
fpart() MATH/Number menu fpart(uitdrukking1) ⇒ uitdrukking fpart(lijst1) ⇒ lijst fpart(matrix1) ⇒ matrix fpart(ë 1.234) ¸ ë.234 fpart({1, ë 2.3, 7.003}) ¸ {0 ë.3 .003} Geeft het decimaal breukdeel van het argument. Voor een lijst of matrix, geeft het de decimale breukdelen van de elementen Het argument kan een reëel of een complex getal zijn.
GetCalc CATALOG GetCalc var Betrekt een waarde vanuit de verbindingspoort en kent deze toe aan variabele var. Dit geldt voor aan elkaar gekoppelde apparaten. Opmerking: om een variabele vanuit een ander apparaat naar de verbindingspoort te sturen, gebruikt u 2 ° op het andere apparaat om een variabele te selecteren en te versturen, of voert u een SendCalc uit op het andere apparaat.
getFold() CATALOG getFold() ⇒ NaamTekenreeks Geeft de naam van de actuele map als een tekenreeks. getKey() ⇒ geheel_getal Geeft de code van de toets die werd ingedrukt. Werd er geen toets ingedrukt, dan is de waarde van getKey gelijk aan 0. De toetsen (shift ¤, tweede functie 2, optie ¥, alpha j en slepen ‚) worden niet als zelfstandige toetsen herkend; zij wijzigen echter de code van de toets die erop volgt. Bijvoorbeeld: ¥ Ù ƒ Ù ƒ 2 Ù.
getType() CATALOG getType(var) ⇒ tekenreeks {1,2,3}! temp ¸ Geeft een tekenreeks die het datatype van variabele var aangeeft. Indien var niet gedefinieerd is, is het resultaat "NONE".
Goto CATALOG Programmasegment: Goto labelNaam Brengt het programmaverloop over naar het label labelNaam. labelNaam moet in hetzelfde programma gedefinieerd zijn met behulp van een Lbl instructie. Graph © :0! temp :1! i :Lbl TOP : temp+i! temp : If i<10 Then : i+1! i : Goto TOP : EndIf :Disp temp © CATALOG Graph uitdrukking1[, uitdrukking2] [, var1] [, var2] De functie Smart Graph plot de gevraagde uitdrukkingen/ functies en gebruikt daarbij de actuele grafische modus.
4Hex MATH/Base menu geheel_getal1 4Hex ⇒ geheel_getal Converteert geheel_getal1 in een zestientallig getal. Binaire of zestientallige getallen hebben altijd respectievelijk de voorvoegsels 0b of 0h. 256 4Hex ¸ 0h100 0b111100001111 4Hex ¸ 0hF0F Niet de letter O maar nul, gevolgd door b of h. 0b binair getal 0h zestientallig getal Een binair getal kan maximaal 32 cijfers hebben, een zestientallig getal maximaal 8. Zonder een voorvoegsel wordt geheel_getal1 behandeld als een decimaal getal(10-tallig).
If Booleaanse uitdrukking1 Then blok1 ElseIf Booleaanse uitdrukking2 Then blok2 © ElseIf Booleaanse uitdrukkingN Then blokN EndIf Maakt het mogelijk in een programma te springen. Indien Booleaanse uitdrukking1 waar is, wordt blok1 uitgevoerd. Indien Booleaanse uitdrukking1 onwaar is, wordt Booleaanse uitdrukking2 geëvalueerd, etc.
InputStr CATALOG Programmasegment: InputStr [promptTekenreeks,] var Onderbreekt het programma, geeft promptTekenreeks weer op het scherm Program I/O, wacht tot u een reactie invoert en kent uw reactie als tekenreeks toe aan de variabele var. © :InputStr "Enter Your Name",str1 © Als u promptTekenreeks weglaat, wordt “?” weergegeven als een prompt. Opmerking: het verschil tussen Input en InputStr is dat InputStr het resultaat altijd opslaat als een tekenreeks zodat “ ” niet vereist zijn.
iPart() MATH/Number menu iPart(getal) ⇒ geheel_getal iPart(lijst1) ⇒ lijst iPart(matrix1) ⇒ matrix iPart(ë 1.234) ¸ ë 1. iPart({3/2,ë 2.3,7.003}) ¸ {1 ë 2. 7.} Geeft het geheel deel van het argument. Voor lijsten en matrices geeft dit het geheel deel van elk element. Het argument kan een reëel of een complex getal zijn.
lcm() MATH/Number menu lcm(getal1, getal2) ⇒ uitdrukking lcm(lijst1, lijst2) ⇒ lijst lcm(matrix1, matrix2) ⇒ matrix lcm(6,9) ¸ 18 lcm({1/3,ë 14,16},{2/15,7,5}) ¸ {2/3 14 80} Geeft het kleinste gemene veelvoud van de twee argumenten. De lcm (kleinste gemene veelvoud) van twee breuken is de lcm van hun tellers gedeeld door de gcd (grootste gemene deler) van hun noemers. De lcm van decimale getallen met drijvende komma is hun product.
limit() gebruikt methodes zoals de regel van L’Hopital, en er zijn dus limieten die het niet kan bepalen. Indien uitdrukking1 nietgedefinieerde variabelen anders dan var bevat, kan het nodig zijn hiervoor een bereik te bepalen om een beter resultaat te verkrijgen. limit(a^x,x,ˆ) ¸ undef limit(a^x,x,ˆ)|a>1 ¸ ˆ limit(a^x,x,ˆ)|a>0 and a<1 ¸ 0 Limieten kunnen erg gevoelig zijn voor afrondingsfouten.
LineTan CATALOG LineTan uitdrukking1, uitdrukking2 Geeft het scherm Graph weer en tekent een raaklijn aan uitdrukking1 in het aangegeven punt. uitdrukking1 is een uitdrukking of de naam van een functie, waarbij aangenomen wordt dat x de onafhankelijke variabele is en uitdrukking2 de x-waarde van het raakpunt. In de grafische modus Function en een ZoomTrig venster: Graph cos(x) TI-89: " TI-92 Plus: ¥ " LineTan cos(x),p/4 ¸ Opmerking: in het getoonde voorbeeld werd uitdrukking1 apart geplot.
list4mat() MATH/List menu list4mat(lijst [, elementenPerRij]) ⇒ matrix Geeft een matrix die rij voor rij gevuld is met de elementen van lijst. list4mat({1,2,3}) ¸ [1 2 3] list4mat({1,2,3,4,5},2) ¸ 1 2 3 4 5 0 elementenPerRij,geeft, indien opgenomen, het aantal elementen per rij aan. De standaardinstelling is het aantal elementen in lijst (één rij). Indien lijst de resulterende matrix niet vult, worden nullen toegevoegd.
LnReg MATH/Statistics/Regression menu LnReg lijst1, lijst2[, [lijst3] [, lijst4, lijst5]] Berekent de logaritmische regressie en actualiseert alle statistische systeemvariabelen. Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met uitzondering van lijst5. lijst1 staat voor xlijst. lijst2 staat voor ylijst. lijst3 staat voor frequenties. lijst4 staat voor categoriecodes. lijst5 staat voor categorie-opnamelijst.
log() CATALOG log(uitdrukking1) ⇒ uitdrukking log(lijst1) ⇒ lijst Geeft de logaritme met grondtal 10 van het argument. Voor een lijst geeft het de logaritmen met grondtal 10 van alle elementen. log(2.0) ¸ .301... Indien de complexe getallenmodus REAL is: log({ë 3,1.2,5}) ¸ Error: Non-real result Indien de complexe getallenmodus RECTANGULAR is: log({ë 3,1.2,5}) ¸ ln(3) {ln(10) log(vierkanteMatrix1) ⇒ vierkanteMatrix Geeft de matrix-logaritme met grondtal 10 van vierkanteMatrix1.
Loop CATALOG Programmasegment: Loop blok EndLoop Voert de opdrachten in blok bij herhaling uit. Merk op dat de lus eindeloos zal worden uitgevoerd tenzij binnen blok een Goto of Exit instructie wordt uitgevoerd. blok is een opeenvolging van opdrachten die gescheiden zijn door het teken “:”.
mat4list() MATH/List menu mat4list(matrix) ⇒ lijst mat4list([1,2,3]) ¸ Geeft een lijst met de elementen van matrix. De elementen worden rij voor rij uit matrix gekopieerd. max() {1 2 3} [1,2,3;4,5,6]! M1 ¸ 1 2 3 [4 5 6] mat4list(M1) ¸ {1 2 3 4 5 6} max(2.3,1.4) ¸ 2.3 MATH/List menu max(uitdrukking1, uitdrukking2) ⇒ uitdrukking max(lijst1, lijst2) ⇒ lijst max(matrix1, matrix2) ⇒ matrix max({1,2},{ë 4,3}) ¸ {1 3} Geeft het maximum van de twee argumenten.
MedMed MATH/Statistics/Regressions menu In de grafische modus Function: MedMed lijst1, lijst2[, [lijst3] [, lijst4, lijst5]] Berekent de mediaan-mediaan rechte en actualiseert alle statistische systeemvariabelen. Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met uitzondering van lijst5. {0,1,2,3,4,5,6}! L1 ¸ {0 1 2 ...} {0,2,3,4,3,4,6}! L2 ¸ {0 2 3 ...} MedMed L1,L2 ¸ Done ShowStat ¸ lijst1 staat voor xlijst. lijst2 staat voor ylijst. lijst3 staat voor frequenties.
min() MATH/List menu min(uitdrukking1, uitdrukking2) ⇒ uitdrukking min(lijst1, lijst2) ⇒ lijst min(matrix1, matrix2) ⇒ matrix min(2.3,1.4) ¸ 1.4 min({1,2},{ë 4,3}) ¸ {ë 4 2} Geeft het minimum van de twee argumenten. Indien de argumenten twee lijsten of matrices zijn, geeft het een lijst of matrix die de minimumwaarde van elk paar van corresponderende elementen bevat. min(lijst) min({0,1,ë 7,1.3,.5}) ¸ ⇒ uitdrukking ë7 Geeft het kleinste element van lijst. min(matrix1) ⇒ min([1,ë 3,7;ë 4,0,.
mRowAdd() MATH/Matrix/Row ops menu mRowAdd(uitdrukking, matrix1, index1, index2) ⇒ matrix Geeft een kopie van matrix1 waarin elk element van de rij index2 van matrix1 vervangen wordt door: uitdrukking × rij index1 + rij index2 nCr() mRowAdd(ë 3,[1,2;3,4],1,2) ¸ [10 2 -2] mRowAdd(n,[a,b;c,d],1,2) ¸ a b [aø n+c bø n+d] MATH/Probability menu nCr(uitdrukking1, uitdrukking2) ⇒ uitdrukking Gegeven de gehele getallen uitdrukking1 en uitdrukking2 (waar uitdrukking1 ‚ uitdrukking2 ‚ 0) nCr() is het aantal
NewData CATALOG NewData gegVar, lijst1[, lijst2] [, lijst3]... NewData mydata,{1,2,3},{4,5,6} Creëert de gegevensvariabele gegVar, waarin de kolommen de lijsten zijn in de opgegeven volgorde. Moet tenminste één lijst hebben. ¸ Done (Ga naar de Data/Matrix Editor en open de var mydata om onderstaande gegevensvariabele weer te geven.) lijst1, lijst2, ..., lijstn kunnen lijsten zijn zoals hier getoond, uitdrukkingen die lijsten als resultaat hebben of namen van lijstvariabelen.
NewPlot CATALOG NewPlot n, type, xLijst [,[yLijst], [frqLijst], [catLijst], [CatopnameLijst], [merk] [, staafMaat]] FnOff ¸ Done PlotsOff ¸ Done Creëert een nieuwe plotdefinitie voor plotnummer n. {1,2,3,4}! L1 ¸ {1 2 3 4} {2,3,4,5}! L2 ¸ {2 3 4 5} type bepaalt het type van het grafische plot.
Het doel is zes significante cijfers te bepalen. Het algoritme past zich aan en eindigt wanneer het waarschijnlijk lijkt dat het doel bereikt is, of wanneer het onwaarschijnlijk lijkt dat extra steekproefwaarden een noemenswaardige verbetering zullen opleveren. Er wordt een waarschuwing gegeven (“Questionable accuracy”) wanneer het lijkt dat het doel niet bereikt is. Nest nInt() om meervoudige numerieke integratie uit te voeren.
nPr() MATH/Probability menu nPr(uitdrukking1, uitdrukking2) ⇒ uitdrukking Gegeven de gehele getallen uitdrukking1 en uitdrukking2 (waar uitdrukking1 ‚ uitdrukking2 ‚ 0). nPr() is het aantal permutaties van uitdrukking1 elementen in groepen van uitdrukking2. Beide argumenten kunnen gehele getallen of symbolische uitdrukkingen zijn.
OneVar MATH/Statistics menu OneVar lijst1 [[, lijst2] [, lijst3] [, lijst4]] Berekent de OneVar statistieken voor gegevens met één variabele en actualiseert alle statistische systeemvariabelen. {0,2,3,4,3,4,6}! L1 ¸ OneVar L1 ¸ Done ShowStat ¸ Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met uitzondering van lijst4. lijst1 staat voor xlijst. lijst2 staat voor frequenties. lijst3 staat voor categoriecodes. lijst4 staat voor categorie-opnamelijst.
ord() MATH/String menu ord(tekenreeks) ⇒ geheel_getal ord(lijst1) ⇒ lijst Geeft de numerieke code van het eerste teken in tekenreeks, of een lijst van de eerste tekens van elk element van de lijst.
part() CATALOG part(uitdrukking1[ ,nietNegatiefgeheel_Getal]) Met deze geavanceerde programmeerfunctie kunt u alle deeluitdrukkingen identificeren en extraheren in het vereenvoudigde resultaat van uitdrukking1. Bijvoorbeeld, wanneer uitdrukking1 vereenvoudigd wordt naar cos(pù x+3): • De cos() functie heeft één argument: (pù x+3). • De som (pù x+3) heeft twee termen: pù x en 3. • Het getal 3 heeft geen argumenten of operanden. • Het product pùx heeft twee factoren: p en x.
Door de verschillende variaties van part() te combineren, kunt u alle deeluitdrukkingen bepalen in het vereenvoudigde resultaat van uitdrukking1. Zoals getoond wordt in het voorbeeld rechts, kunt u een argument of operand opslaan en vervolgens part() gebruiken om verdere deeluitdrukkingen te extraheren. Opmerking: wanneer u part() gebruikt kunt u niet rekenen op een specifieke volgorde in de sommen en producten.
Het voorbeeld rechts van de in een Program Editor gedefinieerde functie gebruikt getType() en part() om symbolische differentiatie gedeeltelijk te implementeren. Het bestuderen en uitvoeren van deze functie kan u helpen bij het leren van het handmatig differentiëren. U kunt zo zelfs functies differentiëren die de TI-89 / TI-92 Plus niet kan differentiëren, zoals Besselfuncties.
PlotsOff CATALOG PlotsOff [1] [, 2] [, 3] ... [, 9] Deselecteert de opgegeven plots, zodat ze niet worden geplot. In de twee-grafieken modus is dit alleen van invloed op de actieve grafiek. PlotsOff 1,2,5 ¸ Done PlotsOff ¸ Done PlotsOn 2,4,5 ¸ Done PlotsOn ¸ Done Indien er geen parameters zijn, worden alle plots gedeselecteerd. PlotsOn CATALOG PlotsOn [1] [, 2] [, 3] ... [, 9] Selecteert de opgegeven plots, zodat ze worden geplot.
PopUp CATALOG PopUp optieLijst, var Geeft een pop-up menu weer dat de tekenreeksen van optieLijst bevat, wacht tot u een optie kiest en slaat het nummer van uw keuze op in var. PopUp {"1990","1991","1992"},var1 ¸ De elementen van optieLijst moeten tekenreeksen zijn: {optie1Tekenreeks, optie2Tekenreeks, optie3Tekenreeks, ...} Indien var reeds bestaat en een geldig optienummer heeft, wordt deze optie weergegeven als de standaardkeuze. optieLijst moet tenminste één keuze bevatten.
product() MATH/List menu product(lijst[, begin[, einde]]) ⇒ uitdrukking Geeft het product van de elementen van lijst. product({1,2,3,4}) ¸ product({2,x,y}) ¸ 24 2ø xø y product({4,5,8,9},2,3) ¸ product(matrix1[, begin[, einde]]) ⇒ matrix Geeft een rijvector die de producten van de elementen van de kolommen van matrix1 bevat. Begin en einde zijn facultatief. Ze specificeren een bereik.
PtOff CATALOG PtOff x, y PtOff xLijst, yLijst PtOff 2,4 ¸ Geeft het scherm Graph weer en schakelt de schermpixel het dichtst bij de venstercoördinaten (x, y) uit. PtOn CATALOG PtOn x, y PtOn xLijst, yLijst PtOn 3,5 ¸ Geeft het scherm Graph weer en schakelt de schermpixel het dichtst bij de venstercoördinaten (x, y) in. ptTest() CATALOG ptTest (x, y) ⇒ Booleaanse constante uitdrukking ptTest (xLijst, yLijst) ⇒ Booleaanse constante uitdrukking ptTest(3,5) ¸ true Geeft true of false.
PxlHorz CATALOG PxlHorz rij [, tekenModus] PxlHorz 25,1 ¸ Geeft het scherm Graph weer en tekent een horizontale rechte op pixelpositie rij. Indien tekenModus = 1, wordt de rechte getekend (standaardinstelling). Indien tekenModus = 0, worden de pixels op de rechte uitgeschakeld. Indien tekenModus = -1, worden de pixels op de rechte geïnverteerd. Opmerking: opnieuw plotten wist alle getekende gegevens. Zie ook LineHorz.
PxlText CATALOG PxlText tekenreeks, rij, kol TI-89: PxlText "sample text",20,10 Geeft het scherm Graph weer en plaatst de tekenreeks tekenreeks op het scherm, beginnend op de pixelcoördinaten (rij, kol). ¸ Tekenreeks wordt met de linker bovenhoek text",20,50 ¸ TI-92 Plus: PxlText "sample van het eerste teken op de coördinaten geplaatst. Opmerking: opnieuw plotten wist alle getekende gegevens.
De QR ontbinding wordt numeriek berekend op basis van de Householder transformaties. De symbolische oplossing wordt berekend met Gram-Schmidt.
QuartReg MATH/Statistics/Regressions menu QuartReg lijst1, lijst2[, [lijst3] [, lijst4, lijst5]] Berekent de vierdemachts veeltermregressie en actualiseert de statistische systeemvariabelen. Alle lijsten moeten dezelfde dimensies hebben, met uitzondering van lijst5. lijst1 staat voor xlijst. lijst2 staat voor ylijst. lijst3 staat voor frequentie. lijst4 staat voor categoriecodes. lijst5 staat voor categorie-opnamelijst.
rand() MATH/Probability menu rand([n]) ⇒ uitdrukking RandSeed 1147 ¸ n is een geheel getal ƒ nul. Als er geen parameter is opgegeven, wordt een volgend toevalsgetal tussen 0 en 1 gegeven. Wanneer een argument positief is, wordt een geheel toevalsgetal in het interval [1, n] gegeven. Wanneer een argument negatief is, wordt een geheel toevalsgetal in het interval [ë n,ë 1] gegeven. randMat() 0.158...
RclGDB CATALOG RclGDB GDBvar ¸ RclGDB GDBvar Done Slaat alle instellingen opgeslagen in de Graph-databasevariable GDBvar opnieuw op. Voor een overzicht van de instellingen, zie StoGDB. Opmerking: u moet iets in GDBvar hebben opgeslagen voordat u het opnieuw kunt opslaan. RclPic CATALOG RclPic tekVar [, rij, kolom] Geeft het scherm Graph weer en voegt de tekening die is opgeslagen in tekVar toe met de linker bovenhoek op de pixelcoördinaten (rij, kolom) op basis van OR logica.
ref() MATH/Matrix menu ref(matrix1[,tol]) ⇒ matrix Geeft de rij-echelon vorm van matrix1. Naar keuze wordt ieder matrixelement behandeld als nul indien zijn absolute waarde minder is dan tol. Deze tolerantie wordt alleen gebruikt wanneer de matrix elementen heeft met een drijvende komma en geen symbolische variabelen bevat waaraan geen waarde is toegekend. Anders wordt tol genegeerd.
Request CATALOG Request promptTekenreeks, var Request "Enter Your Name",str1 Indien Request zich binnen een Dialog...EndDlog constructie bevindt, wordt een invoervenster gemaakt waarin de gebruiker gegevens kan typen. Indien het een op zichzelf staande instructie is, wordt er voor deze invoer een dialoogvenster gemaakt In beide gevallen is het zo, dat als var een tekenreeks bevat, deze als standaardkeuze in het invoervenster wordt getoond en gemarkeerd. promptTekenreeks moet { 20 tekens zijn.
Ledere bit roteert naar rechts. 0b00000000000001111010110000110101 De meest rechtse bit roteert naar de meest linkse plaats. Belangrijk: om een binair of zestientallig getal in te voeren, moet u altijd de voorvoegsels 0b of 0h gebruiken (nul, niet de letter O). Levert op: 0b10000000000000111101011000011010 Het resultaat wordt weergegeven volgens de ingestelde talstelselmodus base.
rowAdd() MATH/Matrix/Row ops menu rowAdd(matrix1, rIndex1, rIndex2) ⇒ matrix Geeft een kopie van matrix1 waarin de rij rIndex2 vervangen wordt door de som van de rijen rIndex1 en rIndex2. rowAdd([3,4;ë 3,ë 2],1,2) ¸ [ 30 42] rowAdd([a,b;c,d],1,2) ¸ a b [a+c b+d] rowDim() MATH/Matrix/Dimensions menu rowDim(matrix) ⇒ uitdrukking 1 2 [1,2;3,4;5,6]! M1 ¸ Geeft het aantal rijen van de matrix. Opmerking: zie ook colDim().
rref() MATH/Matrix menu rref(matrix1[,tol]) ⇒ matrix rref([ë 2,ë 2,0,ë 6;1,ë 1,9,ë 9; Geeft de gereduceerde rij-echelon vorm van matrix1. Naar keuze wordt ieder matrixelement behandeld als nul indien zijn absolute waarde minder is dan tol. Deze tolerantie wordt alleen gebruikt wanneer de matrix elementen heeft met een drijvende komma en geen symbolische variabelen bevat waaraan geen waarde is toegekend. Anders wordt tol genegeerd.
SendChat CATALOG Programmasegment: SendChat var Dit vormt een alternatief voor SendCalc, en is © nuttig wanneer het ontvangende apparaat een :a+b! x :SendChat x TI-92 is (of voor een algemeen "chat" © programma waarmee een TI-92 of een TI-92 Plus gebruikt kunnen worden). Zie SendCalc voor meer informatie. SendChat verstuurt een variabele alleen indien deze variabele compatibel is met de TI-92; dit geldt altijd voor "chat" programma’s.
Modusnaam Instellingen "Coordinates" "Rect", "Polar", "Off" "Graph Order" "Seq", "Simul" "Grid" "Off", "On" 2 "Axes" "Off", "On" "Off", "Axes", "Box" "Leading Cursor" "Off", "On" 2 "Labels" "Off", "On" "Wire Frame", "Hidden Surface", "Contour Levels", "Wire en Contour", "Style" 1 (niet in de modus 3D graph) (in de modus 3D graph) "Implicit Plot" 3 4 "Seq Axes" "Time", "Web", "U1-vs-U2" "DE Axes" "Time", "t-vs-y' ", "y-vs-y' ", "y1-vs-y2", "y1-vs-y2' ", "y1'-vs-y2' " 5 Tip: om een onders
Modusnaam Instellingen "Graph" "Function", "Parametric", "Polar", "Sequence", "3D", "Diff Equations" "Display Digits" "Fix 0", "Fix 1", ..., "Fix 12", "Float", "Float 1", ...
setUnits() CATALOG setUnits(lijst1) ⇒ lijst Stelt de standaardeenheden in op de waarden gespecificeerd in lijst1, en geeft een lijst van de voorgaande standaardinstellingen. • Om het ingebouwde SI (metrisch) of ENG/US systeem te specificeren, gebruikt lijst1 de volgende vorm: {"SI"} of {"ENG/US"} • Om een door de gebruiker gedefinieerde verzameling van standaardeenheden te specificeren, gebruikt lijst1 de volgende vorm: Alle namen van eenheden moeten beginnen met een onderstrepingsteken _.
Shade CATALOG Shade uitdr1, uitdr2, [xlaag], [xhoog], [patroon], [patRes] Geeft het scherm Graph weer, plot uitdr1 en uitdr2 en arceert de gebieden waar uitdr1 kleiner is dan uitdr2. (uitdr1 en uitdr2 moeten uitdrukkingen zijn die x gebruiken als de onafhankelijke variabele.) xlaag en xhoog geven, indien opgenomen, de linker en rechter begrenzingen van de arcering aan Geldige invoer ligt tussen xmin en xmax. Standaardinstellingen zijn xmin en xmax.
shift() CATALOG In de talstelselmodus Bin: shift(geheel_getal1[,#Shifts]) ⇒ geheel_getal Verschuift de bits in een binair geheel getal. U kunt geheel_getal1 in ieder willekeurig talstelsel invoeren; het wordt automatisch geconverteerd in een 32-bits binaire vorm. Indien de grootte van geheel_getal1 te groot is voor deze vorm, brengt een symmetrische modulusbewerking het binnen het bereik. De verschuiving is naar links, indien #Shifts positief is.
ShowStat CATALOG ShowStat {1,2,3,4,5}! L1 ¸ Geeft een dialoogvenster weer met de laatste berekende statistische resultaten, indien deze nog geldig zijn. Statistische resultaten worden automatisch gewist indien de gegevens, op basis waarvan ze berekend zijn, veranderd zijn. {1 2 3 4 5} {0,2,6,10,25}! L2 ¸ {0 2 6 10 25} TwoVar L1,L2 ¸ ShowStat ¸ Gebruik deze instructie na een statistische berekening, zoals bijvoorbeeld LinReg. sign() MATH/Number menu sign(ë 3.
simult(coëffMatrix, constMatrix[, tol]) ⇒ matrix Lost meervoudige stelsels lineaire vergelijkingen op, waarbij ieder stelsel dezelfde vergelijkingscoëfficiënten heeft, maar verschillende constanten. Iedere kolom in constMatrix moet de constanten bevatten van een van de stelsels vergelijkingen. Iedere kolom in de resulterende matrix bevat de oplossing voor het corresponderende stelsel.
sinê(vierkanteMatrix1) ⇒ vierkanteMatrix Geeft de inverse matrix-sinus van vierkanteMatrix1. Dit is niet hetzelfde als het berekenen van de inverse sinus van ieder element. Voor informatie over de rekenmethode, zie cos(). vierkanteMatrix1 moet diagonaliseerbaar zijn. In de hoekmodus Radian en in de complexe getallenmodus Rectangular: sinê([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸ ë.164…ì.064…øi .725…ì 1.515…øi 2.083…ì 2.632…øi 1.490…ì 2.105…øi … .947…ì.778…øi … ë 1.790…+1.
SinReg MATH/Statistics/Regressions menu SinReg lijst1, lijst2 [ , [iteraties] , [ periode] [, lijst3, lijst4] ] Berekent de sinusvormige regressie en werkt de statistische systeemvariabelen bij. Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met uitzondering van lijst4. lijst1 staat voor xlijst. lijst2 staat voor ylijst. lijst3 staat voor categoriecodes. lijst4 staat voor categorie-opnamelijst. In de grafische modus Function: seq(x,x,1,361,30)! L1 ¸ {1 31 61 …} {5.5,8,11,13.5,16.5,19,19.5,17, 14.5,12.5,8.
Voor ongelijkheden van het type ‚, , <, of >, zijn expliciete oplossingen onwaarschijnlijk, tenzij de ongelijkheid lineair is en alleen var bevat. In de instelling EXACT van de modus Exact/Approx, worden gedeeltes die niet opgelost kunnen worden, weergegeven als een impliciete vergelijking of ongelijkheid. solve(5xì 2 ‚ 2x,x) ¸ Gebruik de operator “|” om het oplossingsinterval en/of andere variabelen, die in de vergelijking of ongelijkheid voorkomen, te beperken.
Indien alle vergelijkingen veeltermvergelijkingen zijn en u GEEN beginschattingen specificeert, gebruikt solve() de lexicale Gröbner/Buchberger eliminatiemethode in een poging alle reële oplossingen te bepalen. Stel, u heeft bijvoorbeeld een cirkel met een straal r en middelpunt in de oorsprong en een andere cirkel met een straal r met het middelpunt daar waar de eerste cirkel de positieve x-as snijdt. Gebruik solve() om de snijpunten te vinden.
SortA MATH/List menu SortA lijstNaam1[, lijstNaam2] [, lijstNaam3] ... SortA vectorNaam1[, vectorNaam2] [, vectorNaam3] ... Sorteert de elementen van het eerste argument in oplopende volgorde. Indien u extra argumenten opneemt, worden de elementen van elk argument zo gesorteerd dat hun nieuwe posities overeenkomen met de nieuwe posities van de elementen in het eerste argument.
stdDev(matrix1[, freqmatrix]) ⇒ matrix stdDev([1,2,5;-3,0,1;.5,.7,3]) Geeft een rijvector van de standaard afwijkingen van de kolommen in matrix1. ¸ Elk freqmatrix element geeft het aantal malen dat het overeenkomstige element achtereenvolgens voorkomt in matrix1. stdDev([L1.2,5.3;2.5,7.3;6,L4], [2.179... 1.014... 2] [4,2;3,3;1,7]) ¸ [2.7005,5.44695] Opmerking: matrix1 moet tenminste twee rijen bevatten.
string() MATH/String menu string(uitdrukking) ⇒ tekenreeks Vereenvoudigt uitdrukking en geeft het resultaat als een tekenreeks. string(1.2345) ¸ "1.2345" string(1+2) ¸ "3" string(cos(x)+‡(3)) ¸ "cos(x) + ‡(3)" Style CATALOG Style vlgnummer, stijlEigenschapTekenreeks Stelt de grafiek van een functie vlgnummer binnen de actuele grafische modus in, om de grafische eigenschap StijlEigenschapTekenreeks te gebruiken. vlgnummer moet een getal van 1–99 zijn en de functie moet al bestaan.
sum(matrix1[, begin[, einde]]) ⇒ matrix sum([1,2,3;4,5,6]) ¸ [5 7 9] Geeft een rijvector met de sommen van de elementen in de kolommen in matrix1. sum([1,2,3;4,5,6;7,8,9]) ¸ [12 15 18] Begin en einde zijn facultatief.
Table CATALOG Table uitdrukking1[, uitdrukking2] [, var1] Maakt een tabel van de opgegeven uitdrukkingen of functies. De uitdrukkingen in de tabel kunnen ook als grafiek worden getekend. Aan uitdrukkingen die zijn ingevoerd met de opdrachten Table of Graph worden opklimmende functienummers toegekend, te beginnen bij 1. De uitdrukkingen kunnen gewijzigd of individueel gewist worden met de edit-functies, die beschikbaar zijn wanneer de tabel wordt weergegeven, door op † Header te drukken.
tanê () TI-89: toets ¥ S TI-92 Plus: toets 2 S tanê (uitdrukking1) ⇒ uitdrukking tanê (lijst1) ⇒ lijst tanê (uitdrukking1) geeft de hoek waarvan de tangens gelijk is aan uitdrukking1. tanê (lijst1) geeft een lijst met de inverse tangens van elk element van lijst1. In de hoekmodus Degree: tanê (1) ¸ 45 In de hoekmodus Radian: tanê ({0,.2,.5}) ¸ .197... {0 .463...} Opmerking: het resultaat wordt gegeven als een hoek in graden of radialen, afhankelijk van de actuele hoekmodusinstelling.
tanhê(vierkanteMatrix1) ⇒ vierkanteMatrix Geeft de inverse matrix tangens hyperbolicus van vierkanteMatrix1. Dit is niet hetzelfde als het berekenen van de inverse tangens hyperbolicus van ieder element. Voor informatie over de rekenmethode, zie cos(). vierkanteMatrix 1 moet diagonaliseerbaar zijn. Het resultaat bevat altijd getallen met een drijvende komma. taylor() Inde hoekmodus Radian en de complexe getallenmodus Rectangular: tanhê([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸ ë.099…+.164…øi ë.087…ì.725…øi .
tExpand() MATH\Algebra\Trig menu tExpand(uitdrukking1) ⇒ uitdrukking Geeft een uitdrukking waar de sinus en cosinus van gehele veelvouden, van sommen en van verschillen van de hoeken worden uitgewerkt. Vanwege de identiteit (sin(x)) 2+(cos(x))2=1, zijn er veel verschillende equivalente resultaten mogelijk. Als gevolg hiervan kan een resultaat afwijken van een in andere publicaties getoond resultaat.
tmpCnv() CATALOG tmpCnv(uitdrukking1_¡tempEenheid1, _¡tempEenheid2) ⇒ uitdrukking _¡tempEenheid2 tmpCnv(100_¡c,_¡f) ¸ 212.ø_¡F tmpCnv(32_¡f,_¡c) ¸ 0.ø_¡C Converteert een temperatuurwaarde gespecificeerd door uitdrukking1 van de ene eenheid naar de andere. Geldige temperatuureenheden zijn: tmpCnv(0_¡c,_¡k) ¸ 273.15ø_¡K tmpCnv(0_¡f,_¡r) ¸ 459.67ø_¡R _¡C _¡F _¡K _¡R Opmerking: om temperatuureenheden te kiezen uit een menu, drukt u op: Celsius Fahrenheit Kelvin Rankine Voor ¡, drukt u op 2 “.
Toolbar CATALOG Toolbar blok EndTBar Maakt een werkbalkmenu. blok kan één opdracht of een reeks opdrachten, gescheiden door het teken “:”, zijn. De opdrachten kunnen Title of Item zijn. Items moeten labels hebben. Een Title moet ook een label hebben, indien hij geen item heeft.
TwoVar MATH/Statistics menu TwoVar lijst1, lijst2[, [lijst3] [, lijst4, lijst5]] Berekent de TwoVar statistieken en actualiseert alle statistische systeemvariabelen. {0,1,2,3,4,5,6}! L1 ¸ {0 1 2 ...} {0,2,3,4,3,4,6}! L2 ¸ {0 2 3 ...} TwoVar L1,L2 ¸ Done ShowStat ¸ Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met uitzondering van lijst5. lijst1 staat voor xlijst. lijst2 staat voor ylijst. lijst3 staat voor frequenties. lijst4 staat voor categoriecodes. lijst5 staat voor categorie-opnamelijst.
variance() MATH/Statistics menu variance(lijst[, frequentielijst]) ⇒ expression variance({a,b,c}) ¸ añ -aø (b+c)+bñ -bø c+cñ Geeft de variantie van lijst. 3 Elk frequentielijst element telt het aantal malen dat het overeenkomstige element achtereenvolgens voorkomt in lijst. variance({1,2,5,ë 6,3,ë 2}) ¸ 31/2 Opmerking: lijst moet tenminste twee elementen bevatten.
Nest when() om uitdrukkingen te definiëren die uit meer dan twee delen zijn opgebouwd. TI-89: " TI-92 Plus: ¥ " ClrGraph ¸ Done Graph when(x<0,when(x<ë p, 4ù sin(x),2x+3),5ì x^2) ¸ when() is handig voor het definiëren van when(n>0,nù factoral(nì 1),1) recursieve functies. ! factoral(n) ¸ While Done factoral(3) ¸ 6 3! ¸ 6 CATALOG While voorwaarde blok EndWhile Voert de voorschriften in blok uit zo lang voorwaarde waar is.
geheel_getal1 xor geheel_getal2 ⇒ geheel_getal Vergelijkt twee reële gehele getallen bit voor bit op basis van een xor bewerking. Beide gehele getallen worden geconverteerd in 32bits binaire getallen. Wanneer corresponderende bits zijn vergeleken, zal het resultaat 1 zijn als één van beide bits (maar niet allebei) 1 is; het resultaat is 0 wanneer beide bits 0 zijn of wanneer beide bits 1 zijn. De uitvoer stelt deze bitresultaten voor en wordt getoond in de ingestelde talstelselmodus.
zeros({uitdrukking1, uitdrukking2}, {varOfSchatting1, varOfSchatting2 [, … ]}) ⇒ matrix Geeft mogelijke reële nulpunten van het stelsel algebraïsche uitdrukkingen, waarbij iedere varOfSchatting een onbekende specificeert waarvan u de waarde zoekt. U kunt als u dat wilt een beginschatting formuleren voor een variabele. Iedere varOfSchatting moet de volgende vorm hebben: variabele – of – variabele = reëel of niet-reëel getal Bijvoorbeeld, zowel x als x=3 is geldig.
De rekentijd of de tijd die het duurt voor het geheugen is uitgeput hangt bij stelsels met veeltermen sterk af van de volgorde waarin u de onbekenden noteert. Indien uw eerste keuze het geheugen of uw geduld uitput, probeert u de variabelen dan anders te sorteren in de uitdrukkingen en/of in de lijst varOfSchatting.
ZoomData CATALOG ZoomData Past de vensterinstellingen aan, gebaseerd op de op dat moment gedefinieerde plots (en gegevens), zodat alle statistische gegevens weergegeven worden en geeft het scherm Graph weer. In de grafische modus Function: {1,2,3,4}! L1 ¸ {1 2 3 4} {2,3,4,5}! L2 ¸ {2 3 4 5} newPlot 1,1,L1,L2 ¸ Done ZoomStd ¸ Opmerking: past ymin en ymax niet aan bij histogrammen. TI-89: " TI-92 Plus: ¥ " ZoomData ¸ ZoomDec CATALOG ZoomDec Past het weergavevenster aan, zodat @x en @y = 0.1.
ZoomFit CATALOG ZoomFit Geeft het scherm Graph weer en berekent de benodigde vensterafmetingen voor de afhankelijke variabelen, om het volledige plaatje te zien bij de actuele instellingen van de onafhankelijke variabele. In de grafische modus Function: 1.25xù cos(x)! y1(x) ¸ Done ZoomStd ¸ TI-89: " TI-92 Plus: ¥ " ZoomFit ¸ ZoomIn CATALOG ZoomIn Geeft het scherm Graph weer, laat u een middelpunt voor een inzoomactie instellen en actualiseert het weergavevenster.
ZoomOut CATALOG ZoomOut Geeft het scherm Graph weer, laat u een middelpunt instellen voor een uitzoomactie en actualiseert het weergavevenster. In de grafische modus Function: 1.25xù cos(x)! y1(x) ¸ Done ZoomStd:ZoomOut ¸ De grootte van de zoom is afhankelijk van de Zoom factors xFact en yFact. In de modus 3D Graph is de grootte afhankelijk van xFact, yFact en zFact.
ZoomStd CATALOG ZoomStd Stelt de venstervariabelen in op de volgende standaardwaarden en actualiseert vervolgens het weergavevenster. In de grafische modus Function: 1.
+ (optellen) « toets uitdrukking1 + uitdrukking2 ⇒ uitdrukking Geeft de som van uitdrukking1 en uitdrukking2. lijst1 + lijst2 ⇒ lijst matrix1 + matrix2 ⇒ matrix Geeft een lijst (of matrix) die de sommen van corresponderende elementen in lijst1 en lijst2 (of matrix1 en matrix2) bevat. De argumenten moeten gelijke dimensies hebben. uitdrukking + lijst1 lijst1 + uitdrukking ⇒ ⇒ lijst lijst Geeft een lijst die de sommen van uitdrukking en elk element in lijst1 bevat.
uitdrukking - matrix1 matrix1 - uitdrukking ⇒ ⇒ matrix matrix 20ì [1,2;3,4] ¸ 19 ë2 [ë 3 16] uitdrukking ì matrix1 geeft een matrix die bestaat uit uitdrukking keer de eenheidsmatrix min matrix1. matrix1 moet vierkant zijn. matrix1 ì uitdrukking geeft een matrix die bestaat uit uitdrukking keer de eenheidsmatrix, afgetrokken van matrix1. matrix1 moet vierkant zijn. Opmerking: gebruik .. (punt aftrekken) om een uitdrukking af te trekken van elk element. ù (vermenigv.
uitdrukking à lijst1 ⇒ lijst lijst1 à uitdrukking ⇒ lijst Geeft een lijst die de quotiënten bevat van uitdrukking gedeeld door elk element van lijst1 of elk element van lijst1 gedeeld door a/{3,a,‡(a)} ¸ a { 3 1 ‡a} {a,b,c}/(aù bù c) ¸ ⇒ matrix1 à uitdrukking matrix 1 1 1 1 1 1 {bø c aø c aø b} uitdrukking. [a,b,c]/(aù bù c) ¸ [bø c aø c aø b] Geeft een matrix die de quotiënten bevat van matrix1àuitdrukking. Opmerking: gebruik . / (punt delen) om een uitdrukking te delen door elk element.
= (is gelijk) Á key uitdrukking1 = uitdrukking2 ⇒ Booleaanse uitdrukking lijst1 = lijst2 ⇒ Booleaanse lijst matrix1 = matrix2 ⇒ Booleaanse matrix De Booleaanse uitdrukking is waar (true) indien uitdrukking1 gelijk is aan uitdrukking2. De Booleaanse uitdrukking is onwaar (false) indien uitdrukking1 niet gelijk is aan uitdrukking2. Iedere ander invoer levert een vereenvoudigde vorm van de vergelijking op.
≤ ¹ µ toetsen uitdrukking1 ≤ uitdrukking2 ⇒ Booleaanse uitdrukking lijst1 ≤ lijst2 ⇒ Booleaanse lijst matrix1 ≤ matrix2 ⇒ Booleaanse matrix Zie het voorbeeld bij “=” (gelijk). De Booleaanse uitdrukking is true indien uitdrukking1 kleiner dan of gelijk aan uitdrukking2 is. De Booleaanse uitdrukking is false indien uitdrukking1 groter is dan uitdrukking2. Iedere andere invoer levert een vereenvoudigde vorm van de vergelijking op.
.. (punt aftr.) ¶ | toetsen matrix1 .ì matrix2 ⇒ matrix uitdrukking .ì matrix1 ⇒ matrix [a,2;b,3].ì [c,4;d,5] ¸ x.ì [c,4;d,5] ¸ matrix1 .ì matrix2 levert een matrix op waarvan elk element het verschil is van elk paar corresponderende elementen in matrix1 en matrix2. uitdrukking .ì matrix1 levert een matrix op waarvan elk element het verschil is van uitdrukking en elk element in matrix1. .ù (punt verm.) ¶ p toetsen [a,2;b,3].ù [c,4;5,d] ¸ matrix1 .ù matrix2 ⇒ matrix uitdrukking .
& (samenvoegen) TI-89: toets ¥ p tekenreeks1 & tekenreeks2 TI-92 Plus: toets 2 H ⇒ tekenreeks "Hello " & "Nick" ¸ "Hello Nick" Geeft een tekenreeks die bestaat uit tekenreeks1 gevolgd door tekenreeks2. ‰() (integreren) 2 < toets ‰ (uitdrukking1, var[, onder] [,boven]) ⇒ uitdrukking ‰ (lijst1,var [,orde]) ⇒ lijst ‰ (matrix1,var [,orde]) ⇒ matrix ë aò Geeft de integraal van uitdrukking1 ten opzichte van de variabele var van onder tot boven.
‰() kan genest worden om meervoudige integralen te bepalen. Integratiegrenzen kunnen afhangen van integratievariabelen buiten deze grenzen. ‰(‰(ln(x+y),y,0,x),x,0,a) ¸ Opmerking: zie ook nInt(). ‡() (vierk wortel) 2 ] toets ‡ (uitdrukking1) ⇒ uitdrukking ‡ (lijst1) ⇒ lijst ‡(4) ¸ Geeft de vierkantswortel van het argument. 2 ‡({9,a,4}) ¸ {3 ‡a 2} Voor een lijst worden de vierkantswortels van alle elementen in lijst1 gegeven.
^ (machtv.) Z toets uitdrukking1 ^ uitdrukking2 ⇒ uitdrukking lijst1 ^ lijst2 ⇒ lijst 4^2 ¸ 16 {a,2,c}^{1,b,3} ¸ {a 2 b cò } Geeft het eerste argument verheven tot de macht bepaald door het tweede argument. Voor een lijst geeft het de elementen in lijst1 verheven tot de macht bepaald door de corresponderende elementen in lijst2. In het reële domein gebruiken machten met gebroken exponenten die na vereenvoudiging oneven zijn, de reële waarden. In de complexe modus wordt de imaginaire as gebruikt.
ô (radiaal) MATH/Angle menu uitdrukking1ô ⇒ uitdrukking lijst1ô ⇒ lijst matrix1ô ⇒ matrix In de hoekmodus Degree vermenigvuldigt dit uitdrukking1 met 180/p. De hoekmodus Radian geeft uitdrukking1 in ongewijzigde vorm. In de hoekmodus Degree of Radian: ‡2 2 cos((p/4)ô ) ¸ cos({0ô,(p/12)ô,ë pô }) ¸ {1 Deze functie biedt u een manier om een hoek in radialen te gebruiken terwijl u in de modus Degree bent.
¡, ', " 2 “ toets (¡), 2 È toets (’), 2 É toets (”) ⇒ uitdrukking gg¡mm'ss.ss" gg mm ss.ss Een positief of negatief getal Een niet-negatief getal Een niet-negatief getal In de hoekmodus Degree: 25°13'17.5" ¸ 25.221... 25°30' ¸ 51/2 Geeft gg +(mm /60)+(ss.ss /3600). Met dit 60-tallige invoerformaat kunt u: • Een hoek invoeren in graden/minuten/ seconden ongeacht de actuele hoekmodus. • Tijd invoeren in uren/minuten/seconden.
4 (convert) 2 key uitdrukking_eenheid1 4 _eenheid2 ⇒ uitdrukking_eenheid2 3_m 4 _ft ¸ 9.842…ø_ft 10^(1.5) ¸ 31.622... Converteert een uitdrukking van de ene eenheid naar de andere. De eenheden moeten uit dezelfde categorie komen. Het _ onderstrepingsteken geeft de eenheden aan. Zie het hoofdstuk over constanten en meeteenheden in dit boek voor een lijst van reeds gedefinieerde eenheden.
xê CATALOG (^ -1) uitdrukking1 xê ⇒ uitdrukking lijst1 xê ⇒ lijst Geeft de omgekeerde van het argument. Voor een lijst geeft het de omgekeerden van de elementen in lijst1. vierkanteMatrix1 xê ⇒ vierkanteMatrix Geeft de inverse van vierkanteMatrix1. 3.1^ë 1 ¸ .322581 {a,4,ë.1,xì 2}^ë 1 ¸ 1 1 {a 4 ë 10 1 } xì 2 [1,2;3,4]^ë 1 ¸ [1,2;a,4]^ë 1¸ vierkanteMatrix1 moet een niet-singuliere vierkante matrix zijn.
! (opslaan) § toets uitdrukking ! var lijst ! var matrix ! var uitdrukking ! fun_Naam(parameter1,...) lijst ! fun_Naam(parameter1,...) matrix ! fun_Naam(parameter1,...) p 4 p/4! myvar ¸ 2cos(x)! Y1(x) ¸ {1,2,3,4}! Lst5 ¸ Indien de variabele var niet bestaat, wordt var gemaakt en geïnitialiseerd met uitdrukking, lijst, of matrix.
Bijlage B: Naslaginformatie B TI-89 / TI-92 Plus Foutmeldingen ........................................................ 542 Modi ......................................................................................................... 550 TI-89 / TI-92 Plus tekencodes............................................................... 555 TI-89 toetscodes..................................................................................... 556 TI.92 Plus toetscodes ..............................................
TI-89 / TI-92 Plus Foutmeldingen Dit gedeelte geeft een overzicht van foutmeldingen die weergegeven kunnen worden wanneer invoerfouten of interne fouten optreden. Het nummer links van iedere foutmelding staat voor een intern foutnummer dat niet wordt weergegeven. Als de fout zich voordoet in een blok Try...EndTry wordt het nummer van de fout opgeslagen onder de systeemvariabele errornum, als de fout zich voordoet in een blok.
Foutnummer 160 Omschrijving Argument must be an expression (Argument moet een uitdrukking zijn) Bijvoorbeeld, zeros(2x+3=0,x) is ongeldig omdat het eerste argument een vergelijking is.
Foutnummer 260 Omschrijving Domain error (Domeinfout) Een argument moet in een gespecificeerd domein liggen. Bijvoorbeeld: ans(100) is niet geldig omdat het argument voor ans() in het bereik 1–99 moet liggen. 270 Duplicate variable name (Kopie variabelenaam) 280 Else and ElsIf invalid outside of If..
Foutnummer Omschrijving 405 Invalid axes (Ongeldige assen) 410 Invalid command (Ongeldige opdracht) 420 Invalid folder name (Ongeldige mapnaam) 430 Invalid for the current mode settings (Ongeldig voor de actuele modusinstelling) 440 Invalid implied multiply (Ongeldige impliciete vermenigvuldiging) Bijvoorbeeld: x(x+1) is ongeldig, aangezien xù (x+1) de correcte syntax is. Dit is om verwarring te vermijden tussen impliciete vermenigvuldiging en functie-aanroepen.
Foutnummer Omschrijving 560 Invalid outside Loop..EndLoop, For..EndFor, or While..EndWhile blocks (Ongeldig buiten de blokken Loop..EndLoop, For..EndFor, of While..EndWhile) Bijvoorbeeld: de opdracht Exit is alleen geldig binnen deze lus-blokken. 570 Invalid pathname (Ongeldige padnaam) Bijvoorbeeld: \\var is ongeldig.
Foutnummer Omschrijving 690 Missing ) ( ) ontbreekt) 700 Missing “ ( “ ontbreekt) 710 Missing ] ( ] ontbreekt) 720 Missing } ( } ontbreekt) 730 Missing start or end of block syntax (Begin of einde van een bloksyntax ontbreekt) 740 Missing Then in the If..EndIf block (Then in het blok If..
Foutnummer 850 Omschrijving Program not found (Programma niet gevonden) Een programmaverwijzing binnen een ander programma kon niet gevonden worden op het aangegeven pad gedurende de uitvoering.
Foutnummer Omschrijving Warning: ˆ^0 or undef^0 replaced by 1 (Waarschuwing: ˆ^0 of undef^0 is vervangen door 1) Warning: 0^0 replaced by 1 (Waarschuwing: 0^0 is vervangen door 1) Warning: 1^ˆ or 1^undef replaced by 1 (Waarschuwing: 1^ˆ of 1^undef is vervangen door 1) Warning: cSolve might specify more zeros (Waarschuwing: cSolve zou meer nulpunten kunnen specificeren) Warning: May produce false equation (Waarschuwing: zou een onware vergelijking kunnen opleveren) Warning: Expected finite real integrand (W
Modi In dit deel vindt u een beschrijving van de modi van de TI-89 / TI-92 Plus en een lijst met de mogelijke instellingen van iedere modus. Deze modusinstellingen worden weergegeven wanneer u op 3 drukt. Graph Specificeert het type grafiek dat u kunt tekenen.
Angle Specificeert de eenheden waarin hoeken worden geïnterpreteerd en weergegeven, in goniometrische functies en conversies met pool- of rechthoekige coördinaten. 1:RADIAN 2:DEGREE Exponential Format Specificeert welke notatievorm gebruikt moet worden. Deze vorm beïnvloedt alleen hoe een resultaat weergegeven wordt; u kunt een getal invoeren in iedere willekeurige vorm. Numerieke antwoorden kunnen weergegeven worden tot een maximum van 12 cijfers en met een exponent van 3 cijfers.
Vector Format Pretty Print Bepaalt hoe vectoren bestaande uit 2 elementen en 3 elementen worden weergegeven. U kunt vectoren invoeren in elk van de coördinatenstelsels. 1:RECTANGULAR Coördinaten zijn uitgedrukt in x, y, en z. Bijvoorbeeld: [3,5,2] stelt x = 3, y = 5, en z = 2 voor. 2:CYLINDRICAL Coördinaten zijn uitgedrukt in r, q, en z. Bijvoorbeeld: [3,∠45,2] stelt r = 3, q = 45, en z = 2 voor. 3:SPHERICAL Coördinaten zijn uitgedrukt in r, q, en f.
Split 1 App en Split 2 App Specificeert welke toepassing wordt weergegeven op het scherm. ¦ Bij een heel scherm is alleen Split 1 App is actief. ¦ Bij een gesplitst scherm is Split 1 App de toepassing voor het bovenste of linker gedeelte van het scherm en Split 2 App voor het onderste of rechter gedeelte van het scherm. De beschikbare toepassingen zijn diegene die in een lijst worden weergegeven wanneer u op B drukt in de schermmodus Page 2 of wanneer u op O drukt.
Base Voor het uitvoeren van berekeningen met getallen in decimale, binaire of hexadecimale vorm. Unit System 1:DEC Decimale getallen worden geschreven met 0 - 9 in het 10-tallig stelsel 2:HEX Hexadecimale getallen worden geschreven met 0 - 9 en A - F in het 16-tallig stelsel. 3:BIN Binaire getallen worden geschreven met 0 en 1 in het 2-tallig stelsel.
TI-89 / TI-92 Plus tekencodes Met de functie char() kunt u naar elk teken verwijzen met de bijbehorende numerieke tekencode. Bijvoorbeeld: om 2 weer te geven op het scherm Program I/O, gebruikt u Disp char(127). U kunt ord() gebruiken om de numerieke code van een teken te vinden. Bijvoorbeeld: ord("A") levert 65 op. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41.
TI-89 toetscodes De functie getKey() levert een waarde op die correspondeert met de laatst ingedrukte toets, volgens de in dit deel weergegeven tabellen. Bijvoorbeeld: als uw programma een functie getKey() bevat, dan zal drukken op 2 ˆ een waarde van 273 opleveren. Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen Toets Combinatietoets Geen ¤ 2 ¥ j Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc.
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen (vervolg) Toets Combinatietoets ¤ Geen 2 ¥ j Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde ¸ CR 13 CR 13 ENTRY 4109 APPROX 8205 CR 13 § STO4 258 P 80 RCL 4354 @ 64 p 112 Á = 61 A 65 ' 39 ƒ 157 a 97 ^ EE 149 K 75 ∠ 159 SYMB · - 173 SPACE 32 ANS 4372 ¶ .
Tabel 3: Griekse letters (voorvoegsel ¥ c) Toets Tweede combinatietoets j 558 ¤ Assoc. Waarde Á [A] α 128 c [B] β 129 b [D] δ 133 e [E] ε 134 Í [F] φ 145 m [G] γ 131 y [L] λ 137 z [M] µ 181 § [P] π 140 © [R] ρ 141 ª [S] σ 143 Ü [T] τ 144 ¶ [W] ω 148 Ù ξ 138 Ú ψ 146 Û ζ 135 Assoc. Waarde ∆ 132 Γ 130 Π 139 Σ 142 Ω 147 Bijlage B: Naslaginformatie 8992APB.NLD TI-89/TI-92 Plus:8992appb.
TI-92 Plus toetscodes De functie getKey() levert een waarde op die correspondeert met de laatst ingedrukte toets, volgens de in dit deel weergegeven tabellen. Bijvoorbeeld: als uw programma een functie getKey() bevat dan zal het drukken op 2 ƒ een waarde opleveren van 268. Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen Toets Combinatietoets ¤ Geen Assoc. ƒ „ … † ‡ ˆ ‰ Š 3 M x N O ¸ W X Y Z c d b e p | « § Waarde Assoc. 2 Waarde Assoc. ¥ Waarde Assoc.
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen (Vervolg) Toets Combinatietoets ¤ Geen Assoc. Waarde Assoc. 2 Waarde Assoc. ¥ Waarde Assoc.
Tabel 2: Pijltoetsen Pijltoetsen Normaal ¤ 2 ¥ ‚ C 338 16722 4434 8530 33106 E 342 16726 4438 8534 33110 B 340 16724 4436 8532 33108 F 348 16732 4444 8540 33116 D 344 16728 4440 8536 33112 G 345 16729 4441 8537 33113 A 337 16721 4433 8529 33105 H 339 16723 4435 8531 33107 Opmerking: de combinatietoets Grab (‚) beïnvloedt alleen de pijltoetsen. Tabel 3: Letters met accent grave (voorafgegaan door ( 2A ) Toets Assoc.
Tabel 6: Griekse letters. (voorafgegaan door 2G ) Toets Assoc. Normaal A α 128 B β 129 D δ 133 E ε 134 F φ 145 G γ 131 L λ 137 M µ 181 P π 140 R ρ 141 S σ 143 T τ 144 W ω 148 X ξ 138 Y ψ 146 Z ζ 135 ¤ 132 130 139 142 147 Tabel 7: Letters met tilde (voorafgegaan door 2 N) Toets Assoc. Normaal ¤ 209 N ñ 241 O õ 245 Tabel 8: Letters met accent circonflex (voorafgegaan door 2 O) Toets Assoc.
Complexe getallen invoeren U kunt complexe getallen invoeren in poolcoördinaten in de vorm (rq), waarbij r de grootte is en q de hoek, of in de vorm r e i q. U kunt complexe getallen ook invoeren in rechthoekige coördinaten a+bi. Overzicht van complexe getallen Een complex getal heeft reële en imaginaire componenten die een punt bepalen in het complexe vlak. Deze componenten worden gemeten langs de reële en imaginaire as, welke gelijk zijn aan de xen y-as op het reële vlak.
Belangrijk: gebruik de vorm r e i q met pool coördinaten niet in de hoekmodus Degree. Dit veroorzaakt een ‘Domain error’! Gewenste invoer: Toetsaanslagen: Poolcoördinaten re iq – of – Substitueer de toepasbare waarden of variabelenamen voor r en q, waarbij q geïnterpreteerd wordt overeenkomstig de instelling van de hoekmodus. (rq) Opmerking: voor het symbool e drukt u op: TI.89: ¥ s. TI.92 Plus: 2 s u kunt niet eenvoudigweg de letter e typen. Voor de vorm (rq) zijn haken nodig. TI.
Complexe variabelen gebruiken in symbolische berekeningen Ongeacht de modusinstelling Complex Format, worden nietgedefinieerde variabelen behandeld als reële getallen. Om complexe symbolische analyse uit te voeren, kunt u één van de volgende methodes gebruiken om een complexe variabele in te stellen. Methode 1: gebruik een onderstrepingsteken _ (TI.89: ¥ TI.92 Plus: 2 ) als het laatste teken van de variabelenaam om een complexe variabele aan te duiden.
Informatie over de nauwkeurigheid Om de nauwkeurigheid te optimaliseren, houdt de TI-89 / TI-92 Plus intern meer cijfers bij dan worden weergegeven. Berekende nauwkeurigheid Waarden met een drijvende komma (10-tallig) worden in het geheugen worden opgeslagen met maximaal 14 cijfers en een exponent van 3 cijfers. ¦ Voor de venstervariabelen min en max (xmin, xmax, ymin, ymax, etc.) kunt u waarden opslaan van maximaal 12 cijfers. Andere venstervariabelen gebruiken 14 cijfers.
Systeemvariabelen en gereserveerde namen In dit deel wordt een lijst gegeven met de namen van de systeemvariabelen en gereserveerde functienamen die gebruikt worden door de TI-89 / TI-92 Plus. Alleen die systeemvariabelen en gereserveerde functienamen, die geïdentificeerd worden door een asterisk (*) kunnen verwijderd worden door DelVar var te gebruiken op de invoerregel.
EOS (Equation Operating System) volgorde van bewerkingen In dit deel wordt het Equation Operating System (EOSé) (De volgorde van bewerkingen) beschreven dat gebruikt wordt door de TI-89 / TI-92 Plus. Getallen, variabelen en functies worden ingevoerd in een simpele, rechtstreekse volgorde. EOS werkt uitdrukkingen en vergelijkingen uit met behulp van haakjes en volgens de prioriteiten die hieronder beschreven worden.
Indirect De indirecte operator (#) converteert een tekenreeks naar een variabele- of functienaam. Bijvoorbeeld: #(“x”&”y”&”z”) maakt de variabelenaam xyz. Met de indirecte operator kunt u ook variabelen maken en wijzigen binnen een programma. Bijvoorbeeld: als 10!r en “r”!s1, dan #s1=10. Post-operatoren Post-operatoren zijn operatoren die meteen na een argument komen, zoals 5!, 25%, of 60° , 15’ 45”. Argumenten die gevolgd worden door een post-operator, worden uitgewerkt op het vierde prioriteitsniveau.
Regressieformules In dit gedeelte wordt beschreven hoe statistische regressies worden berekend. Methode van de kleinste kwadraten De meeste regressies gebruiken niet-lineaire, recursieve kleinstekwadraten-technieken om onderstaande kostenfunctie te optimaliseren.
Regressie Omschrijving LnReg Gebruikt de methode van de kleinste kwadraten en de getransformeerde waarden ln(x) en y om de bij het regressiemodel passende vergelijking: y=a+b ln(x) aan te passen. Logistic Gebruikt de methode van de kleinste kwadraten om de bij het regressiemodel passende vergelijking: y=a/(1+b*e^(c*x))+d aan te passen.
Hoogtelijnen en algoritmen voor het maken van een impliciet plot Hoogtelijnen worden berekend en geplot met behulp van de onderstaande methode. Een impliciet plot is hetzelfde als een hoogtelijn, behalve dat een impliciet plot alleen voor de z=0 hoogtelijn bepaalt. Algoritme Gebaseerd op uw x en y venstervariabelen is de afstand tussen xmin en xmax en tussen ymin en ymax verdeeld in een aantal roosterlijnen, gespecificeerd door xgrid en ygrid.
De methode Runge-Kutta Voor integraties van gewone differentiaalvergelijkingen met de Runge-Kutta methode, gebruikt de TI-89 / TI-92 Plus de BogackiShampine 3(2) formule, zoals die beschreven stond in het tijdschrift Applied Math Letters, 2 (1989), pag. 1–9. De Bogacki-Shampine 3(2) formule De Bogacki-Shampine 3(2) formule biedt een resultaat met een nauwkeurigheid van de derde orde en een foutschatting die gebaseerd is op een ingebedde formule van de tweede orde.
574 Bijlage B: Naslaginformatie 8992APB.NLD TI-89/TI-92 Plus:8992appb.
Bijlage C: Informatie over service en garantie C Informatie over de batterijen................................................................ 576 Bij problemen ......................................................................................... 579 Informatie over service en garantie bij TI........................................... 580 In deze bijlage vindt u aanvullende informatie die u van pas kan komen bij het gebruik van uw TI-89 / TI-92 Plus.
Informatie over de batterijen De TI-89 / TI-92 Plus gebruikt twee typen batterijen: vier alkaline batterijen en een lithium batterij als back-up, die er voor dient de geheugeninhoud te bewaren wanneer u de alkaline batterijen vervangt. Wanneer moet u de batterijen vervangen Opmerking: de TI-89 gebruikt vier AAA alkaline batterijen. De TI-92 Plus gebruikt vier AA alkaline batterijen.
De alkaline batterijen van de TI-89 vervangen 1. Indien de calculator aan staat, dient u hem uit te schakelen (druk op 2 ®) om te voorkomen dat er informatie, die in het geheugen is opgeslagen, verloren gaat. 2. Schuif het beschermdeksel over het toetsenbord. 3. Houd de calculator rechtop, druk de sluiting van het deksel van het batterijvak naar beneden en verwijder het deksel. 4. Haal alle vier de AAA batterijen uit het apparaat. 5. Plaats vier nieuwe AAA alkalinebatterijen in het apparaat.
De alkaline batterijen van 1. Indien de TI-92 Plus aan staat, moet u hem uitzetten (druk op 2 ®) om verlies van in het geheugen opgeslagen informatie te de TI-92 Plus vervangen voorkomen. 2. Houd de TI-92 Plus rechtop, duw het schuifje op de bovenkant van het apparaat naar links (ontgrendeld); schuif de achterkant een paar millimeter naar beneden en verwijder hem van het apparaat. Bovenkant Openschuiven I/O 3. Verwijder alle vier de lege AA batterijen. 4.
Bij problemen Als er zich tijdens het werken met de TI-89 / TI-92 Plus problemen voordoen, kunnen de volgende suggesties u helpen deze op te lossen. Suggesties Opmerking: het corrigeren van een “blokkering” zal uw TI-89 / TI-92 Plus resetten en de geheugeninhoud wissen. Probleem: Suggestie U ziet niets op het display. Druk op ¥ « om het displaycontrast te verminderen (donkerder) of op ¥ | om het displaycontrast te verhogen (lichter). De aanduiding BATT wordt weergegeven. Vervang de batterijen.
Informatie over service en garantie bij TI Hieronder vindt u aanvullende informatie over TI producten, service en garantie. Informatie over produkten en service bij TI Informatie over service en garantie 580 Voor meer informatie over de produkten en de service van TI neemt u contact op met TI door middel van e-mail of u bezoekt de TI rekenmachine home page op het world-wide web. e-mail adres: ti-cares@ti.com internet adres: http://www.ti.
Appendix D: Programmeerhandleiding D mdusInst( ) en haalMode( ) .................................................................. 582 grafInst( ) ................................................................................................ 585 tablInst( ) ................................................................................................
mdusInst( ) en haalMode( ) Parameter/modus instelling ALLE 0 Grafiek 1 FUNCTIE 1 PARAMETRISCH 2 POLAIR 3 REEKS 4 3D 5 DIFF-VERGELK 6 Cijfers weergeven 582 Tekenreeksen 2 VAST 0 1 VAST 1 2 VAST 2 3 VAST 3 4 VAST 4 5 VAST 5 6 VAST 6 7 VAST 7 8 VAST 8 9 VAST 9 10 VAST 10 11 VAST 11 12 VAST 12 13 ZWEVEND 14 ZWEVEND 1 15 ZWEVEND 2 16 ZWEVEND 3 17 ZWEVEND 4 18 ZWEVEND 5 19 ZWEVEND 6 20 ZWEVEND 7 21 ZWEVEND 8 22 ZWEVEND 9 23 Bijlage D: Programmeerh
Parameter/modus instelling Tekenreeksen ZWEVEND 10 24 ZWEVEND 11 25 ZWEVEND 12 26 Hoek 3 RADIAAL 2 GRAAD 1 Expon.
Parameter/modus instelling Grafiek 2 12 FUNCTIE 1 PARAMETRISCH 2 POLAIR 3 REEKS 4 3D 5 DIFF-VERGELK 6 Verh gespl scherm 13 1:1 1 1:2 2 2:1 3 Exact/Benad 14 AUTO 1 EXACT 2 BENADERING 3 Basis 584 Tekenreeksen 15 DEC 1 HEX 2 BIN 3 Bijlage D: Programmeerhandleiding 8992APD.
grafInst( ) Parameter/modus instelling Coördinaten Tekenreeksen 1 RECHTH 1 POLAIR 2 UIT 3 Grafiekvlgrde 2 RIJ 1 SIMULTAAL 2 Rooster 3 UIT 1 AN 2 Assen 4 In 3D-modus: UIT 1 ASSEN 2 KADER 3 Niet in 3D-modus: UIT 1 AN 2 Begincursor 5 OFF 1 AN 2 Labels 6 UIT 1 AN 1 Seq Axes 7 TIJD 1 WEB 2 Custom 3 Oplossingsmeth 8 RK 1 EULER 2 Bijlage D: Programmeerhandleiding 8992APD.
Parameter/modus instelling Velden 9 HELLVELD 1 RICHVELD 2 VELDUIT 3 DE Assen 10 TIJD 1 Y1-VS-Y2 2 T-VS-Y' 3 Y-VS-Y' 4 Y1-VS-Y2' 5 Y1'-VS-Y2' 6 XR Stijl 586 Tekenreeksen 11 DRAADMODEL 1 VERBRGN OPPERVL 2 HOOGTELIJN NIV 3 DRAAD EN HOOGTE 4 IMPLICIETE PLOT 5 Bijlage D: Programmeerhandleiding 8992APD.
tablInst( ) Parameter/modus instelling Graf <-> Tabel Tekenreeksen 1 UIT 1 AN 2 Onafhankelijk 2 AUTOM 1 VRAGEN 2 Assen 4 Bijlage D: Programmeerhandleiding 8992APD.
588 Bijlage D: Programmeerhandleiding 8992APD.
Index Opdrachten en functies zijn vet gedrukt. Mathematische operatoren en symbolen zijn onder hun werking opgenomen.
A (Velvorg) met standaardannuïteit, 404 met steekproef, 407 met tijdswaarde van geld, 405 parallellepipedum, 390 activiteiten.
C (Velvorg) ClrIO I/O wissen, 279, 302 scherm I/O wissen, 422 cobweb-plot. Zie web-plots colDim( ), aantal kolommen matrix, 422 colNorm( ), matrix kolom norm, 422 combinaties, nCr( ), 471 comDenom( ), gemeenschappelijke noemer, 70, 74, 423 commentaar, ¦, 282, 541.
D (Velvorg) DIRFLD, richtingsveld, 181, 202 eerste orde, 187, 197 FLDOFF, veld uit, 181, 186, 204 grafieken, 175 – 205 oplosmethodes, 180, 195, 571 problemen oplossen, 201 SLPFLD, lijnelementenveld, 181, 202 tweede orde, 189, 197 dim( ), dimensie, 293, 438 DIRFLD, richtingsveld, 181, 202 Disp, scherm I/O weergeven, 277, 283, 302, 313, 438, 553 DispG scherm graph weergeven, 302, 307, 439 DispHome, basisscherm weergeven, 302, 439 DispTbl, tabel weergeven, 302, 307, 439 Distance (grafisch math werktuig), 122,
F G factor( ), factor, 8, 9, 61, 70, 72, 387, 406, 448 factoren, activiteit, 406 faculteit, !, 8, 533. binnenkant voorkaft, binnenkant achterkaft familie krommen, 209, 210 Fill, matrix invullen, 449 Flash productcode upgraden, 353, 356, 373, 374 Flash-toepassingen, 4, 42, 50, 79.
G (Velvorg) getFold( ), geef mapnaam, 289, 300 getKey( ), geef toets, 301, 454, 554, 557 getMode( ), geef modus, 300, 454 getNum( ), geef teller, 454 getType( ), geef type, 59, 455 getUnits( ), geef eenheden, 300, 455 geven CBL/CBR waarde, Get, 311 mapnaam, getFold( ), 289 Return, 286 globale variabelen, 291 goniometrische expansie, tExpand( ), 71, 515 reductie, tCollect( ), 71, 514 Goto, ga naar, 287, 296, 299, 456 graden/minuten/seconden weergave, 4DMS, 439 gradennotatie, ó, 400, 537, 538 grafieken en gra
H haakjes, 29 help, 577 het oplossen van problemen.
L (Velvorg) LU, matrix onder-boven decompositie, 467 lichter/donkerder, 4, 15. binnenkant voorkaft, binnenkant achterkaft lijnelementenveld, SLPFLD, 181, 202 lijst naar matrix, list4mat( ), 249, 464 lijsten.
M (Velvorg) punt, optelling, .+, 532 punt, vermenigvuldiging, .
N (Velvorg) P plot, NewPlot, 266, 307, 473 probleem, NewProb, 473 nInt( ), numerieke integraal, 75, 473 noemer, 423 norm( ), Frobenius norm, 474 not, Booleaans niet, 294, 474 notatie tekenreeks, format( ), 451 nPr( ), permutaties, 475 nSolve( ), numerieke oplossing, 70, 475 nulpunten activiteit, 402 zeroes( ), 61, 70, 74, 384, 521 numeric solver, 333 – 342 gesplitste schermen, 340 plotten, 340 variabelen, 336 vergelijkingen, 335, 336 numerieke afgeleide, nDeriv( ), 75, 471 integraal, nInt( ), 75, 473 oplo
P (Velvorg) proberen, Try, 517 problemen (nieuw), NewProb, 473 bij het gebruik.
P (Velvorg) PtChg punt inverteren, 309, 483 PtOff, punt uit, 309, 484 PtOn, punt aan, 309, 484 ptTest( ), punt testen, 309, 484 PtText, punt tekst, 309, 484 punt aan, PtOn, 309, 484 aftrekking, .N, 533 deling, .à, 533 inverteren, PtChg, 309 machtsverheffing, .^, 533 optelling, .+, 532 tekst, PtText, 309, 484 testen, ptTest( ), 309, 484 uit, PtOff, 309, 484 veranderen, PtChg, 483 vermenigvuldiging, .
S (Velvorg) SendChat, chat zenden, 311, 371, 495 seq( ), sequentie, 495 serienummer, 61 Set factors (zoom), 119, 121 setFold( ), map instellen, 100, 300, 496 setGraph( ) grafische opmaak instellen, 300, 307, 496 setMode( ), modus instellen, 300, 307, 497 setTable( ), tabel instellen, 225, 300, 307, 498 setUnits( ), eenheden instellen, 300, 499 Shade (grafisch math werktuig), 122, 126 Shade, arceren, 310, 500 shift( ), verschuiven, 250, 293, 348, 501 ShowStat statistische resultaten tonen, 262, 502 sign( ),
T (Velvorg) tabel-plot, Graph<->Table, 224 TABLE SETUP, tabel instellen, 224 Table, tabel creëren, 307, 512 talstelsels, 343 – 348 Booleaans bewerkingen, 347 conversies, 345 wiskundige bewerkingen, 346 tanê( ), arctangens, 513 tan( ), tangens, 512 Tangent (grafisch math werktuig), 122, 125, 132, 139 tanhê( ), arctangens hyperbolicus, 513 tanh( ), tangens hyperbolicus, 513 taylor( ), Taylor veelterm, 75, 76, 514 tblStart, start tabel, 224 tCollect( ), goniometrische verzameling, 71, 514 teken, sign( ), 502 t
U uitbreiden/samenvoegen, augment( ), 388, 418 uitdrukkingen, 27, 29, 36 tekenreeks naar uitdrukking, expr( ), 292, 293, 301, 381, 447 uitdrukking naar lijst, exp4list( ), 445 uitwerken, 9 vereenvoudigen, 9 uitvoer, Output, 302, 477 uitwerken, expand( ), 9, 70, 72, 386, 402, 446 Unarchiv, variabelen uit het archief halen, 289, 518 unitV( ), eenheidsvector, 518 Unlock deblokkeren, 289, 518 V Value (grafisch math werktuig), 122, 123, 132, 139, 159, 184 variabelen, 52, 54 blokkeren, Lock, 289, 465 blokkeren/d
V (Velvorg) volgen, 11, 117, 118, 132, 139, 144, 159, 184 Trace, 117, 307, 390, 398, 399, 402, 517 volgende iteratie, Cycle, 430 voor, For, 283, 297 voorbeelden, kennismaking, activiteiten 3D plotten, 390 3D-grafieken, 154 ABC-formule, 386 afgeleiden, 10 baan van een bal, 128 bevolkingsomvang, 254 – 257 bomen en bos, 140 CBL programma, 399 complex modulusoppervlak, 171 complexe, factoren, 406 complexe, getallen, 8 complexe, nulpunten, 402 constanten, 82 convergerende web-plots, 148 cos(x)=sin(x) activiteit,
W (Velvorg) veelterm, randPoly( ), 489 wiskundige bewerkingen, 412 wissen basisscherm, ClrHome, 422 foutmelding, ClrErr, 313, 421 grafiek, ClrGraph, 206, 307, 340, 422 I/O, ClrIO, 279, 302, 422 tekening, ClrDraw, 214, 309, 421 with, |, 10, 58, 60, 67, 540, 567 X xor, Booleaans exclusief of, 294, 347, 520 XorPic, exclusief of plaatje, 308, 521 xscl window variable, 184 xyline plots, 266 Y Y= editor, 106, 109, 130, 137, 141, 157, 179, 204 Z zenden.
TI-92 Plus Sneltoetsen Algemeen ¥O 2a ¥D ¥F ¥H ¥N ¥O ¥S ¥ |, ¥ « ¥¸ ¥´ ¥1–¥9 Editing Lijst van Flash-toepassingen Schakelt om tussen de twee laatst gekozen toepassingen of gesplitste schermen Kopieer grafische coördinaten naar sysdata Geef het dialoogvenster FORMATS weer Kopieer grafische coördinaten naar het basisscherm van het history area Creëer nieuwe variabele Open bestaande variabele Bewaar kopie als Contrast lichter/donkerder Bereken benaderde oplossing Schakel het apparaat uit zodat het de volg
spine back 8.06 in. Nederlands TI-89 / TI-92 Plus Texas Instruments U.S.A. 7800 Banner Dr. Dallas, TX 75251 Texas Instruments Holland B.V. Rutherfordweg 102 3542 CG Utrecht - The Netherlands Printed by: ti-cares@ti.com © 1999 Texas Instruments w w w. t i . c o m / c a l c 6.06 in. To the printer: Please print below the Òprinted by:Ó your company name and address including country.