Handleiding

Gebruik van automatische begeleiding
NL-43
5.
Gebruik de toetsen 7 t/m bk om het
begeleidingspatroon te selecteren dat u wilt
bewerken.
De toets die u indrukt gaat branden om aan te geven
dat het patroon bewerkt wordt.
Bij enkele malen indrukken van 8 wordt er
omgeschakeld tussen NORMAL en FILL-IN en bij
enkele malen indrukken van 9 wordt er
omgeschakeld tussen VARIATION en FILL-IN. De
betreffende toets knippert terwijl het invulpatroon
wordt geselecteerd.
Voorbeeld: Wanneer intro geselecteerd is
6.
Tip het display-item aan voor het
instrumentgedeelte dat u wilt bewerken.
Ritme, toon: Tip het display-item aan en maak dan een
selectie in de lijst die verschijnt.
Om andere instellingen of items dan de bovenstaande
te veranderen, gebruikt u de bt w, q toetsen om de
weergegeven waarde te veranderen.
Ritmepatronen bestaan uit de acht hieronder
aangegeven onderdelen.
Drum, percussie, bas, akkoord 1, akkoord 2, akkoord
3, akkoord 4, akkoord 5
Door tijdens een montagebewerking op de bl a
toets te drukken wordt het begeleidingspatroon
weergegeven samen met de montages die u tot op dat
punt gemaakt hebt. Door “Solo” aan te tippen wordt
alleen het instrumentgedeelte weergegeven dat u aan
het bewerken bent.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de
parameters die u kunt bewerken.
7.
Nadat het bewerken is voltooid, moet het
tempo van het ritme naar wens worden
ingesteld.
Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
standaardtempo.
8.
Tip br EXIT op het scherm aan.
9.
Tip “Write” aan.
Er verschijnt een scherm voor het specificeren van het
bestemming-gebruikersritmenummer en de
ritmenaam.
Als u de montagebewerking wilt verlaten zonder
deze op te slaan, tip dan br EXIT aan.
10.
Tip “Rename” aan.
11.
Voer een naam voor het ritme in.
12.
Tip “Enter” aan na het invoeren van een
ritmenaam.
Item Beschrijving Instelling
Rhythm
(Ritme)
Vervangt de
begeleidingsgegevens van
het onderdeel door die van
het gespecificeerde
ritmenummer. *
1
Ritmenummer *
2
Gedeelte Schakelt elk onderdeel aan
of uit.
Wit:
Onderdeel is
gedempt.
Rood:
Onderdeel
klinkt.
Tone
(Toon)
Verandert de toon
(instrument) voor het spel
van het onderdeel.
Toonnaam *
3
Volume
(Volume)
Regelt het volumeniveau
van elk onderdeel.
000 t/m 127
Pan (Pan) Regelt of het geluid van
het onderdeel gehoord kan
worden van de linker- of
rechterkant.
–64 tot 0 tot 63 *
4
789bk
Brandt
Reverb
Send
(Nagalm
zenden)
Specificeert hoeveel
nagalm (pagina NL-71)
uitgeoefend wordt op elk
onderdeel.
000 t/m 127
Chorus
Send
(Zweving
zenden)
Specificeert hoeveel
zweving (pagina NL-71)
uitgeoefend wordt op elk
onderdeel.
000 t/m 127
Delay Send
(Vertraging
zenden)
Specificeert hoeveel
vertraging (pagina NL-71)
uitgeoefend wordt op elk
onderdeel.
000 t/m 127
*1 Door begeleidingsgegevens van een onderdeel te
vervangen worden alle montages gewist die tot op dat
punt zijn gemaakt.
*2 Voor een intro wordt hetzelfde ritmenummer toegepast
op alle acht de instrumentgedeelten. Wanneer u
bijvoorbeeld ritme 003 toewijst aan akkoord 1, wordt
ritme 003 ook automatisch toegewezen aan de andere
zeven instrumentgedeelten. Als u naderhand akkoord 2
verandert naar ritme 004, wordt het ritme van akkoord 1
ook veranderd naar 004.
Evenals de intro, krijgen ook alle acht de gedeelten van
een einde hetzelfde ritmenummer.
*3 Alleen drumsettonen kunnen voor de drum- en
precussiegedeelten worden geselecteerd.
Drumsetklanken kunnen niet worden geselecteerd voor
de bas en de akkoord 1 t/m 5 gedeelten.
*4 Een kleinere waarde verschuift de panpositie naar links
terwijl een grotere waarde deze naar rechts verschuift.
Een waarde van nul specificeert het midden.
Item Beschrijving Instelling
PX560-D-1B.indd 45 2016/12/15 11:39:45