CITROËN C4 INSTRUCTIEBOEKJE
CITROËN CITROËN prefereert Een samenwerking die staat voor innovatie CITROËN en TOTAL, al 35 jaar partners, ontwikkelen in nauwe samenwerking motoren en smeermiddelen met de meest geavanceerde technieken. Specifieke motorolie De onderzoeksteams van CITROËN en TOTAL werken samen om u de beste technologische combinatie te kunnen bieden op het gebied van motoren en smeermiddelen.
De in dit boekje genoemde uitrusting - hetzij standaard hetzij optioneel - alsmede de technische specificaties, waren juist ten tijd van druk van dit boekje. Het uitrustingsniveau van uw auto hangt af van de uitvoering, de gekozen extra’s en het verkoopland van uw auto. Bepaalde in dit instructieboekje genoemde uitrustingen kunnen pas in de loop van het jaar beschikbaar zijn. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard.
B5-NL-2005 Uitgave 05-2005
1 Bedankt voor uw keuze en gefeliciteerd. Lees dit boekje goed door voordat u gaat rijden. Het bevat alle informatie over het besturen van deze auto en over de uitrusting, evenals belangrijke aanbevelingen. Verder vindt u in dit boekje gebruiksvoorzorgen, informatie over het reguliere onderhoud en tips voor het onderhouden van uw auto, teneinde de veiligheid en betrouwbaarheid van uw nieuwe CITROËN te behouden.
I N H O U D S O P G AV E BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I Hoofdstuk I BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING Bestuurdersplaats, overzicht ............................... 6-7 Toerenteller..............................................................8 Instrumentenpaneel.................................................9 Stuur met vaste centrale bedieningen ........ 10 12 Controlelampjes .......................................... 13 15 Signalering ..................................................
I N H O U D S O P G AV E II Hoofdstuk II 3 RIJDEN Afstandsbediening ........................................... 35-36 Sleutels..................................................................37 CODE-kaart ...........................................................38 Anti-inbraakalarm ............................................ 39-40 Stuurslot - Contact - Startmotor ...................... 41-42 Starten ...................................................................43 Instrumentenpaneel..............
I N H O U D S O P G AV E 4 III Hoofdstuk III LEVEN AAN BOORD III Openen en sluiten ........................................... 71-72 Ventilatie - Verwarming .........................................73 Ventilatie - Verwarming - Airconditioning...............74 Ventilatie - Verwarming - Handbediende airconditioning .................................................. 75-76 Luchtverdeling .......................................................
I N H O U D S O P G AV E V Hoofdstuk V 5 PRAKTISCHE WENKEN V Brandstof tanken ................................................. 119 Vervangen van de lampen ...................... 120 126 Veiligheidsadviezen .............................................127 Verwisselen van een wiel ............................ 128-129 Detectie te lage bandenspanning........................130 Slepen - Takelen..................................................131 VI Hoofdstuk VI ALGEMENE GEGEVENS Algemene gegevens....
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I B E S T U U R D E R S P L A AT S , O V E R Z I C H T 6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 26 39 38 37 36 35 34 33 32 31 27 28 29 30 18 25 19 24 20 23 21 22
1 Bedieningsorganen: • Spiegels. • Bediening van de ruiten. • Kinderslot. 2 Zijventilatierooster (links en rechts). 3 Bedieningsorganen: • ESP. • Parkeerhulp. • Zijwaartse trajectcontrole. • Anti-inbraakalarm. 11 Centraal bediende vergrendeling van portieren en koffer. 24 Sleutelschakelaar: • Inschakelen/uitschakelen airbag aan passagierszijde. 12 Instrumentenpaneel. 25 Ophanghaak voor een tas. 13 Bedieningsorganen: • Nulstelling van de dagteller. • Sterkte van de dashboardverlichting.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 8 TOERENTELLER Weergave van de toerenteller (tijdens de inrijperiode: zie inrijden) en weergave van de ingeschakelde versnelling en de stand van de automatische versnellingsbak Bij het naderen van het maximumtoerental verandert de schermverlichting van oranje in rood, om aan te geven dat u in een hogere versnelling moet schakelen.
Centraal display 1 Brandstofmeter 2 Actieradius 3 Dagteller 4 Commando’s van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer 5 Snelheidsmeter 6 Onderhoudsintervalindicator bij aanzetten van het contact en daarna de totaalkilometerteller 7 Controle motorolieniveau 8 Koelvloeistoftemperatuur Bij het openen van het bestuurdersportier of bij het ontgrendelen met de afstandsbediening wordt gedurende circa 30 seconden het instrumentenpaneel en de toerenteller verlicht met weergave van de kilometertellers en eventu
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 10 S T U U R M E T VA S T E C E N T R A L E BEDIENINGEN Bedieningen van de snelheidsregelaar en de snelheidsbegrenzer Bedieningen optionele functies Bedieningen van het audiosysteem Controlelampen richtingaanwijzers en verlichting Claxon Bedieningen multifunctioneel display
Bedieningen van de snelheidsregelaar en de snelheidsbegrenzer Selectie van de snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer Activeren van de snelheidsbegrenzer en uitschakelen / opnieuw inschakelen van de snelheidsregelaar en snelheidsbegrenzer 11 Bedieningen van het audiosysteem Zoeken naar hogere frequenties Aflopen van opgeslagen zenders 31/33 Verlagen van Verhogen van Verhogen de snelheid/ de snelheid/ van het activeren van de activeren van de geluidsniveau snelheidsregelaar snelheidsregelaar Verlage
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I S T U U R M E T VA S T E C E N T R A L E BEDIENINGEN 12 Bedieningen optionele functies Verlichtingsweerstand dashboardsignaleringen 47 Opstarten van de spraakherkenning (Zie gebruiksaanwijzing autoradio Bluetooth NaviDrive) Bedieningen multifunctioneel display Bevestiging van de gekozen functie of van de gewijzigde waarde Gesprek aannemen / beëindigen (Zie gebruiksaanwijzing Autoradio Bluetooth) Recirculeren interieurlucht Toegang tot het «Hoofdmenu»* Scrollen in het
13 Controlelampen richtingaanwijzers en verlichting Richtingaanwijzer naar links Zie «Signalering» Richtingaanwijzer naar rechts Zie «Signalering» Wanneer de alarmverlichting aanstaat knipperen gelijktijdig alle richtingaanwijzers Parkeerlichten Zie «Signalering» Dimlichten Zie «Signalering» Mistachterlichten Zie «Signalering» Mistlichten voor Zie «Signalering» Grootlicht Zie «Signalering» I BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING CONTROLELAMPJES
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 14 CONTROLELAMPJES STOP-lampje Wanneer het lampje brandt, dient u onmiddellijk te stoppen en de motor af te zetten. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Tijdens het branden van dit lampje wordt het STOP-symbool weergegeven op het display.
Service-lampje Zolang de storing die de waarschuwingssignalering heeft veroorzaakt voortduurt en bovendien ernstig is, blijft dit lampje branden. Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf. In geval het om een minder ernstige storing gaat, brandt het lampje maar tijdelijk. Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Om de corresponderende waarschuwingsmelding op te roepen, zie «Waarschuwingenjournaal».
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 16 Richtingaanwijzers Linksaf: druk de hendel naar beneden. Rechtsaf: duw de hendel naar boven. Om van richting te veranderen, moet de hendel door de weerstand naar boven of beneden worden bewogen. De richtingaanwijzer wordt automatisch uitgeschakeld bij het terugdraaien van het stuur. Lichtsignaal / Waarschuwingssignaal Trek de hendel naar u toe. Het geven van een lichtsignaal is ook mogelijk bij afgezet contact.
1 A 2 3 Om deze functie te activeren, dient u de bediening A in de stand 2 te zetten. Dek de lichtsterktesensor achter de binnenspiegel, zichtbaar vanaf de buitenkant van de voorruit, niet af. Draai ring A van u af. 4 Stadlichten aan Bediening van de verlichting 1 Wissen uit. 2 Automatisch branden 3 Parkeerlichten 4 Dimlichten / Grootlicht Alle lichten gedoofd Draai ring A van u af.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I SIGNALERING 18 A Auto’s voorzien van MISTLICHTEN VOOR EN MISTLICHTEN ACHTER (ring A) Deze werken in combinatie met de parkeerlichten, het dimlicht en het grootlicht. Voor auto’s met mistachterlichten: - 1 keer naar voren: mistachterlichten aan. - 1 keer naar achteren: mistachterlichten uit. Voor auto’s met mistlampen vóór en achter: - 1 keer naar voren: mistlampen vóór gaan aan. - 2e keer naar voren: mistachterlichten gaan aan.
19 Stand 1 : De wissnelheid wordt, afhankelijk van de snelheid van de auto, automatisch geregeld. 3 2 1 0 4 Ruitenwissers voor 3 Snel wissen. 2 Normaal wissen. 1 Interval wissen 0 Wissen uit. 4 Automatisch wissen door naar beneden drukken van de hendel en één-slagwissen. N.b.: Uitschakelen automatisch wissen: - ga naar stand 1 en keer vervolgens terug naar stand 0. Om veiligheidsredenen worden de ruitenwissers pas 1 minuut na afzetten van het contact uitgeschakeld. N.b.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I RUITENWISSER 20 B - Achterruitenwisser Uit B Interval-wissen. A A - Ruitensproeier voor Wanneer u de hendel naar u toe trekt, wordt de ruit gesproeid en wissen de ruitenwissers een aantal keren. Mocht de auto zijn uitgerust met koplampwissers, dan zullen deze, mits de koplampverlichting brandt, eveneens in werking treden. Sproeien van de achterruit gevolgd door een aantal wisslagen.
21 A In hoogte verstellen van de gordel (5-deursuitvoering) De gordelgeleider dient zich op het midden van de schouder te bevinden (zie hoofdstuk GEBRUIKSVOORZORGEN). Voor het verstellen ervan drukt u op de bediening en schuift u het gordelverankeringspunt in de gewenste richting. Gordelbevestiging (3-deursuitvoering) Doe deel A omhoog en vergrendel het om de gordel op zijn plaats te houden als deze is losgemaakt.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 22 VOORSTOELEN 1 2 6 5 4 3 81
23 Met de hand te bedienen functies Hoofdsteun 1 Trek de hoofdsteun uit om deze in een hogere stand te zetten. Druk op de bediening en op de hoofdsteun om deze in een lagere stand te zetten. De instelling is correct wanneer de bovenkant van het hoofd zich op gelijke hoogte bevindt als de bovenkant van de hoofdsteun. De hoofdsteun is ook verstelbaar in hellingshoek. Druk op de ontgrendellip van de hoofdsteun en trek de steun omhoog om hem te verwijderen. N.b.: Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I VOORSTOELEN 24 1 2 ELEKTRISCHE BEDIENINGEN Verstellen van de stoel qua hoogte, hellingshoek en lengterichting Verstelling van de rugleuning qua hellingshoek en lendensteun de bediening 1 aan de voorkant op of druk deze neer om Licht de voorkant van het zitgedeelte op te lichten of te laten zakken. de bediening 1 aan de achterkant op of druk deze neer om Licht het zitgedeelte te verhogen of te verlagen.
1 2 M 25 Vastleggen rijpositie-instellingen U kunt vier rijpositie-instellingen programmeren in het geheugen: - één voor elk van de twee afstandsbedieningen (twee gebruikers) - twee met behulp van de toets M/1 en M/2. Programmeren met de afstandsbediening Alleen wanneer u de portieren met de afstandsbediening ontgrendeld kunnen eerder vastgelegde rijpositieinstellingen worden opgeroepen en worden eventuele wijzigingen aan de instellingen in het geheugen geregistreerd.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 26 BINNENSPIEGEL 1 Met de pal aan de onderzijde van de spiegel kunt u een van de volgende twee instellingen kiezen: Dagstand: het palletje is niet zichtbaar. Nachtstand (tegen verblinding): het palletje is zichtbaar. 2 Binnenspiegel met automatische antiverblinding Hiermee wordt automatisch overgeschakeld van de dag- naar nachtstand. Om verblinding te voorkomen, wordt het spiegelglas automatisch donkerder wanneer er meer licht op valt.
1 2 Verstellen van de spiegels Deze voorziening werkt bij aangezet contact. Kies vanaf de bestuurdersplaats de betreffende buitenspiegel door de bediening 1 naar rechts c.q. naar links te verplaatsen. Stel vervolgens de gekozen spiegel in vier richtingen in met behulp van de bediening 2. Het ontwasemen/ontdooien van de buitenspiegels is gecombineerd met het ontwasemen/ontdooien van de achterruit.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 28 B E D I E N I N G VA N D E R U I T E N Antiklemvoorziening Een antiklemvoorziening stopt het sluiten van de ruit, mocht deze beweging gehinderd wordt door een obstakel: de ruit gaat dan weer open. Als de accu losgekoppeld is geweest of in geval van een storing, moet de antiklemfunctie weer opnieuw worden geïnitialiseerd: - Doe de ruit helemaal open met de bediening en sluit hem weer. De ruit gaat iedere keer een paar centimeter omhoog.
Bedieningspaneel 29 2 - Interieurlucht Recirculeren interieurlucht Om deze functie aan- of uit te zetten, drukt u op de bediening 2. Het lampje links van de bediening gaat branden. Met deze stand kunt u de aanvoer van buitenlucht stoppen, wanneer u door een onaangenaam ruikende omgeving rijdt. Zet de ventilatie, zodra de omstandigheden dit toelaten, weer in een normale stand om het interieur te voorzien van verse lucht en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 30 A U T O M AT I S C H G E R E G E L D E A I R C O N D I TIONING MET INDIVIDUELE BEDIENING Bedieningspaneel 1 De temperatuur in het interieur kan nooit lager zijn dan de buitentemperatuur als de airconditioning niet aan staat. Wanneer permanent de automatische stand wordt gebruikt (door te drukken op AUTO) zorgt de 2 airconditioning voor een zo aangenaam mogelijke klimaatregeling, ongeacht de weersgesteldheid.
4 3 31 A 1 2 Deze rijhulpvoorziening maakt het mogelijk te rijden met een door u gekozen constante snelheid zonder intrappen van het gaspedaal. Deze voorziening werkt pas vanaf een snelheid van 40 km/uur en alleen in de hoogste versnellingen. De bediening A van de snelheidsregelaar bevindt zich onder debediening vandeverlichting en signalering. N.b.: De informatie over de snelheidsregelaar wordt weergegeven in gebied A op het instrumentenpaneel.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I SNELHEIDSREGELAAR 32 4 3 1 2 De snelheidsregelaar wordt uitgeschakeld in de volgende gevallen - Intrappen van het rem- of koppelingspedaal. - Drukken op de toets 3. - In werking treden van de systemen ESP of ASR. In deze gevallen verschijnt «OFF» in het gebied A op het instrumentenpaneel. De ingestelde snelheid blijft in het geheugen en wordt nog steeds op het display aangegeven.
3 4 33 A 1 2 Deze rijhulpvoorziening stelt u in staat een maximumsnelheid in te stellen. Deze moet hoger zijn dan 30 km/uur. De bedieningsorganen van de snelheidsbegrenzer bevinden zich op het stuurwiel. N.b.: De informatie met betrekking tot de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven in het gebied A op het instrumentenpaneel. Selecteren van de functie Draai de knop 1 in de stand «LIM».
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING I 34 SNELHEIDSBEGRENZER Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer Druk op de toets 3. Met deze handeling verschijnt de informatie «OFF» op het display. Deze handeling veroorzaakt niet het wissen van de geprogrammeerde maximumsnelheid; deze blijft in het gebied A op het instrumentenpaneel staan. Tijdelijke overschrijding van de maximumsnelheid Het gaspedaal is uitgerust met een overbruggingsschakelaar.
A F S TA N D S B E D I E N I N G II D A B C N.b.: Het gelijktijdig gebruik van overige hoogfrequente apparatuur in de directe omgeving van de auto (bijvoorbeeld mobiele telefoons of huisalarm) kan de werking van de afstandsbediening tijdelijk verstoren. Wanneer de werking van de afstandsbediening permanent verstoord is, dient u deze te reïnitialiseren. (zie volgende bladzijde). 35 Centrale ontgrendeling Met een korte druk op de bediening B kunt u de auto ontgrendelen.
II 36 A F S TA N D S B E D I E N I N G Follow-me-home verlichting Wanneer u op de toets C drukt, wordt de follow-me-home verlichting ingeschakeld (de parkeer- en dimlichten branden ongeveer een minuut en doven daarna automatisch). Wanneer u vóór het automatisch doven een tweede keer drukt, wordt de follow-me-home verlichting weer uitgeschakeld.
SLEUTELS II 37 Centrale vergrendeling met de sleutel Door een korte bediening met de sleutel wordt de auto vergrendeld. Supervergrendeling : Centrale vergrendeling met de sleutel Wanneer onmiddelijk daarna een tweede bediening plaatsvindt, wordt de supervergrendeling ingeschakeld. Vanaf dat moment is het openen van de portieren van zowel binnenuit als buitenaf niet meer mogelijk. Bij wat langer bedienen met de sleutel worden de ruiten gesloten.
II 38 CODE-KAART Als de auto van eigenaar wisselt, moet de codekaart aan de nieuwe eigenaar worden gegeven. Bewaar het kaartje op een veilige plaats. Bewaar dit kaartje zorgvuldig: laat het nooit in de auto liggen. Bij de auto is een vertrouwelijke kaart geleverd. Deze kaart heeft een verborgen toegangscode waarmee een CITROËN erkend bedrijf onderhoud kan verrichten aan de elektronische startbeveiliging.
ANTI-INBRAAKALARM II A B 1 Het is mogelijk dat uw auto voorzien is van een ANTIINBRAAKALARM. Dit garandeert: • Een inbraakbeveiliging via schakelaars op de opengaande delen (portieren, achterklep, motorkap) en op de elektrische voeding. • Een interieurbeveiliging via ultrasone sensoren (bewegingsmelders in het interieur). U kunt deze uitschakelen via de schakelaar 1 op het dashboard.
II 40 ANTI-INBRAAKALARM WERKING VAN HET ALARM Check eerst of alle portieren, de achterklep en het schuifdak correct gesloten zijn. U schakelt de alarminstallatie in door de toets A van de afstandsbediening in te drukken. De inbraakbeveiliging wordt 5 seconden na het inschakelen van de alarminstallatie actief, de interieurbeveiliging na 45 seconden.
II S T U U R S L O T - C O N TA C T S TA R T M O T O R 41 • S: Stuurslot Om de stuurinrichting van het slot te halen, dient u het stuurwiel iets te bewegen terwijl u zonder te forceren de sleutel in het contact omdraait. • M: Contact Afhankelijk van de uitvoering van uw auto moeten de volgende lampjes eveneens tijdelijk gaan branden: ESP-lampje, emissie, ABS, airbags, uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde, handrem, STOP-lampje, SERVICE-lampje en minimum brandstofvoorraad.
II 42 S T U U R S L O T - C O N TA C T S TA R T M O T O R Stuurslot S: Verdraai, na het verwijderen van de sleutel uit het contact, het stuur iets, tot de stuurinrichting wordt vergrendeld. De sleutel kan alleen verwijderd worden in de stand S. M: Contactstand. De stuurinrichting is ontgrendeld (draai de sleutel in de stand M en beweeg daarbij eventueel het stuurwiel iets). D: Startstand Voor starten en afzetten van de motor, Zie «Starten».
S TA R T E N II Handgeschakelde versnellingsbak - Alvorens u de motor start, dient u zich ervan te vergewissen dat de versnellingshendel in de vrijstand staat - Kom niet aan het gaspedaal. - Voor dieselmotoren: draai de sleutel in de startstand M. Indien het voorgloeilampje brandt, wacht dan tot dit gedoofd is. - Stel de startmotor in werking door de sleutel door te draaien (niet langer dan tien seconden). - Trap bij temperaturen beneden de 0°C het koppelingspedaal in om het starten te vergemakkelijken.
II 44 I N S T R U M E N T E N PA N E E L Bij aanzetten van het contact verschijnen op het display de volgende signaleringen: - de onderhoudsintervalindicator, de olieniveaumeter en de dagkilometerteller, - vervolgens worden alleen de dag- en de totaalkilometerteller weergegeven. Indicator motorolieniveau Wanneer het contact wordt aanzet, wordt de onderhoudsintervalindicator enkele seconden verlicht. Vervolgens wordt gedurende enkele seconden het motorolieniveau aangegeven.
II O N D E R H O U D S I N T E R VA L I N D I C AT O R 45 Deze meter informeert u wanneer de volgende voorgeschreven onderhoudsbeurt dient plaats te vinden. De informatie wordt bepaald op basis van de volgende twee factoren: het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt. Werking Bij het aanzetten van het contact wordt op het display het aantal kilometers getoond dat nog verreden kan worden tot de volgende onderhoudsbeurt. (in duizenden en honderden kilometers).
II 46 O N D E R H O U D S I N T E R VA L I N D I C AT O R Onderhoudsinterval Indien uw auto onder bijzonder zware omstandigheden wordt gebruikt, dient u zich te houden aan het onderhoudsprogramma voor «zware gebruiksomstandigheden», waarbij kortere onderhoudsintervallen worden gehanteerd (zie Onderhoudsboekje). 1 Nulstelling Een CITROËN erkend bedrijf voert deze handeling uit na elke onderhoudsbeurt.
I N S T R U M E N T E N PA N E E L II 47 D A C B Sterkte van de dashboardverlichting De dashboardverlichting gaat branden zodra de koplampverlichting wordt aangezet. Vervolgens brandt de verlichting van: - het instrumentenpaneel - de displays - de toerenteller U kunt de lichtsterkte instellen met behulp van het stelwieltje A of door op B te drukken, tot de maximale lichtsterkte is bereikt. Door de knop los te laten en opnieuw in te drukken kunt u vervolgens de lichtsterkte beperken tot het minimum.
II M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY 48 1 II Display A 2 3 E De bestuurder wordt geadviseerd de hieronder beschreven functies niet te bedienen tijdens het rijden. 1 - Tijd. 2 - Datum en weergaveveld 3 - Buitentemperatuur Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C et -3°C ligt, wordt de temperatuur knipperend weergegeven (kans op gladheid). N.b.: De weergegeven buitentemperatuur kan hoger zijn dan de werkelijke temperatuur als de auto in de zon geparkeerd staat.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY II 49 Display A 1 2 3 PERSOONLIJKE INSTELLINGEN en CONFIGUREREN Aan/uitzetten van de automatische werking van de achterruitenwisser bij schakelen in de achteruitversnelling: - Druk op A. - Kies met behulp van B het submenu om uw auto te voorzien van persoonlijke instellingen of om uw auto te configureren. Bevestig uw keuze met een druk op C. - Kies de achterruitenwisser met B.
II M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY 50 Display A E A E C D C B B D Weergave van het waarschuwingenjournaal: - Druk op A. - Kies met behulp van B het opties. de met submenu Bevestig uw keuze door twee keer op C te drukken. Let op: u kunt het weergeven onderbreken met E. Bevestig dit door op C te drukken. Waarschuwingen die eerder zijn gedaan voor situaties die nog steeds niet zijn opgelost, verschijnen van tijd tot tijd opnieuw.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY II 51 Display C 1 2 E De bestuurder wordt geadviseerd de hieronder beschreven functies niet te bedienen tijdens het rijden. 1 - Tijd. 2 - Buitentemperatuur 3 - Datum en Weergaveveld Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C et -3°C ligt, wordt de temperatuur knipperend weergegeven (kans op gladheid). Bedieningsorganen: A - Toegang tot het «Hoofdmenu» B - Scrollen door de displaymenu’s.
II 52 M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY Display C BOORDCOMPUTER Kiezen van de af te leggen afstand met de boordcomputer: - Druk op A. - Kies met B de icoon van de boordcomputer en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies invoeren afstand met B en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies voor het instellen van de af-stand het cijfer, dat u wijzigt met behulp van B. Bevestig uw keuze door op C te drukken. - Stel met B de waarde in en bevestig uw keuze door op C te drukken.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY II Display C E A E C D C B B D Instellen van de sterkte van de displayverlichting: - Druk op A. - Kies met B de icoon «Persooninstellingen-Configuratie» lijke en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies de configuratie van de display met B en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies de lichtsterkte en bevestig uw keuze door op C te drukken. - Kies met B en bevestig met C de normale of omgekeerde weergave.
II M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY 54 II M O N O C H R O O M N AV I D R I V E D I S P L AY 1 2 3 4 A E De bestuurder wordt geadviseerd de hieronder beschreven functies niet te bedienen tijdens het rijden. 1 - Tijd 2 - Telefoon 3 - Weergaveveld 4 - Buitentemperatuur Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C et -3°C ligt, wordt de temperatuur knipperend weergegeven (kans op gladheid). N.b.
M U LT I F U N C T I O N E E L D I S P L AY II 55 K L E U R E N D I S P L AY N AV I D R I V E 1 2 3 4 5 A E De bestuurder wordt geadviseerd de hieronder beschreven functies niet te bedienen tijdens het rijden. 1 - Buitentemperatuur 2 - Lijst 3 - Datum 4 - Telefoon 5 - Tijd. Wanneer de buitentemperatuur tussen de +3°C et -3°C ligt, wordt de temperatuur knipperend weergegeven (kans op gladheid). N.b.
II 56 Voor de weergave en de selectie van de diverse gegevens drukt u enkele keren kort op het uiteinde van de voorruitenwisserbediening. Bij de displays C en Navidrive kunt u met één druk op «Mode» de informatie van de boorcomputer permanent laten weergeven. Om de boordcomputer te resetten, drukt u enkele seconden op het uiteinde van de schakelaar op het moment dat de betreffende informatie wordt getoond.
BOORDCOMPUTER II Displayuitvoering A Actieradius Hiermee wordt het aantal kilometers uitgedrukt dat nog verreden kan worden met de in de brandstoftank nog resterende hoeveelheid brandstof. Indien de afstand die nog kan worden afgelegd kleiner is dan circa 25 km, worden slechts drie streepjes getoond. Na de nulstelling van de computer is de informatie over de actieradius pas betrouwbaar na een bepaalde gebruikstijd.
II 58 HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK 5-versnellingsbak 6-versnellingsbak Achteruitrijstand Schakel nooit in de achteruitversnelling als de auto (nog) niet geheel stilstaat. Schakel rustig om «kraken» tijdens het schakelen te voorkomen. Achteruitrijstand Trek de ring A omhoog om in de achteruitversnelling te kunnen schakelen. Schakel nooit in de achteruitversnelling als de auto (nog) niet geheel stilstaat. Schakel rustig om «kraken» tijdens het schakelen te voorkomen.
II A U T O M AT I S C H E V E R S N E L L I N G S B A K Selectiehendel van de automatische versnellingsbak - Parkeerstand (Stand P) - Achteruitrijstand (Stand R) - Vrijstand (Stand N) - De automatische versnellingsbak biedt u de volgende keuzes: - Werking volgens het autoadaptieve principe, waarbij het schakelen automatisch op uw rijstijl wordt afgestemd. (Stand D) - Werking in de handbediende sequentiële stand, waarbij het schakelen handmatig, d.m.v. het kort bewegen van de hendel naar + of - gebeurt.
II 60 A U T O M AT I S C H E V E R S N E L L I N G S B A K Gebruik van de automatische versnellingsbak Parkeerstand Schakel in stand P verplaatsten. Wacht In deze stand zijn selectiehendel in de Het starten van de motor is alleen mogelijk met de selectiehendel in de stand P of N. Een veiligheidsvoorziening zorgt ervoor dat het starten vanuit een andere stand niet mogelijk is.
II A U T O M AT I S C H E V E R S N E L L I N G S B A K 61 Automatische vooruitversnelling De versnellingsbak kiest steeds de stand die het best past bij de volgende factoren: - rijstijl - wegdek - belading van de auto De versnellingsbak werkt in zo’n geval volgens het auto-adaptatieve principe, d.w.z. zonder ingrijpen van de bestuurder.
II 62 A U T O M AT I S C H E V E R S N E L L I N G S B A K II Werking in de automatische stand Sport of Sneeuw Kies de gewenste rijstijlstand: - Normaal, voor het rijden onder normale omstandigheden: de lampjes in deze stand gedoofd. en zijn - Sport, voor een sportief rijgedrag met het accent op prestaties en optrekken. - Sneeuw, voor een voorzichtige rijstijl, afgestemd op gladde wegen.
II REMMEN 63 Handrem Trek de handrem aan wanneer u de auto parkeert. Trek hem extra stevig aan als u de auto op een helling parkeert. Om het aantrekken van de handrem te vergemakkelijken, wordt geadviseerd gelijktijdig het rempedaal in te trappen. Schakel onder alle omstandigheden als voorzorgsmaatregel de eerste versnelling in. Zet, indien uw auto voorzien is van een automatische versnellingsbak, de versnellingspook in de parkeerstand (P). Draai op steile hellingen de wielen naar de trottoirrand.
II 64 REMMEN ABS Anti-blokkeersysteem Dit systeem vergroot de veiligheid en voorkomt het blokkeren van de wielen bij een noodstop en op gladde Zo blijft de auto bestuurbaar. Alle belangrijke onderdelen van het systeem worden voor en tijdens het rijden door een elektronisch systeem gecontroleerd. Bij het aanzetten van het contact gaat het ABS-controlelampje even branden, na enkele seconden moet dit lampje weer uitgaan.
II DYNAMISCHE S TA B I L I T E I T S C O N T R O L E Dynamische stabiliteitscontrole (ESP) en tractiecontrole (ASR) Deze systemen dienen als aanvulling op het ABS. Is er een verschil tussen de door de auto gevolgde baan en de door de bestuurder gewenste, dan grijpt het ESP-systeem automatisch in door het afremmen van een of meer van de wielen of door het afremmen op de motor, teneinde de auto in de gewenste baan te leiden.
II 66 R O E T F I LT E R D I E S E L M O T O R Als aanvulling op de katalysator draagt dit filter actief bij tot een vermindering van de uitstoot van onverbrande, vervuilende deeltjes. Het verhindert op die manier de uitstoot van zwarte rook. Verstopt roetfilter Bij verstopping verschijnt er een melding op het multifunctioneel display in combinatie met het klinken van een geluidssignaal en het branden van het SERVICE-lampje.
II ZIJWAARTSE TRAJECTCONTROLE 67 Werking: Wanneer u bij snelheden van boven de 80 km/uur een wegmarkering overschrijdt, wordt u gewaarschuwd door trillingen onder uw stoel: - aan rechterzijde, wanneer u een streep rechts van de auto overschrijdt, - an linkerzijde, wanneer u een streep links van de auto overschrijdt. Deze functie waarschuwt niet wanneer u uw richtingaanwijzer gebruikt evenals gedurende de eerste twintig seconden na uitschakelen van de richtingaanwijzer.
II 68 MEEDRAAIENDE KOPLAMPEN Deze functie is gekoppeld aan Xenon-koplampen. Bij ontstoken grootlicht of dimverlichting volgt de lichtbundel de rijrichting. De kwaliteit van de verlichting in de bocht wordt er substantieel door verbeterd. Functie geactiveerd Functie uitgeschakeld Activeren / Uitschakelen Deze functie kan worden geactiveerd c.q. uitgeschakeld in het «Hoofdmenu». Zie «Multifunctionele displays».
PA R K E E R H U L P II Activeren / Uitschakelen U kunt de parkeerhulp aan- of uitzetten door op 1 te drukken. Wanneer de parkeerhulp uitgeschakeld is, brandt het lampje. De in- c.q. uitgeschakelde stand wordt vastgelegd bij afzetten van de motor. 1 In de voor- en achterbumper van uw auto bevinden zich afstandssensoren.
II 70 PA R K E E R H U L P Werking: - Wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, wordt u door een kort signaal gewaarschuwd dat het systeem actief is. Het silhouet van uw auto wordt weergegeven op het display. Obstakels die zich voor of achter de auto bevinden, kunnen op deze wijze worden gedetecteerd.
III OPENEN EN SLUITEN Vergrendelen van binnenuit Wanneer alle portieren dicht zijn en u op de toets A drukt, kunt u de auto centraal vergrendelen of ontgrendelen. Het openen van de portieren van binnenuit blijft mogelijk. Indien een van de portieren niet of niet goed gesloten is, vindt geen centrale vergrendeling plaats. Het controlelampje van de bediening A signaleert een van de volgende drie toestanden: - Het knippert wanneer de opengaande delen vergrendeld zijn bij stilstaande auto en afgezette motor.
III OPENEN EN SLUITEN 72 III B A Achterklep Openen van buitenaf Druk van onderen tegen de ontgrendelbediening A tussen de kentekenplaatlichten. Antidiefstalbeveiliging In alle gevallen zal de achterklep automatisch worden vergrendeld zodra de auto harder dan 10 km/ uur rijdt. De achterklep wordt weer ontgrendeld wanneer een portier wordt geopend of wanneer u de interieurvergrendelingstoets bedient.
III V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G 73 III
III 74 V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G AIRCONDITIONING Luchtinlaat Let erop dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit niet verstopt raakt (dorre bladeren of sneeuw). Mocht u voor het wassen van uw auto een hogedrukspuit gebruiken, zorg er dan voor dat er zo weinig mogelijk water in het luchtinlaatrooster terecht komt.
III V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING Bedieningspaneel 75 Ontwaseming - Ontdooiing voorruit en voorportierruiten - Zet de knoppen voor de regeling van de temperatuur en de luchtstroom in de maximumstand. - Sluit de centrale ventilatieroosters. - Zet de airconditioning aan door op 6 te drukken: het lampje brandt. N.b.: zorg ervoor dat u niet de stand voor recirculeren van de interieurlucht gebruikt. 1 - Instellen van de luchtverdeling Ontwaseming - Ontdooiing.
III 76 V E N T I L AT I E - V E R WA R M I N G HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING 5 - Achterruitverwarming De achterruitverwarming kan alleen werken bij draaiende motor. Wanneer u op de toets 5 drukt, schakelt u de achterruitverwarming in, waarmee, afhankelijk van de uitvoering, ook de spiegelverwarming in werking wordt gesteld. Het lampje brandt. De achterruitverwarming dooft na verloop van tijd automatisch om een overmatig stroomverbruik te voorkomen.
LUCHTVERDELING III HANDBEDIEND SYSTEEM 77 Voor een juist gebruik van de klimaatregeling, adviseren wij u onderstaand schema aan te houden. Buitentemperatuur Luchtverdeling Laag of Comfort naar de achterzitplaatsen - Zet de aanjager in een hogere stand. Ventilatieroosters gesloten of op de handen gericht - Sluit de middelste ventilatieroosters. 4 ventilatieroosters open Gemiddeld Hoog Gebruikte ventilatieroosters of 4 ventilatieroosters open - Open de ventilatieroosters.
III 78 AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING MET INDIVIDUELE BEDIENING Bedieningspaneel 2 - Instellen van de temperatuur (Links / Rechts) Het systeem kent een individuele temperatuurregeling voor de linker en rechter zijde van het interieur.
III AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING MET INDIVIDUELE BEDIENING 4 - Automatische werking Wanneer u op deze toets drukt en A/C en AUTO op het display worden weergegeven, worden de volgende vijf functies automatisch en afhankelijk van de ingestelde temperatuur geregeld: - Snelheid van de luchtstroom - Interieurtemperatuur links / rechts. - Luchtverdeling - Airconditioning - Luchttoevoer Daarom wordt aangeraden, alle ventilatieroosters geopend te houden.
III 80 AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING MET INDIVIDUELE BEDIENING 7 - Recirculeren interieurlucht Wanneer u op de 7 drukt, wordt de aanvoer van buitenlucht gestopt en gaat het lampje branden. Deze functie is toegankelijk wanneer u op een van de bedieningen bij het stuurwiel drukt. Terwijl de andere instellingen behouden blijven, zorgt deze stand ervoor dat stank of rook uit het interieur wordt geweerd.
III A C H T E R Z I T P L A AT S E N 81 Om de hoofdsteunen te laten zakken, drukt u op de ontgrendelbediening. Om ze te verwijderen, trekt u ze omhoog tot de aanslag en drukt u vervolgens op de ontgrendelbediening. Armleuning achter Klap de armleuning neer om de opbergvoorziening in de rugleuning te kunnen bereiken. Licht de klep op. De opbergvoorziening bevat een bergvak, twee bekerhouders en twee pennenhouders.
III A C H T E R Z I T P L A AT S E N 82 1 2 A Neerklappen van de rugleuning Zet de hoofdsteunen in de opbergstand of laagste stand. Druk op de bediening A aan het uiteinde van de rugleuning en klap de rugleuning helemaal voorover. De rugleuning van de achterbank is in twee delen neerklapbaar. Let er bij het terugklappen van de rugleuning op dat deze goed vergrendeld is. Neerklapbare achterbank Licht de zitting aan de voorkant op (pijl 1) en klap deze tegen de rugleuningen van de voorstoelen (pijl 2).
AIRBAG III Het is mogelijk de airbag aan passagierszijde buiten werking te stellen. Uitgeschakelde airbag aan passagierszijde Als u een kinderstoeltje met de rugleuning in de rijrichting op de passagiersstoel voorin plaatst, moet u de airbag voor de passagier uitschakelen. Dat gaat zo: - Steek bij afgezet contact de sleutel in de sleutelschakelaar A, die zich in het handschoenenkastje bevindt. - Draai de sleutel in de stand «OFF» om de airbag uit te schakelen.
III 84 KINDERSLOT III Let op: wanneer deze functie actief is, brandt het lampje en wordt er een melding weergegeven. Bij aanzetten van het contact brandt het lampje; het dooft ongeveer tien seconden na het starten van de motor. Handbediend Steek de autosleutel in de rode sleuf en draai hem vervolgens rond om het kinderslot op het achterportier te activeren. Wanneer de handbediende beveiliging aan staat, staat het nokje in horizontale stand.
III VEILIG VERVOEREN VA N K I N D E R E N KINDERZITJES die bevestigd worden met de autogordel De volgende tabel, die conform de Europese wetgeving is opgesteld (Richtlijn 2000/3), toont per zitplaats van de auto op welke manier er een kinderzitje kan worden geplaatst dat vastgezet kan worden met de autogordel en dat «universeel» gehomologeerd is voor één of meer gewichtsklassen.
III VEILIG VERVOEREN VA N K I N D E R E N 86 b c a ISOFIX bevestigingspunten en ISOFIX systemen Uw auto is goedgekeurd volgens de meest recente regelgeving inzake ISOFIX. De achterzitplaatsen aan raamzijde zijn voorzien van reglementaire ISOFIX verankeringen. Het gaat om 3 ogen op elke zitplaats: - 2 onderste ogen a en b, die zich tussen de rugleuning en het zitgedeelte bevinden. Zij bevinden zich op ongeveer 28 cm van elkaar.
VEILIG VERVOEREN VA N K I N D E R E N III b a 87 Het ISOFIX kinderstoeltje dat is goedgekeurd voor uw auto, is RÖMER Duo ISOFIX: Het is te koop bij een CITROËN erkend bedrijf. Het is voorzien van een bovenste gordelgedeelte en is goedgekeurd als universeel ISOFIX kinderzitje. Wanneer het stoeltje achterin wordt gemonteerd, moet de betreffende voorstoel zo zijn ingesteld dat de voetjes van het kind de rugleuning van de voorstoel niet raken.
III 88 BINNENVERLICHTING III 1 - Leesspots Wanneer u een van de schakelaars bedient, gaat de corresponderende spot aan of uit. De verlichting werkt niet bij afgezet contact en evenmin in de economystand. 2 - Plafondlamp met drukknop Bedien de schakelaar op de binnenverlichting voorin om de binnenverlichting aan of uit te zetten. U kunt de binnenverlichting achterin onafhankelijk van de binnenverlichting voorin bedienen: bedien de corresponderende schakelaar.
III BINNENVERLICHTING Verlichting handschoenenkastje De verlichting gaat automatisch aan wanneer de klep wordt geopend. De verlichting werkt niet bij afgezet contact. Kofferverlichting De kofferbakverlichting gaat aan bij het openen van de achterklep. 89 Drempelverlichting Hiermee wordt tevens het voetencompartiment verlicht.
III 90 COMFORT IN DE AUTO A Handschoenenkastje Openen: trek aan de greep en laat de klep zakken. Het handschoenenkastje bevat: - Opbergruimte voor een pen, een bril en een creditcardformaat pasje. - Drie stekkers voor het aansluiten van audio/video-apparatuur. Handschoenenkastje met ventilatie Het handschoenenkastje is voorzien van een sluitbaar ventilatierooster A voor de toevoer van gekoelde lucht afkomstig van de airco-installatie.
III COMFORT IN DE AUTO Bergvakken in de voorportieren en de zijpanelen achter Opbergnetten Bergvakken in de middenconsole voor 91 III
III 92 COMFORT IN DE AUTO In de koffer bevindt zich bergruimte voor diverse spullen. Berglade Openen: druk tegen het midden van de lade. Voor het verwijderen van een voorwerp uit de lade is een speciale opening aangebracht waarmee u de lade aan de achterzijde kunt oplichten. Opbergklep Openen: druk tegen het midden.
III COMFORT IN DE AUTO Zonneklep Klap de zonneklep neer om te voorkomen dat u verblind wordt door de zon. Schijnt de zon van opzij via de portierruiten naar binnen, maak dan de zonneklep bij de binnenspiegel los en klap hem naar de zijruit toe om. Brillenhouder Zonneklep met make-upspiegel met verlichting De verlichting gaat automatisch aan wanneer u het afdekklepje opent bij aangezet contact.
III 94 COMFORT IN DE AUTO Sigarenaansteker Functie beschikbaar bij aangezet contact. Druk op de knop en wacht tot de aansteker naar buiten komt. De aansteker komt iets naar boven, zodat u hem gemakkelijker kunt uitnemen. 12-volts accessoirestekker Functie beschikbaar bij aangezet contact. Deze bevindt zich op de middenconsole. Asbak Openen: licht de klep op. Asbak legen: licht de achterkant op en trek de asbak naar u toe.
KOFFER III Sjorogen Gebruik de twee zijbevestigingen achterin en de zes sjorogen op de koffervloer en de rugleuning van de achterbank voor het bevestigen van uw bagage. In verband met de veiligheid in geval van sterk afremmen is het verstandig zware bagage in de kofferruimte zo dicht mogelijk tegen de rugleuning van de achterbank te plaatsen.
III 96 Kofferhaak KOFFER Verwijderen (3-deursuitvoering) - Maak de koorden los. - Licht de plank iets op en trek eraan, terwijl u hem iets schuin houdt. III Verwijderen (5-deursuitvoering) - Maak de koorden los. - Licht de plank iets op en trek eraan.
PA R F U M E U R III 97 A 1 De parfumeur bevindt zich rechts van het middelste ventilatierooster. U kunt de aanvoer van geparfumeerde lucht stopzetten of regelen met het stelwieltje 1. N.b.: De middelste ventilatieroosters moeten geopend zijn. A Voor het aanbrengen van een patroon verwijdert u de houder A boven op de patroonkop en brengt u de patroon aan in het systeem. Om de patroon uit te nemen, verwijdert u de houder A van de nieuwe patroon die u op de te verwijderen patroon zet.
III 98 R A D I O A A N S L U I T I N G - M O N TA G E VA N D E L U I D S P R E K E R S Optie CITROËN autoradio: Zie de gebruiksaanwijzing bij de boorddocumentatie. Radioinbouwruimte Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. Montage van de luidsprekers voor en achter Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf. In het dashboard Op beide uiteinden van het dashboard bevindt zich een luidspreker.
IV O P E N E N VA N D E M O T O R K A P 99 2 1 A A Verricht deze handeling uitsluitend bij stilstaande auto Om te ontgrendelen trekt u de bediening A onder het dashboard naar u toe. Druk tegen de hendel A boven de grille, rechts van het chevronsteken, en licht de motorkap op. Motorkapsteun: klik de motorkapsteun los en klap deze uit; druk de steun eerst in de klem 1 en daarna in de klem 2 (zie pijlteken).
IV 100 MOTOR 1.
MOTOR 1.
IV 102 MOTOR 2.
MOTOR 2.
IV 104 M O T O R H D i 9 0 p k - H D i 11 0 p k M O T O R H D i 11 0 p k R O E T F I LT E R IV B Het brandstofcircuit van deze dieseluitvoering staat onder zeer hoge druk: HET IS DERHALVE NIET TOEGESTAAN ZELF INGREPEN AAN DIT SYSTEEM UIT TE VOEREN. A De HDi-motor is het resultaat van de meestvooruitstrevende technologie. Het verrichten van werkzaamheden aan deze motor vereist specialistische kennis. Hierover beschikt uitsluitend een CITROËN erkend bedrijf.
M O T O R H D i 1 3 8 p k R O E T F I LT E R IV 105 B Het brandstofcircuit van deze dieseluitvoering staat onder zeer hoge druk: HET IS DERHALVE NIET TOEGESTAAN ZELF INGREPEN AAN DIT SYSTEEM UIT TE VOEREN. A De HDi-motor is het resultaat van de meestvooruitstrevende technologie. Het verrichten van werkzaamheden aan deze motor vereist specialistische kennis. Hierover beschikt uitsluitend een CITROËN erkend bedrijf.
IV 106 A NIVEAUS Zie het hoofdstuk Gebruiksvoorzorgen Luchtfilter Volg de instructies in het onderhoudsboekje op. Vloeistof ruitensproeier voor, achter en koplampwissers Gebruik bij voorkeur de door CITROËN voorgeschreven producten. Inhoud : Zie «Inhoud reservoirs» Koelvloeistof Het vloeistofniveau moet zich tussen de maatstreepjes MIN. en MAX. op het expansiereservoir bevinden. Wacht, indien de motor warm is, 15 minuten.
NIVEAUS IV 107 Bijvullen koelvloeistof Het vloeistofniveau moet zich tussen de maatstreepjes MIN. en MAX. op het expansiereservoir bevinden. Vul de vloeistof bij. Als het koelvloeistofniveau met meer dan 1 liter moet worden bijgevuld, is het raadzaam het circuit te laten nakijken door een CITROËN erkend bedrijf. Draai de dop goed vast. Radiateur - koelvloeistof Verricht de handelingen van het controleren en bijvullen van de koelvloeistof uitsluitend bij koude motor.
IV 108 NIVEAUS Remvloeistofreservoir Controleer regelmatig het peil. Het niveau moet zich tussen de maatstreepjes MIN. en MAX. op het reservoir bevinden. Wanneer het controlelampje tijdens het rijden oplicht, stop dan onmiddellijk en waarschuw het dichtstbijzijnde CITROËN erkend bedrijf. Ruitensproeiervloeistof voor en achter Gebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid bij voorkeur de door CITROËN goedgekeurde producten.
IV BRANDSTOFSYSTEEM DIESEL Aftappen van water uit het brandstoffilter Tap het systeem regelmatig af (bij elke keer dat de motorolie wordt ververst). Draai de aftapschroef of de detectiesonde water in diesel aan de onderkant van het brandstoffilter los. Laat het water geheel weglopen. Draai vervolgens de aftapschroef of de detectiesonde water in diesel weer dicht. 3 4 109 2 1 Afdekkapje Motor HDi 138 pk Verwijder het afdekkapje door het eerst bij punt 1 en vervolgens bij punt 3 en 4 los te trekken.
IV 110 BRANDSTOFSYSTEEM DIESEL Motor HDi 138 pk Maak de klemmen van de beschermkap los om de opvoerpomp te kunnen bereiken. Motor HDi 90 pk en 110 pk Maak de klemmen van de beschermkap los om de opvoerpomp te kunnen bereiken. Op gang brengen van het brandstofcircuit In geval van brandstofpech: - Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter brandstof en knijp vervolgens in de balg van de opvoerpomp tot een zekere weerstand wordt gevoeld.
IV INHOUD RESERVOIRS Ruitensproeiervloeistof 3,5 liter Ruitensproeiervloeistof en koplampsproeiervloeistof 7,5 liter Type motor Inhoud motorolie (in liters) (1) MOTOR 1.4i 16V - 65 kW 3,15 MOTOR 1.6i 16V - 80 kW 3,35 MOTOR 2.0i 16V 100 kW (138pk) 4,35 MOTOR 2.0i 16V 105 kW (143pk) 4,35 MOTOR 2.
IV 112 ACCU Starten met een hulpaccu Als de accu ontladen is, kan een hulpaccu worden gebruikt of de accu van een andere auto. A Lege accu, aangesloten op de auto (onder de motorkap) B Hulp-accu C Massa-aansluiting op de auto IV A 2 1 Controleer of de accu de juiste spanning heeft C B (12 volt). 3 Wanneer u de accu van een andere auto gebruikt, moet de motor van die andere auto uitstaan en mogen beide 4 auto’s niet direct met elkaar in contact staan. Sluit de kabels aan in de aangegeven volgorde.
IV 1 2 - V O LT S A C C U 113 Starten van de motor na aansluiten van de losgenomen accu - Draai de sleutel in het contact om. - Wacht ongeveer een minuut alvorens u de motor start, om de elektronische systemen de tijd te gunnen, zich te reïnitialiseren. Wanneer de accu voor een langere periode losgenomen is geweest, kan het noodzakelijk zijn de volgende functies te reïnitialiseren: - de antiklemvoorziening en de stapsgewijze ruitbediening.
IV ZEKERINGEN 114 Zekeringkast Onder het dashboard en in het motorcompartiment bevindt zich een zekeringkast. Zekeringen onder het dashboard Om de zekeringen onder het dashboard te kunnen bereiken verwijdert u de toegangsklep. Draai de schroef een kwartslag los en kantel de zekeringkast. Vervangen van een zekering Voordat u een defecte zekering vervangt, moet u eerst de oorzaak van de storing opsporen en verhelpen. De nummers van de zekeringen staan op de zekeringkast.
Z E K E R I N G TA B E L IV Zekeringen onder het dashboard 115 Nummer Sterkte Functie F1 15 A Achterruitenwisser F2 30 A Centraal bediende vergrendeling - Supervergrendeling F3 5A F4 10 A Diagnosestekker - Remlichtcontact - Elektronische spiegel - Meedraaiende koplampen - ESP - Koelwaterniveausonde - Dieseladditief - Stuurbekrachtiging Koppelingspedaal-sensor (ESP, snelheidsregelaar en snelheidsbegrenzer) F5 30 A Bediening voorportierruiten F6 30 A Bediening achterportierruiten F7 5
IV Z E K E R I N G TA B E L 116 39 37 Zekeringkast Nummer Sterkte F36 20 A Hifi versterker F37 30 A Elektrisch bediende stoel linksvoor F39 20 A Stoelverwarming Functie 36 IV
Z E K E R I N G TA B E L IV 117 Zekeringen onder de motorkap Zekeringkast Om de zekeringkast in het motorcompartiment te kunnen bereiken, klikt u het deksel los. Verwijder het deksel. Sluit na de ingreep zeer zorgvuldig het deksel. Als het deksel namelijk niet goed geplaatst is of slecht gesloten, dan kan dat ernstige storingen aan uw auto veroorzaken. Hetzelfde geldt voor vocht in de kast. Let erop dat dit niet gebeurt.
IV Z E K E R I N G TA B E L 118 Zekeringen onder de motorkap Nummer Sterkte Functie F1 20 A Computer motormanagement - Koelventilatorunit F2 15 A Claxon F3 10 A Ruitensproeier voor en achter F4 20 A Koplampwissers F5 15 A Brandstofpomp F6 10 A Automatische versnellingsbak F7 10 A ABS-computer/ESP-computer F8 15 A Startmotor F9 10 A Module voorverwarming interieur - Koelwaterniveaucontact F10 30 A Elektroklep van de motor - Sonde water in dieselbrandstof - Verstuivers - Bo
V BRANDSTOFSOORT 119 Bij auto’s met een katalysator mag uitsluitend loodvrije benzine gebruikt worden. Door de vernauwde vulopening kan er uitsluitend loodvrije benzine getankt worden. Wanneer bij het vullen van de brandstoftank het tankpistool voor de derde keer afslaat, moet u niet verder tanken, aangezien anders storingen in de werking van uw auto kunnen optreden. BRANDSTOFSOORT Tegen de binnenkant van de brandstoftankklep zit een sticker met informatie over de toegestane brandstofsoort.
V V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N 120 3 4 1 2 KOPLAMPUNIT VOOR Dimlichten Grootlicht Parkeerlichten Richtingaanwijzer N.b. : Onder bepaalde gebruiksomstandigheden kan zich op het koplampglas een dun laagje condens vormen. Grootlicht Verwijder de rubber doppen. Neem de stekker los. Druk de houderveer in. Neem de lamp uit. Dimlichten Verwijder de rubber doppen. Neem de stekker los. Druk de houderveer in. Neem de lamp uit. Lamp: H1 Voor auto’s zonder xenonlampen. Lamp: H7 N.b.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N V B 3 4 A 121 B 1 2 A Knipperlicht voor Draai de lamphouder A een kwartslag en trek de lamp naar buiten. Lamp: PY 21 W (amber). Parkeerlichten Neem de stekkeraansluiting los door op het metalen deel te drukken. Draai de lamphouder B een kwartslag. Lamp: W 5.
V 122 V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N Zijknipperlicht in de buitenspiegels Druk voor het vervangen van de lamp van het zijknipperlicht stevig op de met pijl aangegeven plek en trek aan het zijknipperlicht. Mistlampen Raadpleeg een CITROËN erkend bedrijf.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N V Binnenverlichting Trek de transparante kap van de binnenverlichting los om de gloeilamp te kunnen bereiken. Lamp: W 5 W Leesspots Trek de transparante kap van de plafondverlichting los en verwijder vervolgens de afdekking van de desbetreffende spot om de lamp te kunnen bereiken. Lamp: W 5 W Kofferverlichting Trek het huis los door de voet naar achteren te drukken.
V V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N 124 1 2 3 ACHTERLICHTUNIT Ga na welke lamp defect is. Lampen: Parkeerlichten: W 5. Rem- en parkeerlichten: P 21/5. Richtingaanwijzers: PY 21 W. A Achterlicht Open de achterklep: - demonteer eerst het bovenste deel van de achterlichtunit door de schroef A los te draaien. - Om de moer B te bereiken, maakt u de achterste bekleding in de koffer los door de stiften te verwijderen. Draai B los. - Verwijder het onderste deel van de achterlichtunit.
V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N V 1 A 1 2 A 2 A 3 ACHTERLICHTUNIT Ga na welke lamp defect is. Lampen: Richtingaanwijzers: P 21 W. Achteruitrijlichten: P 21 W. Rem- en parkeerlichten: P 21/5. 125 B 3 Demonteren Om de moer B te bereiken, maakt u de achterste bekleding in de koffer los door de stiften te verwijderen. Draai B los. Draai de moer los. Verwijder de lamphouder door A los maken. Verwijder de achterlichtunit. Draai de lamp een kwartslag om deze te kunnen vervangen.
V 126 V E R VA N G E N VA N D E L A M P E N Kentekenplaat - Steek een schroevendraaier in de buitenste openingen van de kunststof kap. - Druk de kap naar buiten. - Verwijder de kunststof kap. - Vervang de defecte lamp door deze uit te trekken. Mistachterlicht Verdraai de lamphouder kwartslag. Lamp: P 21 een Achteruitrijlichten Verdraai de lamphouder kwartslag. V een Lamp: P 21 (5-deursuitvoering) Lamp: W 5 W. Test na elke ingreep de werking van de verlichting.
VEILIGHEIDSADVIEZEN V 127 Trekhaak Wij adviseren u de montage van deze voorziening over te laten aan een CITROËN erkend bedrijf, aangezien men daar bekend is met de sleepgewichten van de auto en over de benodigde instructies beschikt met betrekking tot een dergelijk veiligheidssysteem. Bij de montage van een trekhaak is de montage van een door CITROËN goedgekeurde elektronische unit noodzakelijk, om elk risico van storing of beschadiging (brandgevaar) uit te sluiten.
V 128 V E R W I S S E L E N VA N E E N W I E L Uitnemen van het reservewiel Licht het vloerdeel in de koffer op. Afmeting van het reservewiel Indien uw reservewiel niet dezelfde afmetingen heeft als de wielen die onder uw auto zijn gemonteerd (zie sticker), dan mag u dat slechts tijdelijk gebruiken en er niet harder mee rijden dan 80 km/uur. Vervang het zo snel mogelijk.
V V E R W I S S E L E N VA N E E N W I E L 129 A Demonteren 1 - Zet de wagen op een vlakke en horizontale ondergrond, die bovendien hard en niet glad is. Trek de handrem aan. Zet het contact af en schakel, indien u de auto op een helling parkeert, de eerste versnelling of de achteruitversnelling in, afhankelijk van de positie van de auto. 2 - Trek de wieldop met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los.
V 130 DETECTIE TE LAGE B A N D E N S PA N N I N G Deze functie waarschuwt u voor te lage bandenspanning of een lekke band. Hiertoe controleren wielsensoren continu de staat van de onder uw auto gemonteerde wielen. Dit systeem stelt u natuurlijk nimmer vrij van de verplichting van het regelmatig controleren van de bandenspanning. Signalering onvoldoende bandenspanning Het SERVICE-lampje gaat branden en op het display verschijnt een silhouetje en een melding, gecombineerd met een geluidssignaal.
S L E P E N - TA K E L E N V 131 Uitneembaar sleepoog Het sleepoog is demontabel en monteerbaar aan zowel de voorals de achterzijde van de auto. Het is opgeborgen in de beschermende houder in het reservewiel. Advies Alleen bij hoge uitzondering is het toegestaan de auto over een korte afstand en met lage snelheid te slepen (informeer naar de wettelijke bepalingen). Indien niet voldaan wordt aan deze voorwaarden mag uw auto uitsluitend op een autoambulance worden getransporteerd.
VI ALGEMENE GEGEVENS 132 VI 5-deursuitvoering 1.4i 16V 1.6i 16V 1.6i 16V BVM BVM BVA Type motor 2.0i 16V 138pk BVM 2.0 16V 143pk BVM Inhoud brandstoftank Circa 60 liter Toegestane brandstof Ongelode benzine RON 95 - RON 98 Mimimale draaicirkel tussen muren (in mm) 2.
ALGEMENE GEGEVENS VI 5-deursuitvoering HDi 90 BVM HDi 110 BVM HDi 110 FAP BVM HDi 138 FAP BVM Circa 60 liter Diesel 11,3 11,3 11,3 12 5 6 6 7 66 80 80 100 180 192 192 207 1 257 1 270 1 280 1 381 1 777 1 800 1 800 1 849 850 850 850 850 3 077 3 100 3 100 3 349 1 300 1 300 1 300 1 500 1 300 1 300 1 300 1 500 1 300 1 300 1 300 1 900 666 672 677 728 66 66 66 73 75 133 FAP: Roetfilter MAV: Ledig gewicht. MTAC: Totaal toelaatbaar gewicht.
VI ALGEMENE GEGEVENS 134 VI 3-deursuitvoering 1.4i 16V 1.6i 16V 1.6i 16V BVM BVM BVA Type motor 2.0i 16V 138pk BVM 2.0 16V 143pk BVM Inhoud brandstoftank Circa 60 liter Toegestane brandstof Ongelode benzine RON 95 - RON 98 Mimimale draaicirkel tussen muren (in mm) 2.
ALGEMENE GEGEVENS VI 3-deursuitvoering HDi 90 BVM HDi 110 BVM HDi 110 FAP BVM HDi 138 FAP BVM Circa 60 liter Diesel 11,3 11,3 11,3 12 5 6 6 7 66 80 80 100 180 192 192 207 1 255 1 269 1 279 1 379 1 775 1 790 1 799 1 835 850 850 850 650 3 075 3 090 3 099 3 335 1 300 1 300 1 300 1 500 1 300 1 300 1 300 1 500 1 300 1 300 1 300 1 900 665 672 677 727 66 66 66 73 75 135 FAP: Roetfilter MAV: Ledig gewicht. MTAC : Totaal toelaatbaar gewicht.
VI 136 BRANDSTOFVERBRUIKSCIJFERS VI (in liters/100 km, volgens ECE-norm) 2.0i 16V 180 pk HDi 90 HDi 110 HDi 110 FAP HDi 138 FAP BVA BVM BVM BVM BVM BVM - 11,7 11,7 5,9 6,0 6,0 7,1 269 - 281 281 158 161 161 188 5,8 5,8 - 6,1 6,5 4,1 4,0 4,0 4,5 135 137 140 - 146 156 109 108 108 119 6,4 7,1 7,6 7,8 - 8,1 8,4 4,7 4,7 4,7 5,4 153 169 180 186 - 193 200 125 125 125 142 1.6i 16V 2.0i 16V 138 pk Type motor 1.4i 16V 2.
AFMETINGEN VI 137 (in meters) 3-deursuitvoering A B 2,608 4,273 C D E 5-deursuitvoering D A C B 4,260 0,935 0,730 0,717 1,502 / 1,510 F 1,505 1,497 G 1,769 1,773 H 1,456 / 1,471 I 1,964 H F I E G VI
VI AFMETINGEN 138 VI (in meters) E E G B G H F B C H F C A A D D 3-deursuitvoering 5-deursuitvoering A 0,903/1,067 A 0,862/1,044 B 0,513/0,518 B 0,492/0,515 C 0,794 C 0,794 D 1,034 D 1,034 E 0,791 E 0,791 F 1,385 F 1,385 G 0,725 G 0,725 H 0,791 H 0,791
I D E N T I F I C AT I E VI 139 A Typeplaatje In het motorcompartiment. 1: Nummer Europese typegoedkeuring 2: VIN-nummer 3: Totaal toelaatbaar gewicht 4: Totaal treingewicht 5: Maximumgewicht op de vooras 6: Maximumgewicht op de achteras 1 2 3 4 5 6 B B VIN-nummer Op de carrosserie en achter de voorruit. A C Het type auto en het VIN-nummer staan eveneens vermeld op het kentekenbewijs. Elk origineel CITROËN onderdeel is exclusief voor het merk CITROËN.
VI 140 AANTEKENINGEN VI
VI AANTEKENINGEN 141 VI
142 TREFWOORDENREGISTER A Aanhangergewicht..............XVI ABS .................................... XIII ABS-systeem ...................... XIII Accessoirestekker (12 volt) ....................... 6-7-94 Accu............. 112-113-XIV-XXIII Accu vervangen..................113 Accupech ..................... 112-113 Achterruit (ontwasemen) .........29-30-75-76-78-80 Achterstoelen.................. 81-82 Achteruitversnelling ........ 58-60 Aflegbak.......................... 91-92 Afmetingen .................
TREFWOORDENREGISTER H Handgeschakelde versnellingsbak...................58 Handgrepen..........................93 Handschoenenkastje ............90 Hoedenplank .................96-XVI Hoofdmenu ........10-12-48-51-54-55 Hoofdsteun ............. 21-22-81-II Hulpaccu ..................... 112-113 I Identificatie auto .................139 Inhoud reservoirs................ 111 Inrijden................................XIX Interieur (onderhoud).........XXII K Katalysator ........................
144 TREFWOORDENREGISTER R Richtingaanwijzers ........ 13-16120-121 Rijhouding ........................ 21-II Roetfilter (diesel) ..................66 Ruitbediening ................ 6-7-28 Ruitensproeier ............... 20-111 Ruitenwisser ............. 6-7-19-20 S Schakelen.............................58 Schakelen (automaat) .... 59-62 Schakelhendel automaat ...................... 59-62 Sigarenaansteker .......... 6-7-94 Signalering ..................... 16-18 Sjorogen ...............................