Uitgebreide gebruikershandleiding NL CEL-SY1PA280 © CANON INC.
Inhoud Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Inhoud van de verpakking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Instructiehandleidingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Verkorte handleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 Over deze handleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Modus Sport. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 Modus Pannen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Modus Close-up. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 Modus Voedsel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 Modus Nachtportret. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Beeldkwaliteit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213 Hoogte/breedte foto's. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216 Belichtingscompensatie/AEB-instellingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218 Instellingen ISO-snelheid voor foto's. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 221 Auto Lighting Optimizer (Automatische helderheidsoptimalisatie). . . . . . . . .
Filmopname. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307 Filmopnamekwaliteit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 315 Geluidsopname. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 322 Videosnapshots. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 325 Time-lapsefilms. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Creatieve filters. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 436 Rode ogen corrigeren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 440 Formaat wijzigen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 442 Bijsnijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 444 Album maken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reageren op foutmeldingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 598 Voorzorgsmaatregelen voor de draadloze communicatiefunctie. . . . . . . . . . 608 Beveiliging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 610 Netwerkinstellingen controleren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 611 Status draadloze verbinding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Referentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 673 Beelden importeren naar een computer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 674 Accessoires voor aansluiting op een gewoon stopcontact. . . . . . . . . . . . . . . 676 Problemen oplossen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 678 Foutcodes. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding Lees voordat u begint met opnamen maken het volgende Lees eerst de Veiligheidsinstructies en Tips en waarschuwingen voor het gebruik om slechte foto's en ongelukken te voorkomen. Lees ook deze uitgebreide gebruikershandleiding zorgvuldig door om ervoor te zorgen dat u de camera correct gebruikt. Maak enkele testopnamen en zorg ervoor dat u begrijpt wat productaansprakelijkheid inhoudt Bekijk de beelden nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze goed zijn vastgelegd.
Inhoud van de verpakking Controleer voor gebruik of de volgende items in de verpakking zijn inbegrepen. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt. Camera (met cameradop (Canon R-F-4)) Accu LP-E12 (met beschermkapje) Acculader LC-E12/LC-E12E* Riem * Acculader LC-E12 of LC-E12E is meegeleverd. (Bij de LC-E12E wordt een netsnoer geleverd.) Bij de camera is geen geheugenkaart ( ), interfacekabel of HDMI-kabel geleverd.
Instructiehandleidingen De instructiehandleiding die bij de camera wordt geleverd, biedt basisinstructies voor de camera en voor Wi-Fi-functies. Uitgebreide gebruikershandleiding Volledige instructies vindt u in deze Uitgebreide gebruikershandleiding. Raadpleeg voor de nieuwste Uitgebreide gebruikershandleiding de volgende website. https://cam.start.canon/C007/ Lens-/software-instructiehandleiding Download vanaf de volgende website. https://cam.start.
Verkorte handleiding 1. Plaats de accu ( ). Laad de accu na aankoop op om deze te kunnen gebruiken ( 2. Plaats de kaart ( ). ). Plaats de kaart met de etiketzijde naar de voorzijde van de camera gericht, totdat de kaart vastklikt.
3. Bevestig de lens ( ). Zorg dat de markeringen van de lensvatting (wit) op de lens en de camera zich op één lijn bevinden als u de lens wilt bevestigen. 4. Bereid de opname voor ( ). Druk op (1) terwijl u iets aan (2) draait en laat vervolgens (1) los. Draai (2) nog iets verder tot de lens vastklikt. 5. Zet de aan-uitschakelaar op < programmakeuzewiel in op < > en stel vervolgens het > ( , ). Alle noodzakelijke camera-instellingen worden automatisch ingesteld.
6. Klap het scherm uit ( ). Zie Datum/tijd/zone wanneer het [Datum/tijd/zone]-instelscherm wordt weergegeven. 7. Stel scherp op het onderwerp ( ). Zorg dat het onderwerp zich in het midden van het scherm bevindt. Druk de ontspanknop half in; de camera stelt vervolgens scherp op het onderwerp. Knippert < > op het scherm, klap dan met de hand de ingebouwde flitser uit. 8. Maak de opname ( ). Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
9. Bekijk de opname. Het vastgelegde beeld wordt circa 2 seconden op het scherm weergegeven ( ). Druk op de knop < > om het beeld nogmaals weer te geven ( 15 ).
Over deze handleiding Pictogrammen in deze handleiding Uitgangspunten voor bedieningsinstructies en voorbeeldfoto's Pictogrammen in deze handleiding < Geeft het instelwiel aan. > < >< > < >< > < > * Geeft aan in welke richting de pijltjestoetsen moeten worden ingedrukt. Geeft de Snel instellen-/instelknop aan. Geeft de duur aan (in * seconden) van de handeling voor de ingedrukte knop, ingaand op het moment dat u de knop loslaat.
Uitgangspunten voor bedieningsinstructies en voorbeeldfoto's Voordat u de instructies volgt, moet u de aan-uitschakelaar instellen op < > ( ). Aangenomen wordt dat alle menu-instellingen en aangepaste functies op de standaardinstellingen zijn ingesteld. De schermafbeeldingen in deze handleiding laten een voorbeeld zien van de standaard menu-instellingen voor NTSC-regio's (Noord-Amerika, Japan, Zuid-Korea, Mexico, etc.). De standaard menu-instellingen voor Europa, Rusland, China, Australië etc.
Compatibele geheugenkaarten De volgende kaarten kunnen met de camera worden gebruikt, ongeacht de capaciteit. Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd (geïnitialiseerd) met een andere camera of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren ( ). SD/SDHC/SDXC-geheugenkaarten UHS-I-kaarten worden ondersteund.
Veiligheidsinstructies Zorg dat u deze instructies leest om het product veilig te kunnen gebruiken. Volg deze instructies om letsel of schade aan de gebruiker van het product of anderen te voorkomen. WAARSCHUWING: Hiermee wordt gewezen op het risico van ernstig letsel of levensgevaar. Houd het product buiten bereik van jonge kinderen. Houd accu's en batterijen buiten bereik van kinderen. Een draagriem rond de nek van een persoon wikkelen kan leiden tot verstikking.
Neem de volgende instructies in acht bij gebruik van in de winkel verkrijgbare batterijen of bijgeleverde accu's. • Gebruik batterijen alleen voor het product waarvoor ze bedoeld zijn. • Verwarm de batterijen/accu's niet en stel ze niet bloot aan vuur. • Laad de batterijen/accu's niet op met niet-goedgekeurde acculaders. • Stel de polen niet bloot aan vuil en laat ze niet in contact komen met metalen spelden of andere metalen objecten. • Gebruik geen lekkende batterijen/accu's.
VOORZICHTIG: Neem de onderstaande aandachtspunten in acht. Anders bestaat het risico op lichamelijk letsel of schade aan eigendommen. Gebruik de flitser niet in de buurt van de ogen. Dit kan pijn doen aan de ogen. Kijk niet langdurig naar het scherm of door de zoeker. Dit kan symptomen veroorzaken die vergelijkbaar zijn met wagenziekte. Stop in dat geval onmiddellijk met het gebruik van het product en rust enige tijd voordat u het gebruik hervat. De flitser krijgt een hoge temperatuur wanneer deze flitst.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik Omgaan met de camera Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel deze niet bloot aan fysieke schokken. De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Als de camera nat wordt, neem dan onmiddellijk contact op met een Canon Service Center. Veeg eventuele waterdruppels weg met een droge, schone doek. Is de camera blootgesteld aan zoute lucht, veeg de camera dan af met een schone, goed uitgewrongen, vochtige doek.
Scherm Hoewel het scherm is geproduceerd met hogeprecisietechnologie en meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01% resterende pixels enkele dode pixels voorkomen en kunnen er ook zwarte, rode of andere gekleurde vlekken voorkomen. Dit is niet het gevolg van een storing. De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde beelden. Als het scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en zijn er restanten van de eerdere weergave te zien.
Lens Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera, plaatst u de lens met de achterkant naar boven en bevestigt u de achterste lensdop om krassen op het lensoppervlak en de elektrische contacten te voorkomen (1).
Namen van onderdelen 25
(1) Ontspanknop (2) Instelwiel < (3) Markering lensvatting EF-M-lens (4) Beeldsensor (5) Greep (6) Contacten (7) Lensvatting (8) Filmopnameknop (9) Aan-uitschakelaar (10) Programmakeuzewiel (11) < (12) Ingebouwde flitser (13) Microfoon (14) < (15) Bevestigingspunt draagriem (16) Lampje AF-hulplicht/rode-ogenreductie/zelfontspanner/afstandsbediening (17) Aansluitingenklepje (18) Lensontgrendelingsknop (19) Lensvergrendelingsstift (20) < (21) Knop voor dioptrische aanp
(1) Scherm (2) Zoeker (3) Flitsschoen (4) Contacten voor flitssynchronisatie (5) Lees-/schrijfindicator (6) Bevestigingspunt draagriem (7) < > Wi-Fi-knop (8) < > Snel instellen-/instelknop / > knop links/automatische scherpstelling/handmatige scherpstelling (9) < (10) < (11) Knop < (12) < (13) < (14) Knop < (15) < / > Knop rechts/flitser (16) < / (17) < (18) < (19) < > Afspeelknop > AE-vergrendeling/< > AF-puntselectie/< > vergroten > indexknop > Infoknop / >
Programmakeuzewiel Functies op het programmakeuzewiel worden gegroepeerd in basismodi, creatieve modi en filmopnamemodi. (1) Basismodi U hoeft alleen maar de ontspanknop in te drukken. De camera stelt alles in en zorgt dat de instellingen zijn afgestemd op het onderwerp of de scène.
(2) Creatieve modi Met deze modi is het eenvoudiger om verschillende onderwerpen naar wens vast te leggen. AE-programma (P) AE met sluitervoorkeur (Tv) AE met diafragmavoorkeur (Av) Handmatige belichting (M) (3) Filmopname Voor diverse filmopnamen ( ).
Acculader LC-E12 Lader voor accu LP-E12 ( ). (1) Stekker (2) Laadlampje (3) Lampje 'volledig opgeladen' (4) Accucompartiment Acculader LC-E12E Lader voor accu LP-E12 ( ).
De draagriem bevestigen Haal het uiteinde van de riem van onderaf door het bevestigingspunt van de draagriem en steek het vervolgens door de gesp van de riem zoals afgebeeld. Trek de riem strak en zorg ervoor dat deze goed vastzit in de gesp.
Software Informatie over de software Het downloaden en installeren van EOS-software of andere speciale software De software-instructiehandleiding downloaden Informatie over de software In dit gedeelte wordt een overzicht gegeven van de software die met EOS-camera's wordt gebruikt. Houd er rekening mee dat u voor het downloaden en installeren van de software een internetverbinding nodig hebt. De software kan niet worden gedownload of geïnstalleerd in omgevingen zonder internetverbinding.
Het downloaden en installeren van EOS-software of andere speciale software Installeer altijd de nieuwste versie van de software. Werk eventuele eerdere versies die u geïnstalleerd hebt bij door ze te overschrijven met de nieuwste versie. Waarschuwing Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden geïnstalleerd. De software kan alleen worden geïnstalleerd als de computer is aangesloten op het internet.
1. Download de software. Maak vanaf een computer verbinding met internet en ga naar de volgende Canon-website. https://cam.start.canon/ Voer het serienummer in dat op de onderkant van de camera staat en download vervolgens de software. Pak deze uit op de computer. Voor Windows Klik op het weergegeven installatiebestand om het installatieprogramma te starten. Voor macOS Er wordt een DMG-bestand gemaakt en weergegeven. Volg de onderstaande stappen om het installatieprogramma te starten. 1.
De software-instructiehandleiding downloaden Software-instructiehandleidingen (PDF-bestanden) kunt u downloaden vanaf de website van Canon naar uw computer. Downloadsite voor software-instructiehandleidingen https://cam.start.
Voorbereiding en basisbediening In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen voor het maken van opnamen en de basis camerahandelingen beschreven.
De accu opladen 1. Verwijder het beschermkapje van de accu. 2. Steek de accu volledig in de lader. Verwijder de accu in omgekeerde volgorde.
3. Laad de accu op. LC-E12 Klap de contacten van de acculader naar buiten, zoals getoond, en steek de lader in een stopcontact. LC-E12E Sluit het netsnoer aan op de lader en steek de stekker in het stopcontact. Het opladen begint automatisch en het laadlampje (1) wordt oranje. Als de accu volledig is opgeladen, wordt het lampje 'volledig opgeladen' (2) groen. Het opladen van een lege accu duurt ca. 2 uur en 23 min. bij kamertemperatuur (23 °C).
Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen. Laad de accu voor gebruik op. Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor. Opgeladen accu's verliezen geleidelijk aan hun lading, zelfs als ze niet worden gebruikt. Verwijder de accu na het opladen en verwijder de acculader uit het stopcontact. Verwijder de accu wanneer u de camera niet gebruikt.
De accu en de kaart plaatsen/verwijderen Plaatsen De kaart formatteren Verwijderen Plaats een volledig opgeladen accu LP-E12 en een kaart in de camera. De vastgelegde beelden worden op de kaart opgeslagen. Plaatsen 1. Schuif het kaart-/accucompartimentklepje open. 2. Plaats de accu. Steek het uiteinde met de elektrische contacten in de camera. Schuif de accu in de camera totdat de accu vastzit.
3. Plaats de kaart. Plaats de kaart met de etiketzijde naar de voorzijde van de camera gericht, totdat de kaart vastklikt. Waarschuwing Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje (1) van de kaart omhoog staat, zodat schrijven en wissen mogelijk is. 4. Sluit het klepje. Verschuif het klepje totdat het dicht klikt. Waarschuwing U kunt geen andere accu's gebruiken dan de accu LP-E12.
De kaart formatteren Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd (geïnitialiseerd) met een andere camera of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren ( ).
Verwijderen 1. Schuif het kaart-/accucompartimentklepje open. Zet de aan-uitschakelaar op < >. Zorg dat de lees-/schrijfindicator (1) uit is voordat u het kaart-/ accucompartimentklepje opent. Sluit het klepje als [Opslaan...] op het scherm wordt weergegeven. 2. De accu verwijderen. Druk het accuvergrendelingsschuifje in de richting van de pijl en verwijder de accu. Plaats het meegeleverde beschermkapje ( kortsluiting te voorkomen.
3. Verwijder de kaart. Druk de kaart voorzichtig in de camera en laat de kaart vervolgens los om deze uit te werpen. Trek de kaart recht naar buiten en sluit het klepje. Opmerking Het maximum aantal opnamen varieert, afhankelijk van de resterende capaciteit van de kaart, de instellingen voor de beeldkwaliteit, de ISO-snelheid enzovoort.
Waarschuwing Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat beelden op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of dat gegevens worden overgedragen. Maak het kaart-/accucompartimentklepje niet open. Verricht nooit een van de volgende handelingen wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, om beschadiging van beeldgegevens, kaarten of de camera te voorkomen. • De kaart verwijderen. • De accu verwijderen. • Met de camera schudden of slaan.
Het scherm gebruiken U kunt de richting en hoek van het scherm wijzigen. 1. Klap het scherm uit. 2. Draai het scherm. Als het scherm is uitgeklapt, kunt u het naar boven of naar beneden kantelen of het roteren zodat het naar het onderwerp toe is gericht. De weergegeven hoeken zijn slechts bij benadering. 3. Draai het scherm naar u toe. Normaal gesproken gebruikt u de camera met het scherm naar u gericht.
Waarschuwing Probeer het scherm niet met kracht in de juiste positie te plaatsen terwijl u het roteert. Hierdoor wordt te veel druk op de scharnieren gelegd. Als een kabel is aangesloten op de camera, is het bereik van de rotatiehoek van het uitgeklapte scherm beperkt. Opmerking Houd het scherm gesloten en naar de camerabehuizing gericht wanneer u de camera niet gebruikt. U kunt het scherm beschermen.
De camera inschakelen De datum, tijd en tijdzone instellen De interfacetaal wijzigen Automatische sensorreiniging Indicator accuniveau < > De camera wordt ingeschakeld. U kunt nu foto's maken en films opnemen. < > De camera is uitgeschakeld en werkt niet. Zet de aan-uitschakelaar op deze positie wanneer u de camera niet gebruikt.
De datum, tijd en tijdzone instellen Als het [Datum/tijd/zone]-instelscherm wordt weergegeven nadat u de camera aanzet, raadpleegt u Datum/tijd/zone voor het instellen van de datum, tijd en tijdzone. De interfacetaal wijzigen Zie Taal voor het wijzigen van de interfacetaal. Automatische sensorreiniging Wanneer de aan-uitschakelaar wordt ingesteld op < > of < >, wordt de sensor automatisch gereinigd (wat een zacht geluid kan maken). Tijdens de sensorreiniging wordt [ ] op het scherm weergegeven.
Indicator accuniveau Wanneer de aan-uitschakelaar is ingesteld op < >, wordt het accuniveau aangegeven. De accu is vol. Accuniveau is laag, maar de camera kan nog worden gebruikt. De accu is bijna leeg (knippert). Laad de accu op. Waarschuwing De accu raakt sneller leeg wanneer u een van de volgende handelingen verricht: • Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt. • Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname wordt gemaakt.
Lenzen bevestigen/verwijderen Een lens bevestigen Een lens verwijderen Alle EF-M-lenzen kunnen worden gebruikt. Een lens bevestigen 1. Verwijder de doppen. Verwijder de achterste lensdop en de cameradop door ze los te draaien in de richting die door de pijlen wordt aangegeven.
2. Bevestig de lens. Zorg ervoor dat de witte bevestigingsmarkering op de lens en die op de camera zich op gelijke hoogte bevinden en draai de lens in de richting van de pijl totdat deze vastklikt. 3. Bereid de opname voor. Druk op (1) terwijl u iets aan (2) draait en laat vervolgens (1) los. Draai (2) nog iets verder tot de lens vastklikt. 4. Verwijder de voorste lensdop.
Een lens verwijderen 1. Druk op de lensontgrendelingsknop en draai de lens in de richting van de pijl. Draai de lens totdat deze niet meer verder kan en koppel deze vervolgens los. Bevestig de lensdoppen op de lens die u hebt verwijderd. Waarschuwing Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het gezichtsvermogen beschadigen. Stel de aan-uitschakelaar van de camera in op < > wanneer u een lens bevestigt of verwijdert.
Opmerking Raadpleeg de lensinstructiehandleiding ( de lens. ) voor instructies over het gebruik van Opnamebeeldhoek Omdat het beeldgebied kleiner is dan het filmformaat 35 mm, komt de effectieve beeldhoek overeen met ongeveer 1,6 keer de aangegeven brandpuntsafstand van de lens. (1) Beeldgebied (circa) (22,3×14,9 mm) {2) 35mm-filmformaat (36×24 mm) Tips voor het voorkomen van vegen en stof Verwissel lenzen zo snel mogelijk en op een plaats die zo veel mogelijk stofvrij is.
EF/EF-S-lenzen bevestigen/verwijderen Een lens bevestigen Een lens verwijderen U kunt EF- en EF-S-lenzen bevestigen door een optionele vattingadapter EF-EOS M te gebruiken. Een lens bevestigen 1. Verwijder de doppen. Verwijder de doppen op de lens, adapter en behuizing.
2. Bevestig de lens op de adapter. (1) Rode markering (2) Witte markering Zorg ervoor dat de rode of witte bevestigingsmarkering op de lens zich op gelijke hoogte bevinden met die op de voedingsadapter en draai de lens in de richting van de pijl totdat deze vastklikt. 3. Bevestig de adapter op de camera. Zorg ervoor dat de witte bevestigingsmarkeringen (3) op de adapter en de camera zich op één lijn bevinden en draai de lens zoals op de afbeelding wordt getoond totdat de lens op zijn plaats klikt.
4. Stel de scherpstelmodusknop op de lens in op < < >. > staat voor Auto Focus, oftewel automatische scherpstelling. < > staat voor Manual Focus, oftewel handmatige scherpstelling. Automatisch scherpstellen werkt dan niet. 5. Verwijder de voorste lensdop.
Een lens verwijderen 1. Druk op de lensontgrendelingsknop en draai de adapter in de richting van de pijl. Draai de lens totdat deze niet meer verder kan en koppel deze vervolgens los. 2. De lens van de adapter ontkoppelen. Houd de ontgrendelknop op de adapter ingedrukt en draai de lens linksom. Draai de lens totdat deze niet meer verder kan en koppel deze vervolgens los. Bevestig de lensdoppen op de lens die u hebt verwijderd.
Basisbediening De zoeker aanpassen (dioptrische aanpassing) De camera vasthouden Ontspanknop Instelwiel < > Infoknop Multifunctieknop De zoeker aanpassen (dioptrische aanpassing) 1. Verander van weergavemodus. Activeer de zoeker door de zoeker bij uw oog te houden. 2. Pas de dioptrie aan. Pas de dioptrie aan met het scherm open. Schuif de schuifregelaar voor dioptrische aanpassing naar links of rechts om het beeld in de zoeker zo scherp mogelijk te krijgen.
De camera vasthouden Voor scherpe beelden houdt u de camera stil om cameratrilling te minimaliseren. (1) Horizontale opname (2) Verticale opname 1. 2. 3. 4. 5. 6. Houd de camera met uw rechterhand stevig vast aan de cameragreep. Ondersteun de lens van onderaf met uw linkerhand. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam. Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor de andere.
Ontspanknop De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken. Half indrukken Hiermee activeert u de automatische scherpstelling en het automatische belichtingssysteem dat de sluitertijd en de diafragmawaarde instelt. De belichtingswaarde (sluitertijd en diafragmawaarde) wordt 8 seconden lang op het scherm weergegeven ( ). Helemaal indrukken De sluiter ontspant en de opname wordt gemaakt.
Opmerking De camera zal nog steeds pauzeren voordat u een opname maakt als u de ontspanknop volledig indrukt zonder deze eerst tot de helft in te drukken, of als u de ontspanknop tot de helft indrukt en onmiddellijk volledig indrukt. Zelfs bij menuweergave of het afspelen van beelden kunt u direct teruggaan naar de opnamestand door de ontspanknop half in te drukken.
Instelwiel Kijk naar het scherm terwijl u aan het instelwiel < > draait. Gebruik dit instelwiel om de sluitertijd, diafragmawaarde enzovoort in te stellen.
< > Infoknop Met elke druk op de knop < > verandert de weergegeven informatie. De volgende voorbeelden zijn foto-opnameschermen in de modus < >. In (3) wordt bijvoorbeeld een digitale waterpas of histogram weergegeven.
Multifunctieknop U kunt de ISO-snelheid aanpassen door op de knop < > te draaien ( ).
Het schermweergaveniveau instellen Menuweergave Uitleg over opnamemodus Uitleg over functies U kunt naar eigen wens instellen hoe informatie op het scherm wordt weergegeven. Wijzig de instellingen naar behoefte. 1. Geef de hoofdtabbladen weer. Druk op de knop < > om het menuscherm weer te geven.
2. Selecteer het tabblad [ ]. Draai aan het instelwiel < > of druk op de pijltjestoetsen >< > om het tabblad [ ] te selecteren en druk vervolgens op < < >. Menuweergave U kunt het type menuweergave kiezen uit [Standaard] of [Met uitleg]. Als u [Met uitleg] instelt, geeft de camera beschrijvingen van de hoofdtabbladen weer nadat u op de knop > drukt. Als u [Standaard] instelt, geeft de camera alleen het menuscherm weer < nadat u op de knop < > drukt. De standaardinstelling is [Met uitleg]. 1.
2. Selecteer het weergavetype. (1) Hoofdtabbladen Opmerking Het tabblad [ ] (My Menu-tabblad) wordt niet weergegeven wanneer [Met uitleg] ingesteld is. Wilt u My Menu openen ( ), stel het menuweergaveniveau dan in op [Standaard].
Uitleg over opnamemodus U kunt een korte beschrijving van de opnamemodus weergeven wanneer u schakelt tussen opnamemodi. De standaardinstelling is [Inschakelen]. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Inschakelen]. 3. Draai aan het programmakeuzewiel. : Modusuitleg]. Een beschrijving van de geselecteerde opnamemodus verschijnt.
4. Druk op de toets < >. De rest van de beschrijving wordt weergegeven. Als u de modusuitleg van het scherm wilt wissen, drukt u op < In de modus < >/< > kunt u het keuzescherm voor de opnamemodus weergeven. 71 >.
Uitleg over functies U kunt een korte beschrijving van de functies en items weergeven wanneer u snelinstelopties of menu-instellingen gebruikt. De standaardinstelling is [Inschakelen]. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Inschakelen]. : Uitleg].
Voorbeeldschermen Scherm Snel instellen Menuscherm (1) Uitleg Opmerking Als u een beschrijving wilt wissen, tikt u hierop of voert u verder handelingen uit.
Menubewerkingen en -instellingen Menuscherm Procedure voor het instellen van het menu Gedimde menu-items (1) Scherm (2) Knop < (3) Knop < (4) Knop < (5) Instelwiel < > > > > 74
Menuscherm De weergegeven menutabbladen en items variëren afhankelijk van de opnamemodus.
Procedure voor het instellen van het menu Indien ingesteld op [ 1. : Menuweergave: Met uitleg] Geef de hoofdtabbladen weer. Als u op de knop < > drukt, worden de hoofdtabbladen (1) en een beschrijving van het geselecteerde tabblad weergegeven. 2. Selecteer een hoofdtabblad. Draai aan het instelwiel < > om van hoofdtabblad te wisselen. U kunt ook van hoofdtabblad wisselen door op de knop < drukken. 3. > te Geef het menuscherm weer. Druk op < > om het menuscherm weer te geven.
4. Selecteer een secundair tabblad. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > of draai aan het instelwiel < > om een secundair tabblad te selecteren. 5. Selecteer een item. Gebruik de pijltjestoetsen < druk vervolgens op < >.
6. Selecteer een optie. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > of < >< > om een optie te selecteren. (Sommige opties worden geselecteerd met de pijltjestoetsen < >< > en andere opties met de pijltjestoetsen < >< >.) De huidige instelling wordt blauw weergegeven. 7. Stel een optie in. Druk op < > om de instelling vast te leggen. Als u de standaardinstelling wijzigt, wordt deze blauw weergegeven (alleen beschikbaar voor de menu-items op het tabblad [ ]). 8. Verlaat de instelling.
Opmerking Bij de beschrijving van de menufuncties hierna wordt aangenomen dat het menuscherm wordt weergegeven. Bij stap 2 tot en met 8 kunt u ook op het scherm tikken om handelingen uit te voeren ( ). Druk op de knop < > om de bewerking ongedaan te maken.
Indien ingesteld op [ 1. : Menuweergave: Standaard] Geef het menuscherm weer. Druk op de knop < 2. > om het menuscherm weer te geven. Selecteer een tabblad. Druk op de knop < > om van het ene naar het andere hoofdtabblad (1) te gaan. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > of draai aan het instelwiel > om een secundair tabblad te selecteren. < Hierna zijn de handelingen hetzelfde als wanneer [ : Menuweergave: Met uitleg] ingesteld is.
Gedimde menu-items Voorbeeld: indien ingesteld op [Lichte tonen prioriteit] Gedimde menu-items kunnen niet worden ingesteld. Menu-items worden gedimd weergegeven als een andere functie-instelling voorrang heeft. U kunt de overschrijffunctie weergeven door het gedimde menu-item te selecteren en op < > te drukken. Als u de instelling van de functie die voorrang heeft annuleert, wordt het gedimde menu-item instelbaar.
Snel instellen Tijdens het maken van opnamen Tijdens het afspelen U kunt de instellingen die worden weergegeven op het scherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Tijdens het maken van opnamen 1. Druk op < 2. Selecteer een item. >( ). Druk op de pijltjestoetsen < >< > om een item te selecteren. Wordt het scherm hierboven weergegeven, druk dan op de pijltjestoetsen < >< >< >< > om een keuze te maken.
3. Selecteer een optie. Draai aan het instelwiel < > of druk op de pijltjestoetsen < >< > om de instelling te wijzigen. Sommige items worden ingesteld door hierna op een knop te drukken. Druk op < > om terug te keren naar het vorige scherm.
Tijdens het afspelen 1. Druk op < 2. Selecteer een item. >. Druk op de pijltjestoetsen < 3. >< > om een item te selecteren. Selecteer een optie. Draai aan het instelwiel < > of druk op de pijltjestoetsen >< > om de instelling te wijzigen. Sommige worden ingesteld < door hierna op een knop te drukken. Items die worden aangeduid met een [ ]-pictogram onderaan het scherm configureert u door op < > te drukken. Druk op de knop < Druk op < > om deze bewerking ongedaan te maken.
Opmerking Voor beelden van andere camera's zijn de beschikbare opties mogelijk beperkt.
Bediening via het touchscreen Tikken Slepen Tikken Voorbeeldscherm (scherm met opnamefuncties) Tik met uw vinger op het scherm (kort aanraken en dan weer loslaten). Als u bijvoorbeeld op [ ] tikt, verschijnt het scherm Snel instellen. Door op [ tikken, keert u terug naar het vorige scherm. ] te Opmerking Als [ : Pieptoon] ingesteld is op [Raak aan], hoort u geen pieptoon tijdens bewerkingen via het aanraakscherm ( ).
Slepen Voorbeeldscherm (menuscherm) Sleep uw vinger over het scherm.
Basismodi In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de basismodi op het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste resultaten. In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt alles automatisch in.
Scene Intelligent Auto De compositie opnieuw bepalen Opnamen maken van bewegende onderwerpen Scènepictogrammen Instellingen aanpassen Opnamen maken met toegepaste effecten (Creatieve hulp) < > is een volledig automatische modus. De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Bovendien past de camera de scherpstelling automatisch aan op het niet-bewegende of bewegende onderwerp door de beweging van het onderwerp te detecteren ( ). 1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2.
3. Richt de camera op het gewenste onderwerp. In principe stelt de camera scherp op het dichtstbijzijnde onderwerp. Op gedetecteerde gezichten of ogen verschijnen AF-punten (1). Als op het scherm een kader (AF-punt) wordt weergegeven, richt u dat op het onderwerp. 4. Stel scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen. Knippert < >, klap dan met de hand de ingebouwde flitser uit.
5. Maak de opname. Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken. Het vastgelegde beeld wordt circa 2 seconden op het scherm weergegeven. Wilt u de ingebouwde flitser weer inklappen, duw deze dan omlaag met uw vingers. Waarschuwing Bewegingen van het onderwerp (of het onderwerp nu stilstaat of beweegt) worden mogelijk niet goed gedetecteerd voor sommige onderwerpen of opnameomstandigheden. Opmerking AF-werking (1-beeld AF of Servo AF) wordt automatisch ingesteld als u de ontspanknop half indrukt.
Veelgestelde vragen Scherpstellen is niet mogelijk (aangegeven door een oranje AF-punt). Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de ontspanknop vervolgens half in ( ). Als u te dicht bij het onderwerp bent, gaat u iets achteruit en maakt u een nieuwe opname. Meerdere AF-punten worden tegelijk weergegeven. Op al die punten is scherpstelling bereikt. De weergegeven sluitertijd knippert.
De compositie opnieuw bepalen Door het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in beeld te plaatsen om een uitgebalanceerde achtergrond vast te leggen, wordt een opname met een beter perspectief bereikt. Om scherp te stellen op een stilstaand onderwerp wordt door de ontspanknop half in te drukken de scherpstelling op dat onderwerp vergrendeld. Maak de compositie opnieuw terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt en druk de ontspanknop vervolgens helemaal in om de foto te maken.
Scènepictogrammen De camera detecteert het scènetype en alles wordt automatisch ingesteld. Bij het maken van foto's wordt linksboven in het scherm een pictogram weergegeven dat de gedetecteerde scène aangeeft ( ). Instellingen aanpassen Door pictogrammen op het scherm aan te raken kunt u instellingen aanpassen voor de transportmodus, de beeldkwaliteit, de Touch Shutter en Creatieve hulp.
Opnamen maken met toegepaste effecten (Creatieve hulp) 1. Druk op < >. Lees de melding en selecteer [OK]. 2. Selecteer een effect. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < >.
3. Selecteer het effectniveau en andere details. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < uw keuze in te stellen en druk vervolgens op < >. >< Als u de instelling wilt resetten, drukt u op de knop < u [OK].
Effecten met Creatieve hulp [ ] Voorinstelling Selecteer een van de vooraf ingestelde effecten. Houd er rekening mee dat [Verzadiging], [Kleurtoon 1] en [Kleurtoon 2] niet beschikbaar zijn met [B&W]. [ ] Achtergrond wazig Pas de vervaging van de achtergrond aan. Kies hogere waarden om achtergronden scherper te maken. Kies lagere waarden om de achtergrond te vervagen. Met [Auto] past u de onscherpte van de achtergrond aan de helderheid aan.
Hybride automatisch Met de modus < > kunt u eenvoudig een korte film van de dag maken door foto's te maken. De camera neemt voor elke opname clips van 2-4 seconden op van scènes, die later worden gecombineerd in een digest-film ( , ). De functionaliteit voor het maken van foto's is hetzelfde als in de modus < >. Houd er rekening mee dat Creatieve hulp niet beschikbaar is. 1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2. Druk op < >. >. Lees de melding en selecteer [OK].
Opmerking Voor indrukwekkendere digest-films houdt u de camera ongeveer vier seconden op onderwerpen gericht voordat u foto's maakt. De accu gaat in deze modus minder lang mee dan in de modus < >, omdat er voor iedere opname digest-films worden opgenomen. Een digest-film wordt mogelijk niet opgenomen als u een foto maakt direct nadat u de camera hebt ingeschakeld, de modus < > hebt geselecteerd of de camera op andere wijze bedient.
Modus Speciale scène De camera kiest automatisch de juiste instellingen wanneer u een opnamemodus voor uw onderwerp of scène selecteert. *< > staat voor Speciale scène. 1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2. Druk op < >. 100 >.
3. Selecteer een opnamemodus. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < opnamemodus te selecteren en druk vervolgens op < >< >. > om een Opmerking U kunt de opnamemodus ook instellen met [ : Opnamemodus]. Als [ : Modusuitleg] ingesteld is op [Uitschakelen], drukt u na stap 1 op < om het scherm Snel instellen te openen. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < >< > om een opnamemodus te selecteren en druk vervolgens op < >.
Beschikbare opnamemodi in de modus Opnamemodus Zelfportret Close-up Portret Voedsel Egale huid Nacht portret Landschap Nachtopnamen uit hand Sport HDR-tegenlicht Pannen Stille modus 102
Modus Zelfportret Wilt u opnamen maken van uzelf, gebruik dan de modus [ ] (Zelfportret). Draai het scherm richting de lens. U kunt diverse beeldverwerkingsinstellingen aanpassen. Zo kunt u uw huid egaler laten lijken op het beeld of de helderheid en de achtergrond aanpassen zodat u beter opvalt. Tips voor het maken van opnamen Stel de helderheid en het egale-huideffect in. [Helderheid] en [Egale-huideffect] kunnen op vijf verschillende niveaus worden ingesteld.
Modus Portret Gebruik de modus [ ] (Portret) om de achtergrond onscherp te maken, zodat personen die u fotografeert duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de huid en het haar zachter gemaakt. Tips voor het maken van opnamen Selecteer de locatie waar de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond het grootst is. Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe waziger de achtergrond eruitziet. Ook steekt het onderwerp beter af tegen een gelijkmatige, donkere achtergrond.
Modus Egale huid Gebruik de modus [ ] (Egale huid) om huid er aantrekkelijker te laten uitzien. Door beeldverwerking lijkt de huid egaler. Tips voor het maken van opnamen Stel de camera zo in dat deze gezichten kan detecteren. Rond hoofdonderwerpen die worden gedetecteerd voor huidegalisatie worden kaders weergegeven. Voor doeltreffendere huidegalisatie kunt u de afstand tot het onderwerp vergroten of verkleinen zodat het kader op het gezicht van het onderwerp wordt weergegeven. Stel scherp op het gezicht.
Modus Landschap Gebruik de modus [ ] (Landschap) voor panoramafoto's, om alles van dichtbij tot veraf scherp in beeld te houden. Voor levendige blauwe en groene tinten en scherpe en heldere beelden. Tips voor het maken van opnamen Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde. Stel bij gebruik van een zoomlens deze in op groothoek om onderwerpen dichtbij en veraf scherp te krijgen. Het geeft landschappen ook meer breedte. Houd de camera stil terwijl u nachtopnamen maakt.
Modus Sport Gebruik de modus [ ] (Sport) om bewegende onderwerpen te fotograferen, zoals hardlopers of rijdende voertuigen. Tips voor het maken van opnamen Gebruik een telelens. Om opnamen vanaf een afstand mogelijk te maken, wordt het gebruik van een telelens aanbevolen. Volg het onderwerp binnen het gebieds-AF-kader. Er wordt een gebieds-AF-kader weergegeven nadat u de ontspanknop half indrukt. Nadat op het onderwerp is scherpgesteld, wordt het AF-punt blauw. Maak continue opnamen.
Modus Pannen Door te pannen, kunt u de achtergrond vervagen om een gevoel van snelheid over te brengen. Bevestig een lens die compatibel is met de modus [ ] (Pannen) om onscherpte van het onderwerp te verminderen en onderwerpen duidelijk en scherp in beeld te houden. Tips voor het maken van opnamen Draai de camera om het bewegende onderwerp te volgen. Draai de camera terwijl u de opname maakt in een vloeiende beweging terwijl u het bewegende onderwerp volgt.
Waarschuwing Ga naar de website van Canon voor meer informatie over lenzen die compatibel zijn met de modus [ ]. Sluitertijden zijn langer. Daarom is de panmodus alleen geschikt als u pant terwijl u de opname maakt. De standaardinstelling is [ ]. Houd er rekening mee dat [ ] niet beschikbaar is. Flitsfotografie is niet beschikbaar. Hoewel lens-IS wordt toegepast op beelden die zijn gemaakt met lenzen die de modus [ ] ondersteunen, wordt het effect niet weergegeven op het scherm terwijl u de opname maakt.
Modus Close-up Gebruik de modus [ ] (Close-up) voor close-ups van kleine onderwerpen zoals bloemen. Gebruik een macrolens (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel groter te laten uitkomen. Tips voor het maken van opnamen Gebruik een eenvoudige achtergrond. Met een eenvoudige achtergrond komen kleine objecten zoals bloemen beter tot hun recht. Nader het onderwerp zo dicht mogelijk. Controleer de minimale scherpstelafstand van de lens.
Modus Voedsel Gebruik de modus [ ] (Voedsel) voor culinaire fotografie. De foto wordt scherp en aantrekkelijk. Afhankelijk van de lichtbron wordt bovendien de roodachtige tint onderdrukt die ontstaat bij opnamen die bij kunstlicht enzovoort worden gemaakt. Tips voor het maken van opnamen Pas de kleurtoon aan. [Kleurtoon] kan worden aangepast. Om de roodachtige tint van voedsel te versterken, past u de optie aan richting [Warm] (rood). Stel in richting [Koel] (blauw) als het er te rood uitziet.
Modus Nachtportret Gebruik de modus [ ] (Nachtportret) voor heldere, mooie opnamen van mensen met nachtscènes op de achtergrond. Houd er rekening mee dat u de ingebouwde flitser of een Speedlite nodig hebt om in deze modus opnamen te maken. U wordt aangeraden een statief te gebruiken. Tips voor het maken van opnamen Gebruik een groothoeklens en een statief. Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een panorama-effect te verkrijgen.
Waarschuwing Vraag onderwerpen zich even niet te bewegen nadat er is geflitst. Scherpstellen kan moeilijk zijn wanneer gezichten van de personen waarvan u opnamen maakt, er donker uitzien. Stel in dit geval handmatig scherp door op de pijltjestoets < > te drukken om de scherpstelmodus [MF] in te stellen of door de > te zetten ( , ). scherpstelmodusknop op de lens op < Automatisch scherpstellen bij avond of met een donkere achtergrond kan moeilijk zijn als er lichtpunten in het AF-punt aanwezig zijn.
Modus Nachtopnamen uit hand De modus [ ] (Nachtopnamen uit hand) maakt het mogelijk om nachtopnamen te maken terwijl u de camera in de hand houdt. In deze opnamemodus worden voor elke foto vier opnamen achter elkaar gemaakt, waarna een gecombineerd beeld met minder bewegingsonscherpte wordt opgeslagen. Tips voor het maken van opnamen Houd de camera stil. Houd uw ellebogen dicht bij uw lichaam om de camera stil te houden ( ).
Waarschuwing Vergeleken met andere opnamemodi is het beeldgebied kleiner. RAW-beeldkwaliteit kan niet worden ingesteld. Automatisch scherpstellen bij avond of met een donkere achtergrond kan moeilijk zijn als er lichtpunten in het AF-punt aanwezig zijn. Stel in dit geval handmatig scherp door op de pijltjestoets < > te drukken om de scherpstelmodus [MF] in te stellen of door de scherpstelmodusknop op de lens op < > te zetten ( , ).
Modus HDR-tegenlicht Gebruik de modus [ ] ( HDR-tegenlicht) voor scènes met tegenlicht met zowel lichte als donkere gebieden. Als u in deze modus één keer een opname maakt, worden drie opeenvolgende beelden met verschillende belichtingen vastgelegd, die worden gecombineerd tot één HDR-beeld dat de details behoudt in schaduwen die anders verloren zouden gaan door tegenlicht. * HDR staat voor High Dynamic Range (groot dynamisch bereik). Tips voor het maken van opnamen Houd de camera stil.
Waarschuwing Vergeleken met andere opnamemodi is het beeldgebied kleiner. RAW-beeldkwaliteit kan niet worden ingesteld. Flitsfotografie is niet beschikbaar. HEt beeld wordt mogelijk niet vloeiend, maar onregelmatig of met aanzienlijke ruis weergegeven. HDR-tegenlicht is mogelijk niet effectief bij opnamen met overmatig tegenlicht of met een zeer hoog contrast.
Stille modus Op plaatsen waar stilte nodig is, kunt u opnamen maken zonder piepjes of sluitergeluiden. Terwijl u opnamen maakt, wordt tijdelijk een wit kader rond het scherm weergegeven. Tips voor het maken van opnamen Maak wat testopnamen. Het is een goed idee om van tevoren een aantal testopnamen te maken, omdat het aanpassen van het diafragma van de lens en de scherpstelling onder sommige opnameomstandigheden hoorbaar kunnen zijn.
Modus Creatieve filters Kenmerken van creatieve filters Het miniatuureffect aanpassen U kunt opnamen maken terwijl filtereffecten worden toegepast. U kunt een voorbeeld van filtereffecten bekijken voordat u een opname maakt. 1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2. Druk op < >. 119 >.
3. Selecteer een filtereffect. Gebruik het instelwiel < filtereffect te selecteren ( > of de pijltjestoetsen < ) en druk vervolgens op < >< >. > om een Het beeld wordt met het toegepaste filtereffect getoond. 4. Pas het effect aan en maak de opname. Druk op < > en selecteer een pictogram onder [Creatieve filters] (behalve / / / / ). Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < >< het effect aan te passen en druk vervolgens op < >. > om Waarschuwing RAW en RAW+JPEG zijn niet beschikbaar.
Opmerking Bij [Korrelig Z/W] zal het korrelige voorbeeld iets afwijken van hoe uw opnamen eruit komen te zien. Bij de opties [Softfocus] of [Miniatuureffect] kan het voorbeeld van het wazige effect iets afwijken van hoe uw opnamen eruit komen te zien. Er wordt geen histogram weergegeven. Een vergrote weergave is niet beschikbaar. In de creatieve modi zijn sommige instellingen voor creatieve filters beschikbaar via het scherm Snel instellen.
Kenmerken van creatieve filters Korrelig Z/W Maakt het beeld korrelig en zwart-wit. Door het contrast aan te passen, kunt u het zwartwiteffect wijzigen. Softfocus Geeft het beeld een zachte uitstraling. Door de wazigheid aan te passen, kunt u de mate van zachtheid wijzigen. Fisheye-effect Geeft het effect van een visooglens. Het beeld vertoont tonvormige vertekening. Al naargelang het niveau van dit filtereffect verandert het gebied dat langs de rand van het beeld wordt bijgesneden.
HDR-kunst embossed De kleurverzadiging, de helderheid, het contrast en de gradatie zijn beperkt, wat ervoor zorgt dat de opname er vlak, vervaagd en oud uitziet. Het onderwerp heeft zeer heldere (of donkere) randen. Waarschuwing Voorzorgsmaatregelen voor [ ], [ ], [ ] en [ ] Vergeleken met andere opnamemodi is het beeldgebied kleiner. Opnamen kunnen er iets anders uitzien in vergelijking met de voorbeelden van filtereffecten die op het scherm worden weergegeven.
Het miniatuureffect aanpassen 1. Verplaats het scènekader. Gebruik het scènekader om in te stellen welk gebied er scherp uitziet. Om het scènekader te kunnen verplaatsen (oranje weergegeven), drukt u op de knop < > of tikt u rechtsonder in het scherm op [ ]. Door op [ ] te tikken, kunt u het scènekader horizontaal of verticaal zetten. Wanneer het scènekader horizontaal staat, kunt u het ook verticaal zetten door op de pijltjestoetsen < >< > te drukken.
2. Verplaats het AF-punt indien nodig en maak een foto. Het AF-punt wordt oranje en kan worden verplaatst. Druk op de pijltjestoetsen < >< >< >< > om het AF-punt te verplaatsen naar de positie waarop u wilt scherpstellen. We raden aan dat het AF-punt en het scènekader met elkaar worden uitgelijnd. Wilt u het AF-punt weer in het midden van het scherm zetten, tik dan linksonder in het scherm op [ ]. Druk op < > om de positie van het AF-punt te bevestigen.
Creatieve modi Creatieve modi geven u de vrijheid om diverse opnamen te maken door de sluitertijd, diafragmawaarde, belichting enzovoort van uw keuze te maken. Als u de beschrijving van de opnamemodus die wordt weergegeven wanneer u aan het programmakeuzewiel draait, wilt verwijderen, drukt u op < > ( ).
Modus AE-programma (P) De camera stelt automatisch de sluitertijd en de diafragmawaarde in die het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. * < > staat voor programma. * AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure). 1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2. Stel scherp op het onderwerp. >. Richt het AF-punt op het onderwerp en druk de ontspanknop half in. 3. Controleer het scherm. Standaardbelichting is beschikbaar, tenzij de sluitertijd en diafragmawaarde knipperen.
4. Maak de opname. Bepaal de compositie en druk de ontspanknop helemaal in. Waarschuwing Wanneer de sluitertijd '30"' en de laagste diafragmawaarde knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser. Wanneer de sluitertijd '1/4000' en de hoogste diafragmawaarde knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de ISO-snelheid of gebruik een ND-filter (afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht die op de lens valt te verminderen.
Modus AE met sluitervoorkeur (Tv) In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch de diafragmawaarde in om de standaardbelichting te verkrijgen die bij de helderheid van het onderwerp past. Een kortere sluitertijd kan de actie van een bewegend onderwerp als het ware bevriezen. Een langere sluitertijd geeft een wazig effect, wat de indruk van beweging wekt. *< > staat voor tijdwaarde. Onscherp gemaakte beweging (Lange sluitertijd: 1/30 sec.
2. Stel de gewenste sluitertijd in. Draai aan het instelwiel < 3. > om de instelling te kiezen. Stel scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in. 4. Bekijk de weergave en maak een opname. Zolang de diafragmawaarde niet knippert, wordt de standaardbelichting verkregen. Waarschuwing Als de kleinste diafragmawaarde knippert, is er sprake van onderbelichting.
Opmerking Weergave van de sluitertijd Voor sluitertijden langer dan 1/4 sec. verandert de weergave met breuken naar ". 0"5 staat bijvoorbeeld voor 0,5 sec. en 15" staat voor 15 sec.
Modus AE met diafragmavoorkeur (Av) In deze modus stelt u de gewenste diafragmawaarde in en stelt de camera automatisch de sluitertijd in om de standaardbelichting te verkrijgen die overeenkomt met de helderheid van het onderwerp. Bij een hoger f-getal (een kleiner diafragma) vallen de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de acceptabele scherpstelling. Bij een lager f-getal (een groter diafragma) vallen de voorgrond en achtergrond daarentegen minder samen binnen de acceptabele scherpstelling.
1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2. Stel de gewenste diafragmawaarde in. Draai aan het instelwiel < 3. >. > om de instelling te kiezen. Stel scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in. 4. Bekijk de weergave en maak een opname. Zolang de sluitertijd niet knippert, wordt de standaardbelichting verkregen.
Waarschuwing Als de sluitertijd '30"' knippert, is er sprake van onderbelichting. > om de diafragmawaarde te verlagen (het Draai aan het instelwiel < diafragma te openen) totdat de sluitertijd stopt met knipperen, of stel een hogere ISO-snelheid in. Als de sluitertijd '1/4000' knippert, is er sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel < > om de diafragmawaarde te verhogen (het diafragma te sluiten) totdat de sluitertijd stopt met knipperen, of stel een lagere ISO-snelheid in.
Scherptedieptecontrole Het diafragma verandert pas op het moment dat u een opname maakt en blijft op andere momenten open. Om deze reden ziet de scherptediepte op het scherm er smal of ondiep uit. Wilt u het gebied waarop is scherpgesteld controleren, wijs dan [ ] (scherptedieptecontrole) toe aan een knop en druk erop. Opmerking Hoe groter de diafragmawaarde is, des te dieper het scherpstelgebied is vanaf de voorgrond tot de achtergrond.
Modus Handmatige belichting (M) In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als de diafragmawaarde naar wens in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau of gebruik een in de winkel verkrijgbare belichtingsmeter om de belichting te bepalen. *< > staat voor handmatig. 1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2. Stel de ISO-snelheid in. >. Met ISO auto kunt u belichtingscompensatie instellen ( 3. ). Stel de gewenste sluitertijd in.
4. Stel de gewenste diafragmawaarde in. Druk op de pijltjestoets < > om de diafragmawaarde te selecteren en draai vervolgens aan het instelwiel < > om een waarde in te stellen. 5. Stel scherp op het onderwerp. (1) Standaardbelichtingsindex (2) Markering belichtingsniveau Druk de ontspanknop half in. Controleer de markering voor het belichtingsniveau [ ] om te zien hoe ver het huidige belichtingsniveau van het standaardbelichtingsniveau verwijderd is.
6. Stel de belichting in en maak de opname. Controleer de indicator voor het belichtingsniveau en stel de gewenste sluitertijd en diafragmawaarde in. [ ] of [ ] verschijnt aan de uiteinden van de indicator van het belichtingsniveau als het niveau hoger is dan ±3 stops vanaf de standaardbelichting.
Belichtingscompensatie met ISO auto Als de ISO-snelheid is ingesteld op [AUTO] voor opnamen met handmatige belichting, kunt u belichtingscompensatie ( ) als volgt instellen: Tik op de indicator voor het belichtingsniveau [ : Bel.comp./AEB] Waarschuwing De belichting is mogelijk niet als verwacht wanneer ISO auto is ingesteld, omdat de ISO-snelheid wordt aangepast om standaardbelichting te garanderen voor de door u ingevoerde sluitertijd en diafragmawaarde. Stel in dat geval de belichtingscompensatie in.
Lange belichtingstijden (bulb) In deze modus blijft de sluiter open zolang u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt. Zodra u de ontspanknop loslaat, gaat de sluiter dicht. Gebruik de instelling voor bulb-belichting voor nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting is vereist. 1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2. Stel de sluitertijd in op [BULB]. Draai het instelwiel < >. > naar links om [BULB] in te stellen.
3. Stel de gewenste diafragmawaarde in. Druk op de pijltjestoets < > om de diafragmawaarde te selecteren en draai vervolgens aan het instelwiel < > om een waarde in te stellen. 4. Maak de opname. De belichting blijft ingesteld zolang u de ontspanknop geheel ingedrukt houdt. De verstreken belichtingstijd wordt op het scherm getoond. Waarschuwing Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een intense kunstmatige lichtbron.
Instellingen voor AF, transport en belichting In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u AF, transportmodus, meetmethode en gerelateerde instellingen configureert. Waarschuwing < > staat voor Auto Focus, oftewel automatische scherpstelling. < voor Manual Focus, oftewel handmatige scherpstelling.
AF-werking 1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen Servo AF voor bewegende onderwerpen AF-hulplicht U kunt selecteren met welke eigenschappen AF werkt, om bij de opnameomstandigheden en het onderwerp te passen. In de basismodi wordt de optimale AF-werking automatisch ingesteld voor de desbetreffende opnamemodus. 1. Draai het programmakeuzewiel naar een creatieve zone. 2. Selecteer [ 3. Selecteer een optie. : AF-werking]. Druk op de pijltjestoetsen < : 1-beeld AF : Servo AF 143 >< >.
Opmerking U kunt ook zonder het menu te gebruiken van scherpstelmodus wisselen door op > te drukken.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen Deze AF-werking is geschikt voor stilstaande onderwerpen. Wanneer u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp. Nadat op een onderwerp is scherpgesteld, wordt het scherpgestelde AF-punt groen en piept de camera. Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt het AF-punt oranje. De scherpstelling blijft behouden terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt zodat u een nieuwe beeldcompositie kunt maken voordat u de opname maakt.
Servo AF voor bewegende onderwerpen Deze AF-werking is geschikt voor bewegende onderwerpen. Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera voortdurend scherpstellen op het onderwerp. Nadat op een onderwerp is scherpgesteld, wordt het scherpgestelde AF-punt blauw. Zie Transportmodus voor details over de continue opnamesnelheid voor continue opnamen.
AF-hulplicht Het AF-hulplicht ( , ) kan herhaaldelijk aangaan wanneer u de ontspanknop half indrukt bij weinig licht of onder soortgelijke omstandigheden. Dit vereenvoudigt het scherpstellen. Configureer met een Speedlite de instelling op de Speedlite naar wens. Waarschuwing De flitser geeft geen AF-hulplicht als AF-werking ingesteld is op [Servo AF]. Opmerking Wilt u het gebruik van het AF-hulplicht uitschakelen, stel dan [ op [Uitschak.].
AF-methode De AF-methode selecteren Oogdetectie Vergrote weergave Tips voor het maken van AF-opnamen Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld AF-bereik U kunt de AF-methode selecteren die bij de opnameomstandigheden en het onderwerp past. De camera probeert scherp te stellen op de gezichten van iedereen binnen een AFpunt of zone AF-kader. In de modus < >, < > en < > is [ +volgen] automatisch ingesteld. Zie De AF-methode selecteren voor instructies voor het selecteren van een AFmethode.
: Spot AF De camera stelt scherp op een smaller gebied dan [1-punt AF]. : 1-punt AF De camera stelt scherp met één AF-punt [ ]. : Zone-AF Stelt scherp in een breed zone-AF-kader, waardoor het gemakkelijker is om op onderwerpen scherp te stellen dan met [1-punt AF]. Geeft voorrang aan scherpstellen op het dichtstbijzijnde onderwerp. Er wordt bij het scherpstellen ook voorrang gegeven aan gezichten van personen in het zone-AF-kader. AF-punten waarop is scherpgesteld, worden weergegeven met < >.
De AF-methode selecteren 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : AF-methode]. Opmerking U kunt de AF-methode ook instellen zonder het menu te gebruiken door op de knop < > en daarna op de knop < > te drukken.
+volgen: De camera detecteert en stelt scherp op gezichten van mensen. Als een gezicht beweegt, beweegt het AF-punt [ ] mee om het gezicht te volgen. Als de [Oogdetectie] ingesteld is op [Inschak.] kunt u opnamen maken terwijl op de ogen van het onderwerp wordt scherpgesteld ( ). * Deze instructies gelden als de AF-werking van de camera ingesteld is op [1-beeld AF] ( [Servo AF] ( ) ingesteld is, wordt het AF-punt blauw wanneer er scherpgesteld is. 1. ). Als Controleer het AF-punt.
2. Stel scherp en maak de opname. Zodra u de ontspanknop half hebt ingedrukt en op het onderwerp hebt scherpgesteld, wordt het AF-punt groen en laat de camera een pieptoon horen. Een oranje AF-punt geeft aan dat de camera niet kon scherpstellen op onderwerpen. Op een gezicht tikken om scherp te stellen Als u op een gezicht of onderwerp tikt om hierop scherp te stellen, verandert het AF-punt in [ ] en wordt er scherpgesteld op de plek waarop u hebt getikt.
Opmerking Het actieve [ ] kan ook alleen een deel van het gezicht bedekken. De grootte van het AF-punt wordt gewijzigd, afhankelijk van het onderwerp.
Spot AF/1-punt AF/Zone-AF U kunt het AF-punt of het zone AF-kader handmatig instellen. Hier worden 1 punt AFschermen als voorbeeld gebruikt. 1. Controleer het AF-punt. Het AF-punt (1) wordt weergegeven. Met Zone-AF wordt het zone-AFkader weergegeven. 2. Verplaats het AF-punt. Wilt u het AF-punt verplaatsen, tik dan op het punt waarop u wilt scherpstellen. Tik op [ ] om het AF-punt te centreren. Wilt u het AF-punt verplaatsen, druk dan op de knop < > en druk >< >.
3. Stel scherp en maak de opname. Richt het AF-punt op het onderwerp en druk de ontspanknop half in. Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er een pieptoon. Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt het AFpunt oranje. Waarschuwing Wanneer [Servo AF] wordt gebruikt met zone-AF, volgen AF-punten onderwerpen mogelijk niet onder sommige opnameomstandigheden. Scherpstellen met een AF-hulplicht kan moeilijk zijn met AF-punten in de buurt van de rand van het scherm.
Oogdetectie Als de AF-methode ingesteld is op [ +volgen] kunt u opnamen maken terwijl op de ogen van het onderwerp scherpgesteld wordt. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Inschak.]. : Oogdetectie].
3. Richt de camera op het onderwerp. Er wordt een AF-punt weergegeven rond de ogen. U kunt ook op het scherm tikken om een oog te kiezen. Als het door u geselecteerde oog niet wordt gedetecteerd, wordt er automatisch een oog geselecteerd om op scherp te stellen. U kunt met de pijltjestoetsen < >< > een oog of gezicht kiezen waarop u wilt scherpstellen wanneer [ ] wordt weergegeven nadat u > drukt, afhankelijk van de instelling [Oogdetectie]. op de knop < 4. Maak de opname.
Vergrote weergave Als u de scherpstelling wilt controleren wanneer de AF-methode anders is dan [ vergroot u de weergave circa 5× of 10× door op [ ] te tikken. +volgen], De vergroting wordt gecentreerd rond het AF-punt voor [Spot AF] of [1-punt AF] en op het zone-AF-kader voor [Zone-AF]. Automatische scherpstelling wordt uitgevoerd met vergrote weergave als u de ontspanknop half indrukt bij de instellingen [Spot AF] en [1-punt AF].
Tips voor het maken van AF-opnamen Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld wanneer u de ontspanknop half indrukt. Voor en na het automatisch scherpstellen kan de helderheid van het beeld veranderen. Afhankelijk van het onderwerp en de opnameomstandigheden kan het langer duren voordat de camera scherpstelt of kan de snelheid bij continue opnamen lager liggen. Als de lichtbron tijdens het opnemen verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan mogelijk moeilijk worden scherpgesteld.
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen, platte oppervlakken of wanneer highlights of schaduwpartijen geen detail meer hebben. Onderwerpen bij weinig licht. Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast. Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld: ramen van wolkenkrabbers, computertoetsenborden enz.). Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Handmatige scherpstelling Als er niet automatisch kan worden scherpgesteld, volgt u de onderstaande procedure om handmatig scherp te stellen. 1. Stel [ : Scherpstelmodus] in op [ ]. Draai de scherpstelring op de lens om de scherpstelling bij benadering in te stellen.
2. Vergroot het beeld. Telkens wanneer u op [ ] tikt, schakelt de weergave over van 5× naar 10× (en na 10×, terug naar de normale weergave). (1) AE-vergrendeling (2) Positie van vergroot gebied (3) Vergroting (ongeveer) 3. Bepaal een gebied om te vergroten. U kunt het vergrote gebied verplaatsen door nadat u op het scherm tikt met uw vinger te scrollen. Tik op [ 4. ] om het vergrote gebied te centreren. Stel handmatig scherp.
5. Maak de opname. Opmerking Gebruikt u een lens die geen EF-M-lens is, zet dan bij stap 1 de >. scherpstelmodusknop op < Zelfs bij handmatig scherpstellen kunt u Touch Shutter gebruiken om opnamen te maken. Instellingen voor MF-peaking (benadrukken van contouren) Terwijl u een opname maakt, kunnen randen van onderwerpen waarop is scherpgesteld in kleur worden weergegeven om het scherpstellen te vereenvoudigen.
2. Selecteer [Peaking]. Selecteer [Aan]. 3. Stel het niveau en de kleur in. Stel dit naar wens in. Waarschuwing In vergrote weergave wordt de peakingweergave niet getoond. Tijdens HDMI-uitvoer wordt geen peakingweergave weergegeven op apparatuur die aangesloten is via HDMI. MF-peaking kan moeilijk te onderscheiden zijn bij hoge ISO-snelheden, vooral wanneer ISO vergroten is ingesteld. Verlaag zo nodig de ISO-snelheid of stel [Peaking] in op [Uit].
Transportmodus 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Transportmodus]. [ ] Enkelbeeld Wanneer u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, wordt er slechts één opname gemaakt. [ ] Hoge snelheid Als u de ontspanknop geheel indrukt, kunt u continu opnemen met een snelheid van max. ca. 10 opnamen per seconde terwijl u de knop ingedrukt houdt. Als de AFwerking ingesteld is op [Servo AF], is de snelheid bij continue opname max. circa 7,4 opnamen/sec.
[ ] Zelfontspanner:Continu Zie De zelfontspanner gebruiken voor het maken van opnamen met de zelfontspanner. Zie Opnamen maken met de afstandsbediening voor het maken van opnamen met de afstandsbediening. Waarschuwing De maximale continue opnamesnelheid voor [ ] ( ) is de waarde bij continue opnamen onder deze omstandigheden: opnamen maken bij kamertemperatuur (23°C) met een volledig opgeladen accu LP-E12 bij een sluitertijd van 1/1000 sec.
De zelfontspanner gebruiken 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Transportmodus]. / : opname na 10 sec. Opnamen maken met de afstandsbediening is ook mogelijk ( ). / : opname na 2 sec. Opnamen maken met de afstandsbediening is ook mogelijk ( ). : continue opname na 10 sec. voor het opgegeven aantal opnamen Druk op de pijltjestoetsen < >< > om het aantal opnamen in te stellen dat u wilt maken (2–10). Opnamen met de afstandsbediening zijn niet mogelijk.
3. Maak de opname. Stel scherp op het onderwerp en druk vervolgens de ontspanknop helemaal in. Om de bediening te controleren, kijkt u naar het zelfontspannerlampje, luistert u naar pieptonen of kijkt u naar de aftelling in seconden op het scherm. Het zelfontspannerlampje gaat circa 2 seconden voor de opname sneller knipperen. Waarschuwing Met [ ] wordt het opname-interval langer onder bepaalde opnameomstandigheden, afhankelijk van de beeldkwaliteit, het gebruik van een flitser en andere factoren.
Opnamen maken met de afstandsbediening U kunt op afstand opnamen maken met behulp van een optionele draadloze afstandsbediening BR‑E1, die via Bluetooth wordt gekoppeld. Draadloze afstandsbediening BR-E1 U kunt op maximaal ongeveer 5 meter afstand van de camera opnamen maken. Koppel eerst de camera en de BR-E1 ( ) en stel vervolgens de transportmodus in op [ ] ( ). Raadpleeg de instructiehandleiding van de BR-E1 voor bedieningsinstructies.
Meetmethode Er zijn vier meetmethoden om de helderheid van het onderwerp te meten. Normaal gesproken wordt meervlaksmeting aanbevolen. In de basismodi wordt meervlaksmeting automatisch ingesteld (behalve in de modus < : > , die een centrumgewogen gemiddelde meting gebruikt). 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Meetmethode]. : Meervlaks meting Een algemene meetmethode die zelfs geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht. De camera past de belichting automatisch aan het onderwerp aan.
: Centrumgewogen gemiddelde De meting over het scherm wordt gemiddeld, waarbij het midden van het scherm zwaarder weegt. Waarschuwing Met (meervlaksmeting) kunt u door de ontspanknop half ingedrukt te houden tijdens het maken van opnamen met [1-beeld AF] de belichtingswaarde vergrendelen (AE-vergrendeling).
Belichtingscompensatie Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) te maken. Belichtingscompensatie is beschikbaar in de modi < >, < >, < > en < >. Zie Belichtingscompensatie met ISO auto voor informatie over belichtingscompensatie als de modus < > en ISO auto beide zijn ingesteld. 1. Selecteer de indicator voor het belichtingsniveau. Druk op de pijltjestoets < 2.
Waarschuwing Als [ : Auto Lighting Optimizer/ : Auto optimalisatie helderheid] ( ) ingesteld is op een andere optie dan [Uitschak.], kan het beeld nog steeds licht lijken, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie is ingesteld om beelden donkerder te maken. Opmerking De belichtingscompensatiewaarde blijft van toepassing, zelfs nadat u de camera hebt uitgeschakeld. Kan ook worden ingesteld via het scherm met opnamefuncties, in [ : Bel.correctie/AEB-instelling] ( ).
Belichtingsvergrendeling (AE-vergrendeling) U kunt de belichting vergrendelen als u de opname afzonderlijk wilt scherpstellen en belichten of wanneer u meerdere opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling. Druk op de knop < > om de belichting te vergrendelen, maak vervolgens een nieuwe compositie en maak de opname. AE-vergrendeling is geschikt voor het opnemen van bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht. 1. Stel scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in. 2. Druk op de knop < >.
Effecten van AE-vergrendeling Meetmethode ( ) AF-puntselectie ( ) Automatische selectie Handmatige selectie Belichting gecentreerd op het scherpgestelde AF-punt is vergrendeld. Belichting gecentreerd op het geselecteerde AF-punt is vergrendeld. AE-vergrendeling wordt toegepast op het middelste AF-punt. * Als deze optie ingesteld is op [ ] terwijl [ : Scherpstelmodus] ingesteld is op [ vergrendeld op een belichtingswaarde die gericht is op het midden van het scherm.
Opnamen maken met de flitser Dit hoofdstuk beschrijft hoe u opnamen maakt met de ingebouwde flitser of een externe flitser (Speedlites uit de EL/EX-serie). rechts naast een paginatitel geeft functies aan die alleen beschikbaar zijn in >/< >/< >). creatieve modi (< >/< Waarschuwing De flitser kan niet worden gebruikt tijdens filmopnamen. AEB is niet beschikbaar bij flitsfotografie.
Opnamen maken met de ingebouwde flitser Sluitertijd en diafragmawaarde bij flitsfotografie Opnamen maken met FE-vergrendeling Het gebruik van de ingebouwde flitser wordt aanbevolen wanneer het pictogram [ ] in de zoeker of op het scherm verschijnt, wanneer u overdag opnamen maakt van onderwerpen met tegenlicht of wanneer u opnamen maakt bij weinig licht. 1. Klap de flitser met de hand uit. In creatieve modi is fotograferen met de flitser mogelijk wanneer de flitser is uitgeklapt.
3. Maak de opname. Als er is scherpgesteld en u de ontspanknop helemaal indrukt, gaat de flitser altijd af. Wilt u de ingebouwde flitser na de opname weer inklappen, duw deze dan omlaag met uw vingers totdat de flitser op zijn plaats klikt. Tips voor het maken van opnamen Verlaag de ISO-snelheid bij helder licht. Knippert de belichtingsinstelling in de zoeker, verlaag dan de ISO-snelheid. Verwijder de zonnekap. Kom niet te dicht bij het onderwerp.
Opmerking Is de onderkant van beelden donker wanneer u supertelelenzen of lenzen met een grote diameter gebruikt, overweeg dan een externe Speedlite te gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar, ).
Opnamen maken met FE-vergrendeling De achtergrond of andere factoren kunnen onderwerpen lichter of donkerder maken bij flitsfotografie met onderwerpen aan de rand van het scherm. Gebruik in dat geval FEvergrendeling. Nadat u de flitssterkte hebt ingesteld voor de juiste helderheid van het onderwerp, kunt u een nieuwe compositie maken (het onderwerp aan de rand plaatsen) en de opname maken. Deze functie kan ook worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EL/EX-serie.
3. Druk op de knop < >( ). Zorg dat het onderwerp zich in het midden van de zoeker bevindt en >. druk vervolgens op de knop < De flitser flitst een keer voor en de flitssterkte die nodig is om opnamen te maken, blijft behouden. [ ] licht kort op het scherm op. Telkens wanneer u op de knop < > drukt, flitst de flitser een keer voor en blijft de flitssterkte die nodig is voor de opname behouden. 4. Maak de opname. Bepaal de compositie en druk de ontspanknop helemaal in.
Waarschuwing Het pictogram [ ] knippert wanneer onderwerpen te veraf zijn en uw opnamen donker zouden worden. Nader het onderwerp en herhaal stap 2–4.
Flitsfunctie-instellingen Flitsen E-TTL II-flitslichtmeting Rode-ogenreductie Langzame synchronisatie Functie-instellingen van de ingebouwde flitser Functie-instellingen voor externe flitsers Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor externe flitsers Flitsfunctie-instellingen/persoonlijke voorkeuze voor flitser wissen Functies van de ingebouwde flitser of externe Speedlites uit de EL/EX-serie kunnen worden ingesteld via menuschermen op de camera.
2. Selecteer een optie.
Flitsen Stel deze optie in op [ ] (in basismodi of < >-modi) als u de flitser automatisch wilt laten afgaan op basis van de opnameomstandigheden. Stel deze optie in op [ ] als u de flitser bij elke opname wilt laten afgaan. Selecteer [ ] (in creatieve modi) om de flitser uit te houden of als u het AF-hulplicht gaat gebruiken.
E-TTL II-flitslichtmeting Stel deze optie in op [Eval (Gez.vrk.)] als u flitsmeting wilt gebruiken die geschikt is voor opnamen van mensen. De continue opnamesnelheid voor [ ] is langzamer dan wanneer u [Evaluatief] of [Gemiddeld] selecteert. Stel deze optie in op [Evaluatief] als u flitsmeting wilt gebruiken die het flitsen benadrukt bij continue opnamen. Als [Gemiddeld] ingesteld is, wordt het gemiddelde van de gehele gemeten scène berekend. Waarschuwing Zelfs wanneer [Eval (Gez.vrk.
Rode-ogenreductie Stel deze optie in op [Inschak.] als u rode ogen wilt verminderen. Voordat de flitser afgaat, zal dan een lampje gaan branden dat het effect van rode ogen vermindert.
Langzame synchronisatie U kunt de flitssynchronisatiesnelheid voor flitseropnamen instellen in de modus < < >. > of [ ] 1/200-30 sec. auto De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden. Fotograferen met langzame synchronisatie wordt gebruikt bij weinig licht (onder bepaalde opnameomstandigheden) en de sluitertijd wordt automatisch verlengd. [ ] 1/200-1/60 sec.
Functie-instellingen van de ingebouwde flitser Flitsmodus Stel deze optie in op [E-TTL II] om opnamen te maken in de volledig automatische flitsermodus met E-TTL II/E-TTL. Stel deze optie in op [Manual flash] om handmatig de door u gewenste flitssterkte in te stellen in [ flitsoutput]. • Alleen beschikbaar in de modus < >/< 189 >/< >.
Sluitersynchronisatie Normaal gesproken stelt u [1e-gordijn] in, zodat de flitser onmiddellijk flitst aan het begin van de opname. Stel deze optie in op [2e-gordijn] en gebruik lange sluitertijden voor natuurlijk lijkende beelden van bewegingssporen van het onderwerp, zoals autokoplampen. Waarschuwing Maakt u opnamen met [2e-gordijn], stel dan een sluitertijd in van 1/60 sec. of langer. Bij sluitertijden korter dan 1/60 sec.
belichtingscompensatie Stel de flitsbelichtingscompensatie in als de helderheid van het onderwerp niet naar wens is (en u de flitssterkte wilt aanpassen) bij flitsfotografie. U kunt de flitsbelichtingscompensatie instellen op ±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop. 1. Selecteer [ 2. Stel de waarde voor de compensatie in. bel.comp.]. Is de belichting te donker, druk dan op de pijltjestoets < langere belichting). > (voor Is de belichting te helder, druk dan op de pijltjestoets < kortere belichting).
Waarschuwing Als u [ : Auto Lighting Optimizer/ : Auto optimalisatie helderheid] ( ) instelt op een andere optie dan [Uitschak.], kunnen beelden nog steeds licht zijn, zelfs als er een negatieve flitsbelichtingscompensatie ingesteld is voor een donkere belichting. Als de flitsbelichtingscompensatie ingesteld is met een Speedlite (afzonderlijk verkrijgbaar, ), kunt u de flitsbelichtingscompensatie niet instellen met de camera (Snel instellen of functie-instellingen voor externe flitsers).
Functie-instellingen voor externe flitsers De weergegeven informatie op het scherm, de positie van de weergave en de beschikbare opties variëren afhankelijk van het model Speedlite, de persoonlijke voorkeuze-instellingen, de flitsmodus en andere factoren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de flitseenheid voor informatie over de functies ervan.
Flitsmodus U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor flitsfotografie. • [E-TTL II] is de standaardmodus voor Speedlites uit de EL/EX-serie die flitsfotografie met automatische belichting ondersteunen. • Met de modus [Manual flash] stelt u de instelling [Flits output] van de Speedlite handmatig in. • [CSP] (Voorkeursmodus continue opname) is beschikbaar wanneer u een compatibele externe Speedlite gebruikt.
Draadloze functies U kunt radiocommunicatie of optische draadloze communicatie gebruiken om opnamen te maken met belichting door meerdere draadloze flitsers. Raadpleeg voor meer informatie over draadloos flitsen de instructiehandleiding van een Speedlite die compatibel is met draadloze flitsfotografie. Regeling flitsverhouding Met een macroflitser kunt u de flitsverhouding regelen. Raadpleeg de instructiehandleiding van de macroflitser voor meer informatie over de regeling van de flitsverhouding.
Sluitersynchronisatie Normaal gesproken stelt u deze optie in op [Synchronisatie 1e gordijn], zodat de flitser onmiddellijk flitst aan het begin van de opname. Stel deze optie in op [Synchronisatie 2e gordijn] en gebruik lange sluitertijden voor natuurlijk lijkende beelden van bewegingssporen van het onderwerp, zoals autokoplampen. Stel deze optie in op [Hogesnelheidssynchronisatie] voor flitsfotografie met kortere sluitertijden dan de minimale sluitertijd bij flitssynchronisatie.
Waarschuwing Als flitsbelichtingscompensatie op de Speedlite is ingesteld, kunt u de flitsbelichtingscompensatie niet op de camera instellen. Houd er rekening mee dat de instelling van de Speedlite voorrang heeft op die van de camera als deze tegelijk worden ingesteld. Flitsbelichtingsbracketing Speedlites die zijn uitgerust met flitsbelichtingsbracketing (FEB) kunnen de externe flitseroutput automatisch wijzigen, aangezien er drie opnamen tegelijk worden gemaakt.
Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor externe flitsers Raadpleeg de instructiehandleiding van de externe Speedlite voor meer informatie over de persoonlijke voorkeuze-instellingen van de Speedlite. Waarschuwing Als op een Speedlite uit de serie EL/EX de persoonlijke voorkeuze [Flits meetmethode] ingesteld is op [1:TTL] (automatisch flitsen), werkt de Speedlite altijd op vol vermogen. Het is niet mogelijk om persoonlijke voorkeuzefuncties van de Speedlite (P.
Flitsfunctie-instellingen/persoonlijke voorkeuze voor flitser wissen 1. Selecteer [Wis instellingen]. 2. Selecteer de instellingen die u wilt wissen. Selecteer [Wis inst. interne flitser], [Wis inst. externe flitser] of [Wis C.Fn's externe flitser]. Selecteer [OK] op het bevestigingsscherm om alle flitserinstellingen of persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen.
Opnamen maken met Speedlites EL/EX-serie Speedlites voor EOS-camera's Canon Speedlites die niet tot de EL/EX-serie behoren Niet-Canon-flitseenheden EL/EX-serie Speedlites voor EOS-camera's De camera ondersteunt flitsfotografie met behulp van alle functies van Speedlites uit de EL/EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar). Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EL/EX-serie voor instructies.
Niet-Canon-flitseenheden Synchronisatiesnelheid De camera kan bij maximaal 1/200 seconde synchroniseren met compacte flitseenheden die niet van het merk Canon zijn. Met grote studioflitsers is de flitsduur langer dan die van een compacte flitser en dit varieert afhankelijk van het model. Voordat u gaat fotograferen, moet u controleren of de flitsersynchronisatie correct wordt uitgevoerd door enkele testopnamen te maken met een synchronisatiesnelheid van ongeveer 1/60 seconden tot 1/30 seconden.
Opnemen en vastleggen In dit hoofdstuk worden het maken van foto's, het opnemen van films en de menuinstellingen op het opnametabblad ([ ]) beschreven.
Foto-opnamen rechts naast een paginatitel geeft functies aan die alleen beschikbaar zijn in creatieve modi.
• Omgekeerde weergave • Zoekerweergaveformaat • Weergaveprestaties • Type digest-film • Algemene aandachtspunten bij het maken van foto's 204
Tabbladmenu's: foto-opnamen Opname 1 (1) Beeldkwalit. (2) Hoogte/breedte foto (3) Bel.comp./AEB (4) ISO-snelheidsinst. (5) Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (6) Lichte tonen prioriteit Opname 2 (1) Flitsbesturing (2) Meetmethode (3) Witbalans (4) Handmatige witbalans (5) WB Shift/Bkt.
Opname 3 (1) Beeldstijl Beeldstijlselectie Aanpassen van beeldstijlen Beeldstijlen registreren (2) Lensafwijkingscorrectie (3) Ruisred. lange sluitertijd (4) Hoge ISO-ruisreductie (5) Stofwisdata Opname 4 (1) AF-werking (2) AF-methode (3) Oogdetectie (4) Continue AF (5) Inst.
Opname 5 (1) MF-peaking-instellingen (2) AF-hulplicht (3) Objectief elektronische MF Opname 6 (1) Transportmodus (2) IS (beeldstabilisatie)-modus (3) Touch Shutter (4) Duur terugkijken (5) Meettimer (6) Bel.
Opname 7 (1) Opname-infoscherm (2) Omg. weergave (3) Formaat VF-weerg. (4) Weerg.prestaties Opname 8 (1) Movie-opn.kwal. (2) Geluidsopname (3) ISO-snelheidsinst. (4) Servo AF v. mov. (5) Auto.
Opname 9 (1) Auto. corrig. (2) Functie sluiterknop v. movies In de Basismodi verschijnen de volgende schermen. Houd er rekening mee dat de beschikbare instellingsitems variëren afhankelijk van de opnamemodus. Opname 1 (1) Opnamemodus (2) Beeldkwalit.
Opname 2 (1) AF-methode (2) Oogdetectie (3) Continue AF (4) Inst.
Opname 4 (1) Transportmodus (2) IS (beeldstabilisatie)-modus (3) Touch Shutter (4) Duur terugkijken (5) Opname-infoscherm (6) Omg. weergave Opname 5 (1) Formaat VF-weerg. (2) Weerg.prestaties (3) Digest-type (4) Geg. Creatieve hulp behoud.
Opname 6 (1) Movie-opn.kwal. (2) Geluidsopname (3) Servo AF v. mov. (4) Auto. corrig. (5) Functie sluiterknop v.
Beeldkwaliteit RAW-beelden Richtlijnen voor instellingen voor beeldkwaliteit Maximale opnamereeks voor continue opname 1. Selecteer [ 2. Stel de beeldkwaliteit in. : Beeldkwalit.]. Voor RAW-beelden draait u aan het instelwiel < drukt u op de pijltjestoetsen < >< >. Druk op < > en voor JPEG's > om de instelling vast te leggen.
Opmerking Als [–] is ingesteld voor zowel het RAW-beeld als het JPEG-beeld, wordt ingesteld. Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt telkens wanneer u een opname maakt, de opname tegelijkertijd als een RAW-bestand en als een JPEG-bestand op de kaart vastgelegd met de door u gekozen beeldkwaliteiten. De twee beelden worden opgeslagen met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie: .JPG voor JPEG en .CR3 voor RAW). heeft kwaliteitsinstelling (Fijn).
Richtlijnen voor instellingen voor beeldkwaliteit Zie Specificaties voor meer informatie over de bestandsgrootte, het aantal beschikbare opnamen, de maximale opnamereeks en andere geschatte waarden. Maximale opnamereeks voor continue opname De geschatte maximale opnamereeks wordt bovenaan het opnamescherm aangegeven. Opmerking Als de maximale opnamereeks bij het maken van foto's wordt aangegeven als '99' kunt u 99 of meer continue opnamen.
Hoogte/breedte foto's U kunt de beeldverhouding wijzigen. 1. Selecteer [ 2. Stel de beeldverhouding in. : Hoogte/breedte foto]. Selecteer een beeldverhouding en druk vervolgens op < >. JPEG-beelden De beelden worden vastgelegd met de ingestelde verhouding. RAW-beelden De beelden worden altijd vastgelegd met een beeldververhouding van [3:2]. Informatie over de geselecteerde beeldverhouding wordt toegevoegd aan het RAW-beeldbestand.
Beeldverhouding 4:3 16:9 1:1 Opmerking RAW-beelden die zijn vastgelegd met een beeldverhouding van [4:3], [16:9], of [1:1], worden afgespeeld met lijnen die de desbetreffende beeldverhouding aangeven. Deze lijnen worden niet in het beeld zelf vastgelegd.
Belichtingscompensatie/AEB-instellingen U kunt drie beelden vastleggen met verschillende sluitertijden, diafragmawaarden en ISOsnelheden, aangepast door de camera. Dit heet AEB. * AEB staat voor “Auto Exposure Bracketing” (bracketing met automatische belichting). 1. Selecteer [ 2. Stel het AEB-bereik in. : Bel.comp./AEB]. Draai aan het instelwiel < > om het AEB-bereik (1) in te stellen. Door de pijltjestoetsen < >< > te gebruiken, kunt u de mate van belichtingscompensatie instellen.
3. Maak de opname. Standaardbelichting Verminderde belichting Langere belichting Drie bracketed opnamen worden overeenkomstig de ingestelde transportmodus in deze volgorde gemaakt: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting. AEB wordt niet automatisch geannuleerd. Om AEB te annuleren, volgt u stap 2 om de weergave van het AEB-bereik uit te schakelen.
Opmerking Als de transportmodus is ingesteld op [ ], moet u de ontspanknop driemaal indrukken voor elke opname. Als [ ] of [ ] ingesteld is en u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, worden drie bracketingopnamen na elkaar gemaakt, waarna de camera automatisch stopt met het maken van opnamen. Wanneer [ ] ] ingesteld is, worden drie opeenvolgende opnamen gemaakt met een of [ vertraging van 10 of 2 seconden. Als [ ] is ingesteld, wordt driemaal het opgegeven aantal opnamen gemaakt bij continue opnamen.
Instellingen ISO-snelheid voor foto's Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld. Zie ISO-snelheid tijdens filmopnamen voor meer informatie over de ISO-snelheid tijdens filmopnamen. 1. Tik op het pictogram van de ISO-snelheid.
2. Stel de ISO-snelheid in. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een waarde in te stellen. De ISO-snelheid kan worden ingesteld binnen ISO 100–25600 met tussenstappen van 1/3 stop. Als [AUTO] geselecteerd is, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld. Als [AUTO] geselecteerd is, wordt de daadwerkelijk ingestelde ISOwaarde weergegeven als u de ontspanknop half indrukt. Als u [AUTO] wilt opgeven bij het instellen van [ISO-snelheid] in [ : ISO-snelheidsinst.
Richtlijnen voor de ISO-snelheid Lage ISO-snelheden beperken de beeldruis maar kunnen het risico vergroten van het trillen van camera/onderwerp of het gebied waarop is scherpgesteld beperken (minder scherptediepte) onder sommige opnameomstandigheden. Hoge ISO-snelheden maken opnemen bij weinig licht mogelijk, een groter scherpstelgebied (meer scherptediepte) en een groter flitsbereik maar ze kunnen ook de beeldruis versterken.
Maximale ISO-snelheid voor [AUTO] Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheidslimiet instellen binnen het bereik van ISO 400–25600. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Max voor auto]. : ISO-snelheidsinst.]. Selecteer [Max voor auto] en druk vervolgens op < 3. >. Selecteer de ISO-snelheid. Selecteer de ISO-snelheid en druk vervolgens op < 224 >.
Auto Lighting Optimizer (Automatische helderheidsoptimalisatie) Helderheid en contrast kunnen automatisch worden gecorrigeerd als opnamen donker lijken of het contrast te hoog of te laag is. 1. 2. Selecteer [ : Auto Lighting Optimizer/ helderheid]. Stel een correctie-optie in.
Waarschuwing Ruis kan toenemen en de vermeende resolutie kan veranderen onder bepaalde opnameomstandigheden. Als het effect van Auto Lighting Optimizer (Automatische helderheidsoptimalisatie) te sterk is en de opname niet overeenkomt met de helderheid van uw voorkeur, stelt u [Zwak] of [Uitschak.] in. Als een andere optie dan [Uitschak.] ingesteld is en u gebruikmaakt van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie om het beeld donkerder te maken, kan het beeld nog steeds licht uitvallen.
Prioriteit voor lichte tonen U kunt overbelichte, vervaagde highlights verminderen. 1. Selecteer [ 2. Stel een optie in. : Lichte tonen prioriteit]. [Inschak.]: verbetert de gradatie in highlights. De overgang tussen grijstinten en highlights wordt geleidelijker. [Vergroot]: beperkt overbelichte highlights nog meer dan [Inschak.] onder bepaalde opnameomstandigheden. Waarschuwing De ruis kan iets toenemen. Het beschikbare ISO-bereik begint bij ISO 200.
Witbalansinstellingen Witbalans [ ] Automatische witbalans [ ] Handmatige witbalans [ ] Kleurtemperatuur Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de instelling Auto [ ] ] (Witprioriteit) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans (Sfeerprioriteit) of [ worden ingesteld. Als u met de instelling Auto geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te maken. 1.
(Circa) Scherm Modus Kleurtemperatuur (K: Kelvin) Auto: Sfeerprioriteit 3000–7000 Auto: Witprioriteit Daglicht 5200 Schaduw 7000 Bewolkt, schemering, zonsondergang 6000 Kunstlicht 3200 Wit TL licht 4000 Flitser Automatisch ingesteld* Custom 2000–10000 Kleurtemp. 2500–10000 * Van toepassing op Speedlites met een functie voor overdracht van kleurtemperatuur. In andere gevallen wordt de kleurtemperatuur vast ingesteld op circa 6000 K.
[ ] Automatische witbalans Met [ ] kunt u de intensiteit van de warme kleurzweem van het beeld vergroten wanneer u opnamen maakt in kunstlicht. Als u [ ] selecteert, kunt u de intensiteit van de warme kleurzweem van het beeld verminderen. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [ Zorg dat [ 3. : Witbalans]. ]. ] geselecteerd is en druk op de knop < Selecteer een optie. 230 >.
Waarschuwing Aandachtspunten als [ ] ingesteld is De warme kleurzweem van onderwerpen kan vervaagd lijken. Als meerdere lichtbronnen in de scène zijn opgenomen, wordt de warme kleurzweem van het beeld mogelijk niet verminderd. Als u de flitser gebruikt, zal de kleurtoon dezelfde zijn als bij [ ].
[ ] Handmatige witbalans Met handmatige witbalans kunt u de witbalans handmatig instellen voor de specifieke lichtbron van de opnamelocatie. Zorg ervoor dat u deze procedure uitvoert onder de lichtbron op de plaats van opname. 1. Fotografeer een wit voorwerp. Richt de camera op een vlak wit voorwerp zodat het scherm met wit is gevuld. Stel handmatig scherp en maak opnamen met de standaardbelichting die voor het witte object is ingesteld. U kunt elke willekeurige witbalansinstelling gebruiken. 2.
3. Importeer de witbalansgegevens. Druk op de pijltjestoetsen < >< > om het beeld te selecteren dat bij stap 1 is vastgelegd en druk vervolgens op < >. Selecteer [OK] om de gegevens te importeren. 4. Selecteer [ : Witbalans]. 5. Selecteer [ ]. Waarschuwing Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
Opmerking In plaats van een opname van een wit voorwerp te maken, kunt u ook een opname van een grijskaart of een standaard reflector met 18% grijs (in de handel verkrijgbaar) maken.
[ ] Kleurtemperatuur 1. Selecteer [ 2. Stel de kleurtemperatuur in. : Witbalans]. Selecteer [ ]. Draai het instelwiel < > om de gewenste kleurtemperatuur te >. selecteren en druk vervolgens op < De kleurtemperatuur kan worden ingesteld van circa 2500 K tot 10.000 K in stappen van 100 K. Waarschuwing Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u indien nodig ook de witbalanscorrectie (meer magenta of meer groen) instellen.
Witbalanscorrectie Witbalanscorrectie Automatische witbalansbracketing Witbalanscorrectie heeft hetzelfde effect als het gebruik van een in de winkel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Witbalanscorrectie 1. Selecteer [ : WB Shift/Bkt.].
2. Stel de witbalanscorrectie in. Voorbeeldinstelling: A2, G1 Druk op de pijltjestoetsen < >< > of < >< > om de markering ■ naar de door u gewenste positie te verplaatsen. B staat voor blauw, A voor amber, M voor magenta en G voor groen. De witbalans wordt gecorrigeerd in de richting waarin u de markering verplaatst. Rechtsboven in het scherm wordt onder [SHIFT] respectievelijk de richting en de mate van correctie aangegeven. Als u op de knop < > drukt, worden alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.
Automatische witbalansbracketing Met witbalansbracketing kunt u drie beelden tegelijk vastleggen met verschillende kleurtonen. Instelling van de witbalansbracketingwaarde. B/A-afwijking ±3 niveaus Als u bij stap 2 van Witbalanscorrectie aan het instelwiel < markering '■' op het scherm in '■ ■ ■' (3 punten). > draait, verandert de Als u de knop naar rechts draait, wordt blauw/amber (B/A) ingesteld en als u de knop naar links draait, is de instelling magenta/groen (M/G).
Opmerking Het opnametrapje verloopt als volgt: 1. standaardwitbalans, 2. meer blauw (B) en 3. meer amber (A), of 1. standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G). U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met witbalansbracketing instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met witbalansbracketing, worden er van elk beeld negen versies opgeslagen. Het pictogram witbalans knippert als Witbalansbracketing is ingesteld.
Kleurruimte Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt “kleurruimte” genoemd. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen. 1. Selecteer [ 2. Stel een optie voor de kleurruimte in. : Kleurruimte]. Adobe RGB Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel drukwerk en andere professionele toepassingen. Aanbevolen bij het gebruik van apparatuur zoals schermen die compatibel zijn met Adobe RGB of printers die compatibel zijn met DCF 2.0 (Exif 2.21 of later).
Beeldstijlselectie Kenmerken van beeldstijlen Symbolen Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een beeldstijl. : Beeldstijl].
Kenmerken van beeldstijlen [ ] Automatisch De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit, zoals voor blauwe luchten, bomen en struiken, en zonsondergangen. Opmerking Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt verkregen met [Automatisch]. [ ] Standaard Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Geschikt voor de meeste scènes.
[ ] Gebruiker 1–3 U kunt een nieuwe stijl toevoegen op basis van voorinstellingen zoals [Portret] of [Landschap] of een beeldstijlbestand en deze vervolgens naar wens aanpassen ( ). Opnamen die u maakt met een stijl die u nog niet hebt aangepast, hebben dezelfde kenmerken als de standaardinstelling [Automatisch].
Symbolen De pictogrammen op het selectiescherm voor beeldstijlen staan voor [ Sterkte], [ Details] en [ Drempel] voor [ Scherpte], naast [ Contrast] en andere parameters. De nummers geven de waarden weer voor deze instellingen voor de betreffende beeldstijl. Sterkte Scherpte Details Drempel Contrast Verzadiging Kleurtoon Filtereffect (Monochroom) Toningeffect (Monochroom) Waarschuwing Voor filmopnamen * wordt weergegeven voor de twee parameters [ Details] en [ Drempel] van [ Scherpte].
Aanpassen van beeldstijlen Instellingen en effecten [ ] Monochroom aanpassen U kunt elke beeldstijl aanpassen door de standaardinstellingen ervan te wijzigen. Zie [ Monochroom aanpassen voor meer informatie over het aanpassen van [Monochroom]. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een beeldstijl. : Beeldstijl]. Selecteer de beeldstijl die u wilt aanpassen en druk vervolgens op de >.
3. Selecteer een optie. Zie Instellingen en effecten voor informatie over instellingen en effecten. 4. Stel het effectniveau in. Stel de waarde in en druk vervolgens op < >. Druk op de knop < > om de aangepaste instelling op te slaan en terug te keren naar het selectiescherm voor Beeldstijl. Alle instellingen waarvoor u de standaardwaarden wijzigt, worden weergegeven in blauw.
Instellingen en effecten Scherpte Sterkte 0: zwak benadrukken van de contouren 7: sterk benadrukken van de contouren Details*1 1: fijn 5: korrelig Drempel*2 1: laag 5: hoog Contrast -4: laag contrast +4: hoog contrast Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur +4: gelige huidskleur * 1: Geeft de dunheid van de rand aan waarop de verbetering van toepassing is. Hoe kleiner het getal, hoe fijner de contouren die kunnen worden benadrukt.
[ ] Monochroom aanpassen [ Filtereffect] U kunt op een monochroom beeld witte wolken of groene bomen meer laten afsteken door een filtereffect toe te passen. Filter N:Geen Voorbeeldeffecten Normaal zwart-witbeeld zonder filtereffecten. Ye:Geel Blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken scherper. Or:Oranje De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet er stralender uit. R:Rood G:Groen De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit.
[ Toningeffect] Door een toningeffect toe te passen, kunt u een monochroom beeld in de geselecteerde kleur maken. Dit is handig wanneer u onvergetelijke beelden wilt maken.
Beeldstijlen registreren U kunt een basisbeeldstijl selecteren zoals [Portret] of [Landschap], de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens vastleggen onder [Gebruiker 1] – [Gebruiker 3]. Dat is handig wanneer u meerdere beeldstijlen maakt met verschillende instellingen. Beeldstijlen die u aan de camera hebt toegevoegd via EOS Utility (EOS-software, ) kunnen ook worden aangepast. 1. Selecteer [ 2. Selecteer het nummer van een door de gebruiker gedefinieerde stijl. : Beeldstijl].
3. Druk op < >. Druk terwijl [Beeldstijl] geselecteerd is op < 4. >. Selecteer een basis beeldstijl. Selecteer de basisbeeldstijl. Selecteer op deze manier ook stijlen bij het aanpassen van stijlen die op de camera zijn opgeslagen met EOS Utility (EOS-software). 5. Selecteer een optie.
6. Stel het effectniveau in. Zie Aanpassen van beeldstijlen voor meer informatie. Druk op de knop < > om de aangepaste instelling op te slaan en terug te keren naar het selectiescherm voor Beeldstijl. De basisbeeldstijl ziet u rechts naast [Gebruiker *]. Blauwe stijlnamen geven aan dat u de standaardwaarden van instellingen hebt gewijzigd.
Lensafwijkingscorrectie Helderheid van randen Vervormingscorrectie Digitale lensoptimalisatie Correctie chromatische aberratie Diffractiecorrectie Vignettering, beeldvervorming en andere problemen kunnen worden veroorzaakt door de optische eigenschappen van een lens. De camera kan deze fenomenen compenseren door [Lensafwijkingscorrectie] te gebruiken. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Lensafwijkingscorrectie].
3. Selecteer [Inschak.]. Controleer of dat de naam van de gebruikte lens en [Correctiegegevens beschikbaar] worden weergegeven (behalve als [Diffractiecorrectie] ingesteld is). Wordt [Correctiegeg. niet beschikbaar] of een [ ]-pictogram weergegeven, raadpleeg dan Digitale lensoptimalisatie. Helderheid van randen Vignettering (donkere beeldhoeken) kan worden gecorrigeerd. Waarschuwing Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de randen van een beeld ontstaan.
Vervormingscorrectie Vervorming (beeldkromming) kan worden gecorrigeerd. Waarschuwing Om vervorming te corrigeren, legt de camera een smaller gebied vast dan het gebied dat bij het opnemen zichtbaar is, waardoor het beeld iets wordt bijgesneden en de schijnbare resolutie iets lager wordt. Het toepassen van vervormingscorrectie kan de beeldhoek iets wijzigen. Als u beelden vergroot, wordt geen vervormingscorrectie toegepast op de weergegeven opnamen. Vervormingscorrectie wordt niet toegepast bij filmopnamen.
Digitale lensoptimalisatie Diverse afwijkingen van de optische eigenschappen van een lens kunnen worden gecorrigeerd, samen met diffractie en door low-passfilter veroorzaakt resolutieverlies. Als [Correctiegeg. niet beschikbaar] of [ ] wordt weergegeven door [Digit. lensoptimalisatie], kunt u EOS Utility om de lenscorrectiegegevens aan de camera toe te voegen. Raadpleeg de EOS Utility instructiehandleiding voor meer informatie.
Correctie chromatische aberratie Chromatische aberratie (kleurranden rond onderwerpen) kan worden gecorrigeerd. Opmerking [Corr. chromat. afw.] wordt niet weergegeven wanneer [Digit. lensoptimalisatie] ingesteld is op [Inschak.].
Diffractiecorrectie Diffractie (scherpteverlies door de belichting) kan worden gecorrigeerd. Waarschuwing Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen door de effecten van correctie. Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie. Voor filmopnamen zal [Diffractiecorrectie] niet worden weergegeven. (Correctie is niet mogelijk.
Opmerking Algemene opmerkingen voor lensafwijkingscorrectie Het effect van lensafwijkingscorrectie varieert afhankelijk van de gebruikte lens en de opnameomstandigheden. Daarnaast is het effect is soms moeilijk te zien, afhankelijk van de gebruikte lens, de opnameomstandigheden, enz. Als de correctie niet goed te zien is, is het raadzaam het vastgelegde beeld te vergroten en te controleren. Correcties kunnen worden toegepast, ook wanneer een opzetstuk of Life-Size Converter is bevestigd.
Ruisreductiefuncties Ruisreductie lange sluitertijd Hoge ISO-ruisreductie Ruisreductie lange sluitertijd Ruis die zich voor neigt te doen bij lange belichtingen met een sluitertijd van één seconde of langer, kan worden verminderd. 1. Selecteer [ : Ruisred. lange sluitertijd].
2. Stel een reductie-optie in. [ ] Auto Bij beelden met een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie automatisch uitgevoerd wanneer er ruis wordt gedetecteerd die typerend is voor lange belichting. Deze instelling is in de meeste gevallen afdoende. [ ] Inschak. Ruisreductie wordt toegepast voor alle beelden met belichtingstijden van 1 seconde of langer. De instelling [Inschak.] kan ruis onderdrukken die niet kan worden gedetecteerd met de instelling [Auto].
Hoge ISO-ruisreductie U kunt de gegenereerde beeldruis verminderen. Deze functie is met name effectief bij het maken van opnamen met hoge ISO-snelheden. Bij beelden met lage ISO-snelheden kan de ruis in de donkere gedeelten van het beeld (de schaduwpartijen) verder worden gereduceerd. 1. Selecteer [ 2. Stel het niveau in. : Hoge ISO-ruisreductie]. [ ] Ruisond. bij meerd. opn. Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit toegepast dan bij de instelling [Sterk].
Waarschuwing Voorzorgsmaatregelen als [Ruisond. bij meerd. opn.] ingesteld is Als de beelden door beweging van de camera erg zijn verschoven, is het effect van de ruisonderdrukking mogelijk kleiner. Pas op voor cameratrilling bij opnamen uit de hand. U wordt aangeraden een statief te gebruiken. Als u een opname van een bewegend onderwerp maakt, kunnen door de beweging van het onderwerp nabeelden ontstaan.
Stofwisdata toevoegen Voorbereiding Stofwisdata verkrijgen Stofwisdata toevoegen Stofwisdata die worden gebruikt om stofvlekken te verwijderen, kunnen worden toegepast op beelden wanneer bij sensorreiniging stof op de sensor achterblijft. Digital Photo Professional (EOS-software) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen. Voorbereiding Zorg voor een effen wit voorwerp, zoals een vel papier. Stel de brandpuntsafstand van de lens in op 50 mm of meer.
Stofwisdata verkrijgen 1. Selecteer [ : Stofwisdata].
2. Selecteer [OK]. Nadat de automatische zelfreiniging van de sensor is uitgevoerd, wordt een bericht weergegeven. Tijdens de reiniging hoort u een mechanisch geluid van de sluiter, maar er wordt geen foto gemaakt.
3. Fotografeer een effen wit object. Fotografeer een effen wit object (zoals een nieuw vel wit papier) dat het scherm vult op een afstand van 20–30 cm. Aangezien het beeld niet wordt opgeslagen, kunnen de gegevens nog altijd worden opgehaald, ook al is er geen kaart in de camera geplaatst. Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera de stofwisdata. Zodra de stofwisdata zijn verkregen, wordt er een bericht weergegeven. Als de gegevens niet zijn verkregen, wordt een foutmelding weergegeven.
Stofwisdata toevoegen Zodra stofwisdata verkregen zijn, worden ze toegevoegd aan foto's die daarna worden gemaakt. Het wordt aanbevolen om stofwisdata te verkrijgen voordat u opnamen maakt. Raadpleeg de Digital Photo Professional Instructiehandleiding voor informatie over het gebruik van dit programma (EOS-software) voor het verwijderen van stofvlekken. De bestandsgrootte wordt doorgaans niet beïnvloed door stofwisdata die worden toegepast op beelden.
Continue AF Deze functie houdt het onderwerp algemeen scherp. De camera is klaar om direct scherp te stellen als u de ontspanknop half indrukt. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Inschak.]. : Continue AF]. Waarschuwing Er zijn minder opnamen beschikbaar wanneer deze optie op [Inschak.] is ingesteld, omdat de lens continu wordt aangestuurd en de accustroom wordt verbruikt.
Instellingen AF aanraken en verslepen AF aanraken en verslepen Onderwerpen selecteren voor door te tikken Positioneermethode Actief aanraakgebied U kunt het AF-punt of het zone-AF-kader verplaatsen door op het scherm te tikken of erover te slepen terwijl u door de zoeker kijkt. AF aanraken en verslepen 1. Selecteer [ 2. Selecteer [AF aanr & versl]. : Inst. AF aanraken & verslepen]. Selecteer [Inschak.].
Onderwerpen selecteren voor door te tikken Om een ander onderwerp te volgen wanneer meerdere gezichten worden gedetecteerd , kunt u op het gebied tikken dat is ingesteld in terwijl de AF-methode ingesteld is op [Act. aanr.gebied]. Houd er rekening mee dat deze instelling niet beschikbaar is als [AF aanr & versl] ingesteld is op [Inschak.]. 1. Selecteer [Tik om onderw. v. 2. Selecteer [Aan]. te sel.].
Positioneermethode U kunt het aantal opgegeven posities instellen door te tikken of te slepen. 1. Stel [Pos.methode] in. Absoluut Het AF-punt wordt verplaatst naar de positie op het scherm waarop u hebt getikt of waar u het punt naartoe hebt versleept. Relatief Het AF-punt wordt in de richting waarin u sleept verplaatst met de afstand die u sleept, ongeacht waar u het scherm aanraakt.
Actief aanraakgebied U kunt het gebied van het scherm opgeven dat gebruikt wordt voor tikken en slepen. 1. Selecteer [Act. aanr.gebied]. 2. Stel het gebied in dat op aanraking zal reageren. Opmerking Als u op het scherm tikt als [ +volgen] ingesteld is, wordt een rond oranje kader [ ] weergegeven. Nadat u uw vinger hebt opgetild van de positie waar u het AFpunt naartoe wilt verplaatsen, wordt [ ] weergegeven en wordt dat onderwerp > ingedrukt om de onderwerpkeuze te annuleren. gevolgd.
Scherpstelmodus Wanneer u EF-M-lenzen gebruikt, kunt u instellen met welke methode de lens scherpstelt (scherpstelmodus). 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Scherpstelmodus].
AF-hulplicht U kunt het AF-hulplicht van de camera activeren. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : AF-hulplicht]. [ ] Inschak. Indien nodig gaat het AF-hulplicht aan. [ ] Uitschak. Schakelt gebruik van het AF-hulplicht uit. Stel deze optie in als u het AF-hulplicht liever niet gebruikt.
Lens met elektronische MF Voor EF-M-, EF- of EF-S-lenzen die zijn uitgerust met elektronische handmatige scherpstelling, kunt u opgeven hoe de aanpassing van handmatige scherpstelling wordt gebruikt met 1-beeld AF. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een item. : Objectief elektronische MF]. Uitschakelen na One-Shot AF Na de AF-werking wordt handmatige scherpstelling uitgeschakeld. Inschakelen na One-Shot AF U kunt na de AF-werking handmatig scherpstellen als u de ontspanknop half ingedrukt houdt.
Beeldstabilisatie U kunt de instelling voor Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) aanpassen bij EF-M-lenzen met IS-functie. Zie Digitale beeldstabilisatie voor films voor informatie over [ Digitale IS]. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [IS modus]. : IS (beeldstabilisatie)-modus].
3. Selecteer een optie. [Uit] Schakelt de beeldstabilisatie uit. [Aan] Cameratrillingen worden gecorrigeerd. Waarschuwing [IS modus] wordt niet weergegeven voor EF- of EF-S-lenzen met IS-functie. Wanneer beeldstabilisatie bewegingsonscherpte niet kan voorkomen, plaatst u de camera op een statief of neemt u andere maatregelen om de camera stil te houden. Stel in dat geval [IS modus] in op [Uit].
Touch Shutter Door op het scherm te tikken, kunt u scherpstellen en automatisch een opname maken. 1. Schakel de Touch Shutter in. Tik op [ ] rechtsonder in het scherm. Elke keer dat u op het pictogram tikt, wisselt u tussen [ ] en [ ]. [ ] (Touch Shutter: Inschakelen) De camera zal scherpstellen op het gebied waarop u tikt en de opname zal worden gemaakt. [ ] (Touch Shutter: Uitsch.) Tik op een plek om scherp te stellen op het gewenste gebied. Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
2. Tik op het scherm om een opname te maken. Tik op het gezicht of het onderwerp op het scherm. Op het punt waar u tikt, stelt de camera scherp (Touch AF) volgens de AF-methode die is ingesteld ( ). Als [ ] ingesteld is, wordt het AF-punt groen wanneer er scherpgesteld is en wordt de opname automatisch gemaakt. Als er niet kan worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje en kan de opname niet worden gemaakt. Tik nogmaals op het gezicht of het onderwerp op het scherm.
Duur terugkijken Stel deze optie in op [Vastzetten] als u het vastgelegde beeld direct nadat u de opname gemaakt heeft, op het scherm wilt blijven weergeven. Stel in op [Uit] als u opnamen liever niet weergeeft. 1. Selecteer [ 2. Stel een tijdoptie in. : Duur terugkijken]. Opmerking Wanneer [Vastzetten] is ingesteld, worden beelden weergegeven tot tijd die is ingesteld bij [ : Spaarstand] verstrijkt.
Meettimer U kunt instellen hoelang de meettimer actief is (wat de duur van de belichtingswaardeweergave/AE-vergrendeling bepaalt) nadat de timer automatisch geactiveerd is door een actie zoals het half indrukken van de ontspanknop. 1. Selecteer [ 2. Stel een tijdoptie in. : Meettimer].
Belichtingssimulatie Met belichtingssimulatie komt de helderheid van het beeld beter overeen met de werkelijke helderheid (belichting) van uw opnamen. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Bel.simulatie]. [Inschak.] ( ) De helderheid van het weergegeven beeld is bijna gelijk aan de werkelijke helderheid (belichting) van het uiteindelijke beeld. Wanneer u belichtingscompensatie instelt, wordt de helderheid van het beeld dienovereenkomstig aangepast. [Uitschak.
Weergave met opname-informatie Informatie op het scherm aanpassen Informatie in de zoeker aanpassen Verticale zoekerweergave Raster Histogram Instellingen wissen U kunt de details en schermen met informatie aanpassen die tijdens het opnemen wordt weergegeven op het scherm of in de zoeker. Informatie op het scherm aanpassen 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Scherminfo-inst.]. : Opname-infoscherm].
3. Selecteer schermen. Druk op de pijltjestoetsen < >< > om informatieschermen te selecteren die op de camera moeten worden weergegeven. Voor informatie die u niet wilt weergeven, drukt u op < vinkje [ ] te verwijderen. Druk op de knop < 4. > om het > om het scherm te bewerken. Bewerk het scherm. Druk op de pijltjestoetsen < >< > om opties te selecteren die op het informatiescherm moeten worden weergegeven. Voor items die u niet wilt weergeven, drukt u op < [ ] te verwijderen.
Informatie in de zoeker aanpassen 1. Selecteer [ 2. Selecteer [VF-info/ schakelinstellingen]. 3. Selecteer schermen. : Opname-infoscherm]. Druk op de pijltjestoetsen < >< > om informatieschermen te selecteren die in de zoeker moeten worden weergegeven. Voor informatie die u niet wilt weergeven, drukt u op < vinkje [ ] te verwijderen. > om het Om de schermen te bewerken wanneer scherm 2 of 3 geselecteerd is, >.
4. Bewerk het scherm. Druk op de pijltjestoetsen < >< > om opties te selecteren die op het informatiescherm in de zoeker moeten worden weergegeven. Voor items die u niet wilt weergeven, drukt u op < [ ] te verwijderen. > om het vinkje Selecteer [OK] om de instelling vast te leggen. Opmerking Zet een vinkje bij [ ] om een digitale waterpas weer te geven als richtlijn om ervoor te zorgen dat de camera van voren naar achteren en van links naar rechts waterpas staat.
Verticale zoekerweergave U kunt selecteren hoe zoekerinformatie wordt weergegeven als u staande foto's maakt. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Vert. weergave VF]. : Opname-infoscherm].
3. Selecteer een optie. Aan Informatie wordt automatisch gedraaid zodat deze gemakkelijker te lezen is. Uit Informatie wordt niet automatisch gedraaid.
Raster Op het scherm en in de zoeker kan een raster worden weergegeven. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Rasterweergave]. 3. Selecteer een optie. : Opname-infoscherm].
Histogram U kunt de inhoud en de weergavegrootte van het histogram selecteren. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Histogram]. 3. Selecteer een optie. : Opname-infoscherm]. Selecteer de inhoud ([Helderheid] of [RGB]) en weergavegrootte ([Groot] of [Klein]).
Instellingen wissen 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Reset]. 3. Selecteer [OK]. : Opname-infoscherm].
Omgekeerde weergave Er kan een gespiegelde weergave worden getoond wanneer u beelden maakt met het scherm richting het onderwerp gedraaid (richting de voorkant van de camera). 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Aan]. : Omg. weergave]. Selecteer [Uit] als u de weergave liever niet wilt omkeren wanneer het scherm naar de voorkant wordt gedraaid.
Zoekerweergaveformaat 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Formaat VF-weerg.].
Weergaveprestaties U kunt de prestatieparameter selecteren die prioriteit moet krijgen op het weergavescherm voor foto's. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Weerg.prestaties].
Type digest-film Wanneer u opnamen maakt in de modus < > worden zowel foto's als clips vastgelegd, maar u kunt instellen of de foto's al dan niet moeten worden opgenomen in de resulterende digest-film. 1. Stel het programmakeuzewiel in op < 2. Selecteer [ : Digest-type]. 296 >.
3. Selecteer een optie. [Met foto's] Digest-films bevatten foto's. [Geen foto's] Digest-films bevatten geen foto's.
Algemene aandachtspunten bij het maken van foto's Tijdens het maken van opnamen Informatiedisplay Tijdens het maken van opnamen Waarschuwing Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera. Beeldkwaliteit Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnameresultaten In de vergrote weergave worden de sluitertijd en diafragmawaarde in het oranje weergegeven. Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting niet naar wens is. Keer naar de normale weergave terug voordat u een foto maakt. Het beeld wordt vastgelegd met het opnamegebied van de normale weergave, ook als u het beeld vastlegt in de vergrote weergave.
Opmerking U kunt beelden op een televisie weergeven met een in de winkel verkrijgbare HDMI-kabel (niet langer dan 2,5 m, met een Type D-aansluiting aan het uiteinde voor de camera, ). Houd er rekening mee dat er geen geluid wordt uitgevoerd.
Informatiedisplay Zie Scherm voor het maken van foto'svoor informatie over de pictogrammen die voor fotoopnamen worden weergegeven. Opmerking Als het pictogram [ ] in het wit wordt weergegeven, betekent dit dat uw opnamen ongeveer even helder zullen zijn als het weergegeven beeld. Als het pictogram [ ] knippert, betekent dit dat het beeld vanwege te donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid wordt weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat.
Filmopname Voor filmopnamen stelt u het programmakeuzewiel in op < >. Waarschuwing Wanneer u overschakelt van foto's naar filmopnamen, moet u de camerainstellingen controleren voordat u filmopnamen gaat maken. Opmerking U kunt ook films opnemen door tijdens het fotograferen op de filmopnameknop te drukken.
Tabbladmenu's: filmopname Opname 1 (1) Opnamemodus (2) Movie-opn.kwal. (3) Geluidsopname Opname 2 (1) Bel.comp. (2) ISO-snelheidsinst. (3) Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (4) Lichte tonen prioriteit (5) Auto.
Opname 3 (1) Witbalans (2) Handmatige witbalans (3) WB-correctie (4) Beeldstijl Beeldstijlselectie Aanpassen van beeldstijlen Beeldstijlen registreren (5) Lensafwijkingscorrectie Opname 4 (1) Videosnapshot (2) Time-lapse-movie 304
Opname 5 (1) AF-methode (2) Oogdetectie (3) Inst. AF aanraken & verslepen (4) Scherpstelmodus (5) MF-peaking-instellingen Opname 6 (1) Objectief elektronische MF (2) Servo AF v. mov. Opname 7 (1) Zelfontsp. movie (2) Afst.
Opname 8 (1) IS (beeldstabilisatie)-modus (2) Digitale zoom (3) Auto. corrig. (4) Functie sluiterknop v. movies (5) Meettimer (6) Opname-infoscherm Opname 9 (1) Omg. weergave (2) Formaat VF-weerg.
Filmopname Filmopname met automatische belichting Filmopname met handmatige belichting ISO-snelheid bij opname met handmatige belichting Foto-opnamen Informatieweergave (filmopname) Filmopname met automatische belichting Belichting wordt automatisch aangepast aan de helderheid. 1. Stel het programmakeuzewiel in op < Druk op < >. >. Als het bovenstaande scherm wordt weergegeven, tikt u op het opnamemoduspictogram.
2. Selecteer [ ]. U kunt ook [ ] (Autom. moviebelich.) selecteren bij [ Opnamemodus]. 3. : Stel scherp op het onderwerp. Voordat u een film opneemt, stelt u automatisch scherp ( handmatig ( ) ) of Standaard is [ : Servo AF v. mov.] ingesteld op [Inschak.] zodat de camera voortdurend scherpstelt ( ). Door de ontspanknop half in te drukken, wordt scherpgesteld met de huidige AF-methode.
4. Neem de film op. Druk op de filmopnameknop om een filmopname te starten. U kunt ook beginnen met een filmopname door op [ te tikken. ] op het scherm Opmerking [ ] wordt niet weergegeven onder de volgende instellingen. • Als [Videosnapshot] ingesteld is op [Inschakelen] • Als [Time-lapse-movie] ingesteld is op een andere optie dan [Uitschak.] • Als [Miniatuureffectmovie] ingesteld is op een andere optie dan [Uit] Tijdens de filmopname wordt het pictogram [ bovenaan het scherm weergegeven.
ISO-snelheid [ ]-modus De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld. Zie ISO-snelheid tijdens filmopnamen voor meer informatie over de ISO-snelheid. Opmerking U kunt de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) door op de knop < > te drukken ( ). Druk nogmaals op de knop < > om AE-vergrendeling te annuleren. U kunt de belichtingscompensatie tijdens filmopnamen met handmatige belichting instellen in een bereik tot ±3 stops.
Filmopname met handmatige belichting U kunt de sluitertijd, de diafragmawaarde en de ISO-snelheid voor filmopname handmatig instellen. 1. Stel het programmakeuzewiel in op < Druk op < >. >. Als het bovenstaande scherm wordt weergegeven, tikt u op het opnamemoduspictogram. 2. Selecteer [ ]. U kunt ook [ ] (Handm. moviebelich.) selecteren bij [ Opnamemodus].
3. Stel de ISO-snelheid in. Tik op het pictogram van de ISO-snelheid. Het instelscherm voor de ISO-snelheid wordt weergegeven. Gebruik het instelwiel < een waarde in te stellen. 4. > of de pijltjestoetsen < >< > om Stel de sluitertijd en de diafragmawaarde in. Druk de ontspanknop half in en controleer de indicator voor het belichtingsniveau. Druk op de pijltjestoets < > om de sluitertijd of diafragmawaarde te > om een selecteren en draai vervolgens aan het instelwiel < waarde in te stellen.
5. Stel scherp en start de filmopname. Hetzelfde als stap 4 bij Filmopname met automatische belichting Waarschuwing Tijdens filmopname moet u wijziging van de sluitertijd, diafragmawaarde of de ISOsnelheid vermijden, omdat dit wijzigingen in de belichting kan vastleggen of meer ruis kan veroorzaken bij hoge ISO-snelheden. Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een sluitertijd van circa 1/25 seconde tot 1/125 seconde aanbevolen.
ISO-snelheid bij opname met handmatige belichting U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen of [ ] selecteren. Zie ISO-snelheid tijdens filmopnamen voor meer informatie over de ISO-snelheid. Foto-opnamen Er kunnen geen foto's worden gemaakt tijdens filmopnamen. Om foto's te maken, draait u aan het programmakeuzewiel om naar een andere opnamemodus te wisselen. Informatieweergave (filmopname) Zie Filmopnamescherm voor meer informatie over de pictogrammen op het filmopnamescherm.
Filmopnamekwaliteit Filmopnameformaat 4K-filmopname Beeldsnelheid (fps: frames per seconde) Compressiemethode Opname-indeling voor films Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen Hoge beeldsnelheid Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB Totale filmopnametijd en bestandsgrootte per minuut Limiet voor filmopnametijd U kunt het opnameformaat, de beeldsnelheid en de compressiemethode instellen in [ : Movie-opn.kwal.]. De film wordt opgenomen als een MP4-bestand.
Filmopnameformaat [ ] 3840×2160 De film wordt opgenomen in 4K-kwaliteit. De beeldverhouding is 16:9. [ ] 1920×1080 De film wordt opgenomen met een Full High-Definition-opnamekwaliteit (Full HD). De beeldverhouding is 16:9. [ ] 1280×720 De film wordt opgenomen met HD-opnamekwaliteit (High-Definition). De beeldverhouding is 16:9. Waarschuwing Als u de instelling van [ : Videosysteem] wijzigt, dient u ook [Movie-opn.form.] opnieuw in te stellen.
Beeldsnelheid (fps: frames per seconde) [ ] 59,94 fps/[ ] 29,97 fps/[ ] 23,98 fps Stel deze optie in voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC, zoals NoordAmerika, Japan, Zuid-Korea en Mexico. [ ] 50,00 fps/[ ] 25,00 fps Stel deze optie in voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL, zoals Europa, Rusland, China en Australië. Compressiemethode [ ] IPB (standaard) Comprimeert meerdere frames tegelijkertijd voor opname.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen Zie Prestatievereisten voor kaart (filmopname) voor informatie over kaarten die op elk niveau van filmopnamekwaliteit kunnen opnemen. Test kaarten door een paar films op te nemen om ervoor te zorgen dat u correct kunt opnemen met het door u opgegeven formaat ( ). Waarschuwing Formatteer kaarten voordat u 4K-films opneemt ( ). Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de film niet goed wordt opgeslagen.
Hoge beeldsnelheid U kunt Full HD-films opnemen met een hoge beeldsnelheid van 119,88 fps of 100,00 fps door [Hoge framerate] in [ : Movie-opn.kwal.] in te stellen op [Inschak.]. Dat is ideaal voor filmopnamen die in slow motion worden afgespeeld. De maximale opnametijd per film is 7 minuten en 29 seconden. Films worden opgenomen in - of -kwaliteit. Geluid wordt niet opgenomen in films met hoge beeldsnelheid.
Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB Wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u zonder onderbreking blijven opnemen. SD/SDHC-kaarten gebruiken die zijn geformatteerd met de camera FAT32-formattering wordt toegepast wanneer de camera wordt gebruikt om SD/SDHCkaarten te formatteren. Wanneer u een film maakt en de bestandsgrootte 4 GB overschrijdt, wordt bij een FAT32-geformatteerde kaart automatisch een nieuw filmbestand gemaakt.
Totale filmopnametijd en bestandsgrootte per minuut Zie Richtlijnen voor opnametijd, bitsnelheid en bestandsgrootte voor informatie over bestandsgroottes en de beschikbare opnametijd voor elk filmopnameformaat. Limiet voor filmopnametijd Bij het opnemen van films in 4K/Full HD/HD De maximale opnametijd per film is 29 minuten en 59 seconden. Nadat 29 minuten en 59 seconden zijn bereikt, stopt het opnemen automatisch.
Geluidsopname Geluidsopname/geluidsopnameniveau Windfilter Demper Externe microfoon U kunt films opnemen terwijl u geluid opneemt met de ingebouwde stereomicrofoons of een externe stereomicrofoon. U kunt het geluidsopnameniveau naar wens instellen. Gebruik [ : Geluidsopname] om geluidsopnamefuncties in te stellen. Geluidsopname/geluidsopnameniveau Automatisch Het geluidsopnameniveau wordt automatisch aangepast. Automatische niveauregeling werkt automatisch in reactie op het geluidsniveau.
Windfilter Stel deze optie in op [Auto] om geluidsvervorming automatisch te verminderen bij buitenopnamen met veel wind. Alleen geactiveerd als de ingebouwde microfoon van de camera wordt gebruikt. Wanneer de windfilterfunctie is geactiveerd, worden ook lage bastonen verminderd. Demper Deze functie onderdrukt automatisch geluidsvervorming die door harde geluiden ontstaat. Stel deze optie in op [Inschak.] als het geluid wordt vervormd terwijl [Geluidsopname] ingesteld is op [Automatisch] of [Handmatig].
Externe microfoon Als een externe microfoon met een mini-stereostekker (diameter van 3,5 mm) wordt aangesloten op de aansluiting externe microfoon van de camera, krijgt de externe microfoon prioriteit. Het gebruik van een microfoon zoals stereo-richtmicrofoon DM-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt aanbevolen. Waarschuwing Geluiden van Wi-Fi-handelingen kunnen worden opgenomen met de ingebouwde of externe microfoon.
Videosnapshots Videosnapshotinstellingen configureren Videosnapshotalbums maken Toevoegen aan een bestaand album Neem een reeks korte videosnapshots op, elk van een paar seconden lang, en de camera combineert deze om een videosnapshotalbum te maken waarin de hoogtepunten van uw reis of gebeurtenis worden weergegeven. Videosnapshots zijn beschikbaar wanneer het filmopnameformaat ingesteld is op (NTSC) of (PAL). Videosnapshotalbums kunnen ook worden afgespeeld met achtergrondmuziek ( ).
2. Configureer [Albuminstellingen]. Selecteer [Nieuw album maken]. Lees de melding en selecteer [OK]. 3. Configureer [Afspeeltijd]. Geef de afspeeltijd per videosnapshot op. 4. Configureer [Afspeeleffect]. Deze instelling bepaalt hoe snel albums worden afgespeeld.
5. Configureer [Bevest.ber. wrg.]. Selecteer [Inschak.]. 6. Controleer de vereiste opnametijd. De vereiste tijd voor het opnemen van elke videosnapshot wordt aangeduid (1) op basis van de afspeeltijd en het afspeeleffect. 7. Sluit het menu. Druk op de knop < > om het menu te sluiten. Een blauwe balk wordt weergegeven om de opnametijd (2) aan te duiden.
Videosnapshotalbums maken 1. Neem de eerste videosnapshot op. Druk op de filmopnameknop om een opname te starten. De blauwe balk die de opnametijd aangeeft, loopt langzaam terug en nadat de opgegeven tijd is verstreken, stopt de opname automatisch. Er wordt een bevestigingsbericht weergegeven ( 2. ). Sla de opname op als videosnapshotalbum. Selecteer [ Sla op als album]. De clip wordt opgeslagen als de eerste videosnapshot in het album.
3. Neem uw volgende videosnapshots op. Herhaal stap 1 om de volgende videosnapshot te maken. Selecteer [ Voeg toe aan album]. Selecteer [ Sla op als nieuw album] om nog een album te maken. Herhaal stap 3 indien nodig. 4. Stop met het maken van videosnapshots. Stel [Videosnapshot] in op [Uitschakelen]. Om terug te keren naar normale filmopname moet u niet vergeten [Uitschakelen] in te stellen. Druk op de knop < > om het menu te sluiten en terug te keren naar de normale filmopnamen.
Opties in stap 2 en 3 Optie Sla op als album (stap 2) Voeg toe aan album (stap 3) Sla op als nieuw album (stap 3) Beschrijving Slaat de clip op als de eerste videosnapshot in een album. Voegt de huidige videosnapshot toe aan het album dat het meest recent werd opgenomen. Maakt een nieuw album en slaat de clip op als de eerste videosnapshot. Dit albumbestand verschilt van het album dat het meest recent werd opgenomen. Speel videofoto af (stappen 2, 3) Speelt de zojuist opgenomen videosnapshot af.
Toevoegen aan een bestaand album 1. Selecteer [Aan bestaand album toevoegen]. Selecteer bij stap 2 van Videosnapshotinstellingen configureren de optie [Aan bestaand album toevoegen]. 2. Selecteer een bestaand album. Gebruik de pijltjestoetsen < >< selecteren en druk vervolgens op < > om een bestaand album te >. Selecteer [OK]. Sommige videosnapshotinstellingen zullen worden bijgewerkt zodat deze overeenkomen met de instellingen van het bestaande album. 3. Sluit het menu.
4. Neem een videosnapshot op. Raadpleeg Videosnapshotalbums maken en neem de videosnapshot op. Waarschuwing U kunt geen album selecteren dat met een andere camera is gemaakt. Waarschuwing Algemene aandachtspunten voor videosnapshots Er wordt geen geluid opgenomen wanneer [Afspeeleffect] ingesteld is op [1/2 x snelheid] of [2 x snelheid]. De opnametijd per videosnapshot is slechts bij benadering.
Time-lapsefilms Foto's die worden opgenomen met het ingestelde interval, kunnen automatisch achter elkaar worden gezet om een 4K- of Full HD-time-lapsefilm te maken. Een time-lapsefilm geeft weer hoe een onderwerp verandert in een veel kortere tijd dan de daadwerkelijke tijd. Dit is efficiënt bij de observatie op een vast punt van een steeds veranderende scène, groeiende planten, de beweging van hemellichamen enzovoort.
3. Selecteer een scène. Selecteer een scène volgens de opnamesituatie. Als u meer vrijheid wilt bij het handmatig instellen van het opnameinterval en het aantal opnamen, selecteert u [Custom]. 4. Stel de opname-interval in. Selecteer [Interval/ foto's]. Selecteer [Interval] (sec.). Gebruik de pijltjestoetsen < >. een waarde in te stellen en druk vervolgens op < Raadpleeg [ optie instelt.
5. Stel het aantal opnamen in. Selecteer [Aant. opn.]. Gebruik de pijltjestoetsen < waarde in te stellen en druk vervolgens op < >. Raadpleeg [ instelt. : Vereiste tijd] en [ >< > om een : Afspeeltijd] terwijl u het getal Als [Custom] ingesteld is Selecteer het cijfer. Druk op < > om < > weer te geven. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een waarde in te stellen en >. (Hiermee gaat u terug naar < >.) druk vervolgens op < Zorg ervoor dat [ : Afspeeltijd] niet rood wordt weergegeven.
Opmerking Met [Scène *] worden de beschikbare intervallen en het aantal opnamen beperkt volgens het type scène. Zie Prestatievereisten voor kaart (filmopname) voor informatie over kaarten waarop u time-lapsefilms kunt opnemen. Als het aantal opnamen is ingesteld op 3600, duurt de timelapsefilm circa 2 min. in NTSC en circa 2 min. 24 sec. in PAL. 6. Selecteer het gewenste filmopnameformaat. (3840 × 2160) De film wordt opgenomen in 4K-kwaliteit. De beeldverhouding is 16:9.
7. Stel [Aut. belichting] in. Vast 1e beeld Wanneer u de eerste opname maakt, wordt een meting uitgevoerd om de belichting automatisch aan te passen aan de helderheid. De belichting die voor de eerste opname is ingesteld, wordt ook toegepast op alle volgende opnamen. Overige opnamegerelateerde instellingen voor de eerste opname worden ook toegepast op alle volgende opnamen. Elk beeld Meten wordt ook uitgevoerd voor elke volgende opname om de belichting automatisch aan te passen aan de helderheid.
8. Stel [Scherm auto uit] in. Uitschakelen Zelfs tijdens time-lapsefilmopnamen wordt het beeld weergegeven. (Het scherm wordt alleen op het moment van de opname uitgeschakeld.) Houd er rekening mee dat het scherm ongeveer 30 minuten na het begin van de opname wordt uitgeschakeld. Inschakelen Houd er rekening mee dat het scherm ongeveer 10 seconden na het begin van de opname wordt uitgeschakeld. Opmerking Tijdens time-lapsefilmopnamen kunt u op de knop < drukken om het scherm in of uit te schakelen. 9.
10. Controleer de instellingen. (1) Vereiste tijd Geeft de vereiste tijd aan voor het maken van het ingestelde aantal opnamen met het ingestelde interval. Indien dit meer is dan 24 uur, wordt “*** dagen” weergegeven. (2) Afspeeltijd Geeft de filmopnametijd (tijd die vereist is om de film af te spelen) aan bij het maken van de time-lapse 4K-film of Full HD-film op basis van foto's die zijn gemaakt met de ingestelde intervallen. 11. Sluit het menu. Druk op de knop < > om het menuscherm af te sluiten.
12. Maak de time-lapsefilm. Druk op de knop < > en controleer opnieuw de 'Vereiste tijd (1)' en het 'Interval (2)' die op het scherm worden weergegeven. Druk op de filmopnameknop om een time-lapsefilmopname te starten. Automatische scherpstelling werkt niet tijdens time-lapsefilmopname. ' REC' wordt rechtsboven in het scherm weergegeven terwijl de timelapsefilm wordt opgenomen. Als het ingestelde aantal opnamen is gemaakt, wordt de timelapsefilmopname stopgezet.
Waarschuwing Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera. [ : Time-lapse-movie] kunnen niet worden ingesteld op een optie anders dan [Uitschak.] wanneer de camera op een computer is aangesloten met de interfacekabel of wanneer een HDMI-kabel is aangesloten. Servo AF voor films functioneert hier niet.
Tijdens time-lapse-filmopnamen werkt Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens niet. De time-lapsefilmopname eindigt als de aan-uitschakelaar op < > wordt gezet en de instelling verandert in [Uitschak.]. Zelfs wanneer er een flitser wordt gebruikt, zal deze niet flitsen. De volgende handelingen annuleren stand-by voor time-lapse-filmopnamen en veranderen de instelling in [Uitschak.]. ] in [ : Sensorreiniging], ofwel [Basis • U selecteert ofwel [Reinig nu instell.
Opmerking U kunt de draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruiken om de time-lapsefilmopname te starten en te stoppen. Bereid de opname voor door [ : Afst.bediening] in te stellen op [Inschak.]. Met draadloze afstandsbediening BR-E1 • Koppel eerst de BR-E1 met de camera ( Camerastatus/ afstandsbediening instellen Stand-by voor opname Tijdens time-lapsefilmopnamen < ). > (Onmiddellijk ontspannen) <2> (2 sec.
Servo AF voor films Als deze functie is ingeschakeld, stelt de camera voortdurend scherp op het onderwerp tijdens filmopname. 1. Selecteer [ : Servo AF v. mov.].
2. Selecteer [Inschak.]. Als [Inschak.] ingesteld is • De camera stelt voortdurend op het onderwerp scherp, ook wanneer u de ontspanknop niet half indrukt. • Om de scherpstelling op een specifieke positie te houden of als u liever geen mechanische geluiden van de lens vastlegt, kunt u Servo AF voor films tijdelijk stopzetten door [ ] links onderaan het scherm aan te raken.
Waarschuwing Aandachtspunten bij de instelling [Servo AF v. mov.: Inschak.] Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld • Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of van de camera af beweegt. • Een onderwerp dat zich op korte afstand van de camera beweegt. • Bij opnamen met een hogere diafragmawaarde. • Raadpleeg ook Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld.
Digitale zoom Als het opnameformaat ingesteld is op [ ]/[ kunt u opnamen maken met circa 3-10× digitale zoom. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. ] (NTSC) of [ ] (PAL), : Digitale zoom]. Stel in hoeveel u wilt inzoomen en druk vervolgens op < Druk op de knop < > om het menu te sluiten. 347 >.
3. Gebruik digitale zoom. Druk op de knop < >. De digitale zoombalk verschijnt. Druk op de pijltjestoets < > om in te zoomen of druk op de pijltjestoets < > om uit te zoomen. Als u de ontspanknop half indrukt, stelt u scherp met [1-punt AF] (vast in het midden). Wilt u de digitale zoom annuleren, selecteer dan [Uitschak.] bij stap 2. Waarschuwing Het wordt aanbevolen om een statief te gebruiken om cameratrilling te voorkomen.
Automatisch corrigeren voor films Automatisch corrigeren helpt u om films recht te houden terwijl u ze opneemt. Waarschuwing Digitale IS] in [ Stel [ : IS (beeldstabilisatie)-modus] in op [Uitschak.]. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Auto. corrig.].
Functie van ontspanknop voor films U kunt de functies instellen die tijdens het opnemen van films worden uitgevoerd wanneer u de ontspanknop half of volledig indrukt. 1. Selecteer [ : Functie sluiterknop v. movies].
2. Selecteer een optie. Half ingedrukt Geef de functie op die moet worden uitgevoerd wanneer u de ontspanknop half indrukt. Voll. ingedrukt Wordt weergegeven als het programmakeuzewiel ingesteld is op >. < Geef de functie op die moet worden uitgevoerd wanneer u de ontspanknop volledig indrukt. Als [Voll. ingedrukt] ingesteld is op [Start/stop mov.-opn.], kunt u de filmopname niet alleen starten/stoppen met de filmopnameknop, maar ook door de ontspanknop helemaal in te drukken.
Zelfontspanner voor films Een filmopname kan worden gestart door de zelfontspanner. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. 3. Neem de film op. : Zelfontsp. movie]. Nadat u op de knop voor filmopnamen of [ ] hebt getikt, hoort u een pieptoon en geeft de camera het aantal resterende seconden voor opname weer. Opmerking Om de zelfontspanner uit te schakelen, tikt u op het scherm of drukt u op < 352 >.
Digitale beeldstabilisatie voor films De digitale beeldstabilisatiefunctie van de camera voor films vermindert cameratrilling tijdens de opname van films. Digitale beeldstabilisatie voor films kan voor een effectieve stabilisatie zorgen, zelfs als uw lens niet is uitgerust met Image Stabilizer (Beeldstabilisatie). Bij het gebruik van een lens met Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) zet u de schakelaar voor Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van de lens op < >. 1. Selecteer [ 2.
3. Selecteer een optie. Uitschak. ( ) Beeldstabilisatie met digitale beeldstabilisatie van films is uitgeschakeld. Inschak. ( ) Cameratrillingen worden gecorrigeerd. Het beeld wordt iets vergroot. Vergroot ( ) Vergeleken met wanneer [Inschak.] is ingesteld, worden cameratrillingen krachtiger gecorrigeerd. Het beeld wordt sterker vergroot. Waarschuwing Digitale beeldstabilisatie voor films werkt niet wanneer de schakelaar voor Image >.
Opmerking Combination IS Een nog effectievere correctie is mogelijk door op te nemen met digitale beeldstabilisatie van films en een lens die compatibel is met Combination IS, waardoor optische en digitale beeldstabilisatie door lens en camera worden gecorrigeerd. Ga naar de website van Canon voor meer informatie over lenzen die compatibel zijn met Combination IS.
Miniatuureffectfilms Door beeldgebieden buiten een geselecteerd gebied te vervagen, kunt u films opnemen met het effect van een miniatuurmodel. U kunt ook een afspeelsnelheid kiezen voordat u gaat opnemen om films te maken die lijken op scènes met miniaturen, waarin mensen en objecten snel bewegen. Houd er rekening mee dat er geen geluid wordt opgenomen. 1. Selecteer [ Druk op < Selecteer [ ]. > en selecteer in het scherm Snel instellen [ ], [ ] of [ 356 ] als afspeelsnelheid. ].
2. Verplaats het scènekader. Gebruik het scènekader om in te stellen welk gebied er scherp uitziet. Om het scènekader te kunnen verplaatsen (oranje weergegeven), drukt u op de knop < > of tikt u rechtsonder in het scherm op [ ]. Tik linksonder in het scherm op [ verticaal te zetten. ] om het scènekader horizontaal of Wilt u een horizontaal scènekader verplaatsen, druk dan op de pijltjestoetsen < >< >. Wilt u een verticaal scènekader verplaatsen, druk dan op de pijltjestoetsen < >< >.
3. Verplaats het AF-punt. Het AF-punt wordt oranje en kan worden verplaatst. Druk op de pijltjestoetsen < >< >< >< > om het AF-punt te verplaatsen naar de positie waarop u wilt scherpstellen. We raden aan dat het AF-punt en het scènekader met elkaar worden uitgelijnd. Wilt u het AF-punt weer in het midden van het scherm zetten, tik dan links onderaan op [ ]. Druk op < 4. > om de positie van het AF-punt te bevestigen. Neem de film op. Druk op de filmopnameknop.
Opmerking U kunt de richting van het kader bij stap 2 wijzigen met de pijltjestoetsen >< > wanneer het scènekader horizontaal staat of met de pijltjestoetsen < < >< > wanneer het kader verticaal staat.
Overige menufuncties [ 1] [ 2] [ 3] [ 5] [ 6] [ 7] [ 8] [ 9] 360
[ 1] Opnamemodus Beschikbare opties zijn onder meer filmopname met handmatige belichting en automatische belichting. [ 2] Belichtingscompensatie Belichtingscompensatie kan worden aangepast binnen een bereik van ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop. Zie Belichtingscompensatie voor meer informatie over belichtingscompensatie. ISO-snelheidsinst. • ISO-snelheidsinstellingen In de modus [ selecteren. ] kunt u de ISO-snelheid handmatig instellen.
Automatische langzame sluiter U kunt kiezen of u films wilt opnemen die helderder zijn dan wanneer deze optie ingesteld is op [Uitschak.] door de sluitertijd automatisch te verlengen bij weinig licht. ]. Van toepassing wanneer de framerate van het Beschikbaar in de opnamemodus [ filmopnameformaat of is. • Uitschakelen Hiermee kunt u films opnemen met vloeiendere en natuurlijkere bewegingen, die minder worden beïnvloed door trillingen van het onderwerp dan wanneer deze optie op [Inschak.] ingesteld is.
[ 3] Witbalans Zie Witbalansinstellingen voor meer informatie over de witbalans. Handmatige witbalans Zie [ ] Handmatige witbalans voor meer informatie over de handmatige witbalans. WB-correctie Zie Witbalanscorrectie voor meer informatie over witbalanscorrectie. Beeldstijl Zie Beeldstijlselectie voor meer informatie over beeldstijlen. Lensafwijkingscorrectie Zie Lensafwijkingscorrectie voor meer informatie over de lensafwijkingscorrectie.
[ 6] Objectief elektronische MF Zie Lens met elektronische MF voor meer informatie over lenzen met elektronische handmatige scherpstelling (MF). [ 7] Afstandsbediening Door deze optie in te stellen op [Inschak.] kunt u filmopnamen starten of stoppen met de draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar). Koppel eerst de BR-E1 met de camera ( ). Met draadloze afstandsbediening BR-E1 Zet voor normale filmopnamen de ontspantijd-/filmopnameschakelaar op < vervolgens op de ontspanknop.
[ 9] Omgekeerde weergave Zie Omgekeerde weergave voor meer informatie over de omgekeerde weergave. Formaat VF-weerg. Zie Zoekerweergaveformaat voor meer informatie over het weergaveformaat van de zoeker. HDMI-info weergeven U kunt het informatiedisplay configureren voor de uitvoer van beelden via een HDMIkabel. • Met info Het beeld, de opname-informatie, AF-punten en andere informatie worden via HDMI op het andere apparaat weergegeven. Houd er rekening mee dat het camerascherm uitgeschakeld wordt.
Algemene aandachtspunten bij filmopname Waarschuwing Aandachtspunten bij filmopname Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera. Als u gedetailleerde opnamen maakt van iets, kunnen moiré en valse kleuren ontstaan. Als [ ] of [ ] ingesteld is en de ISO-snelheid of de diafragmawaarde tijdens de filmopname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Opname- en beeldkwaliteit Als de bevestigde lens voorzien is van Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) en u de > zet, is de Image schakelaar voor Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) op < Stabilizer (Beeldstabilisatie) altijd actief, zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt. Dit gebruikt accustroom, waardoor de totale filmopnametijd kan afnemen onder bepaalde opnameomstandigheden.
Audiobeperkingen Houd rekening met de volgende beperkingen voor geluid in filmopnamen. • Voor ongeveer de laatste twee frames wordt geen geluid opgenomen. • Wanneer u films afspeelt in Windows, lopen het beeld en geluid van de film mogelijk niet helemaal synchroon. Opmerking Opmerkingen bij het maken van filmopnamen Telkens wanneer u een film opneemt, wordt een nieuw filmbestand gemaakt op de kaart. De dekking van de zichthoek van de film voor 4K-, Full HD- en HD-films is circa 100%.
Afspelen In dit hoofdstuk worden onderwerpen behandeld met betrekking tot afspelen (het laten zien van foto's en films) en worden de menu-instellingen op het afspeeltabblad ([ ]) geïntroduceerd. Waarschuwing Normale weergave of selectie op deze camera is misschien niet mogelijk voor beelden die op andere camera's zijn vastgelegd of voor beelden van deze camera die op een computer zijn bewerkt of waarvan de naam op een computer gewijzigd is.
• Eerder afspelen hervatten • Bladeren door beelden met het instelwiel • Weergave met afspeelinformatie • AF-puntweergave • HDMI HDR-uitgang 370
Tabbladmenu's: afspelen Afspelen 1 (1) Beveilig beelden (2) Wis beelden (3) Foto's roteren (4) Movierotatiegeg.
Afspelen 3 (1) Creatieve hulp (2) Creatieve filters (3) Rode-Ogen Corr. (4) Wijzig formaat (5) Trimmen (6) Album maken Afspelen 4 (1) Diavoorstelling (2) Beeldzoekvoork. instellen (3) Vanaf laatst gez.
Afspelen 5 (1) Weergave-informatiescherm (2) AF-punt weerg.
Beelden afspelen Weergave van één beeld Weergave met opname-informatie Weergave van één beeld 1. Schakel over naar afspelen. Druk op de knop < >. Het laatst vastgelegde of afgespeelde beeld wordt getoond.
2. Blader door beelden. Om het afspelen van beelden te beginnen met het meest recente beeld, drukt u op de pijltjestoets < >. Wilt u de vastgelegde beelden in chronologische volgorde afspelen, druk dan op de pijltjestoets < >. Telkens als u op de knop < > drukt, verandert de weergave. Geen informatie Weergave met basisinformatie Weergave met opname-informatie 3. Beëindig het afspelen van beelden.
Opmerking Lijnen die het beeldgebied aangeven, worden weergegeven op RAW-beelden die zijn gemaakt met [ : Hoogte/breedte foto] ingesteld op een andere optie dan [3:2] ( ). Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [ : Beeldzoekvoork. instellen] ( ), worden alleen de gefilterde afbeeldingen weergegeven. Weergave met opname-informatie Terwijl het opname-informatiescherm ( ) wordt weergegeven, kunt u op de knop < > drukken om de weergegeven informatie onderaan het scherm te aan te passen.
Indexweergave (Weergave van meerdere beelden) 1. Schakel over naar de indexweergave. Druk tijdens het afspelen van beelden op de knop < >. De 4-beeldindexweergave verschijnt. Het geselecteerde beeld wordt > gemarkeerd met een oranje kader. Door nogmaals op de knop < te drukken, schakelt de weergave over van 9 beelden naar 36 en vervolgens naar 100. Door op de knop < > te drukken, schakelt de weergave over van 100 beelden naar 36, 9, 4 en vervolgens naar de weergave van één beeld.
2. Blader door beelden. Druk op de pijltjestoetsen < >< >< >< > om het oranje kader te verplaatsen waarmee u het beeld kunt selecteren. Druk in de indexweergave op < > om het geselecteerde beeld in een weergave van één beeld weer te geven. Afspelen via touchscreen De camera beschikt over een touchscreen dat u kunt aanraken om het afspelen te bedienen. Ondersteunde aanraakhandelingen zijn vergelijkbaar met de handelingen die u > om gebruikt voor smartphones en dergelijke apparaten.
Sprongweergave Indexweergave Vergrote weergave Opmerking U kunt de weergave ook vergroten door met een vinger te dubbeltikken.
Vergrote beeldweergave 1. Vergroot het beeld. Druk tijdens het afspelen van beelden op de knop < >. De vergrote weergave wordt geactiveerd. De positie van het vergrotingsgebied (1) wordt rechts onderaan het scherm weergegeven. Telkens wanneer u op de knop < vergroot. > drukt, wordt de weergave Telkens wanneer u op de knop < > drukt, wordt de weergave verkleind. Wilt u naar de indexweergave ( ) gaan, druk dan nogmaals op de knop < > na de laatste verkleining.
2. Scrol door het beeld. Druk op de pijltjestoetsen < te scrollen. >< >< >< > om door het beeld Als u de vergrote weergave wilt beëindigen, drukt u nogmaals op de knop < > of tikt u op [ ].
Film afspelen 1. Schakel over naar afspelen. Druk op de knop < 2. >. Selecteer een film. Gebruik de pijltjestoetsen < wilt afspelen. >< > om een film te selecteren die u Bij de weergave van één beeld geeft het pictogram [ linksboven in het scherm aan dat het een film is. ] In de indexweergave geven perforaties links van een miniatuur aan dat het een film is. Films kunnen niet worden weergegeven vanuit de > om over te schakelen naar weergave indexweergave. Druk op < van één beeld.
3. Druk in de weergave van één beeld op < 4. Selecteer [ >. ]. (1) Luidspreker De film wordt afgespeeld. U kunt het afspelen onderbreken en het filmafspeelpaneel openen door op < > te drukken. Druk opnieuw op de knop om het afspelen te hervatten. Wilt u tijdens het afspelen 4 seconden vooruit spoelen, druk dan op de >. Op dezelfde wijze kunt u op de pijltjestoets < > pijltjestoets < drukken om circa 4 seconden terug te spoelen. Gebruik de pijltjestoetsen < (zelfs tijdens het afspelen).
Filmafspeelpaneel Optie Afspeelopties Afspelen Door op < Vertraagd Wijzig de vertragingssnelheid met behulp van de pijltjestoetsen < >< De vertraagde snelheid wordt rechtsboven in het scherm aangegeven. Achteruit springen Springt circa 4 seconden achteruit telkens wanneer u op < Vorige beeld Volgende beeld Vooruit springen Bewerken Beeld overnemen Achtergrondmuziek > te drukken, kunt u wisselen tussen afspelen en stoppen.
Filmafspeelpaneel (videosnapshotalbums en digest-films) Optie Afspeelopties Afspelen Door op < Vertraagd Wijzig de vertragingssnelheid met behulp van de pijltjestoetsen < >< De vertraagde snelheid wordt rechtsboven in het scherm aangegeven. Vorige clip Hiermee wordt het eerste beeld van de vorige videosnapshot weergegeven. Vorige beeld Volgende beeld > te drukken, kunt u wisselen tussen afspelen en stoppen.
De eerste en laatste scènes van een film bewerken 1. Druk in de weergave van één beeld op < 2. Selecteer [ ]. De film wordt afgespeeld. 3. Druk op < > om de film te onderbreken. 4. Selecteer [ ] op het filmafspeelpaneel. 387 >.
5. Geef aan welk deel moet worden verwijderd. Selecteer ofwel [ ] (Snijden begin), ofwel [ ] (Snijden eind). Druk op de pijltjestoetsen < >< > om één frame (of videosnapshot) per keer terug of vooruit te gaan. Blijf de pijltjestoets < > ingedrukt houden om snel vooruit te spoelen. Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt verwijderen, drukt u op < >. Het deel dat door een lijn onderin het scherm is gemarkeerd, blijft over. 6. Controleer de bewerkte film. Selecteer [ ] om de bewerkte film af te spelen.
7. Sla op. Selecteer [ ] (1). Het scherm Opslaan wordt weergegeven. Om het resultaat als nieuw bestand op te slaan, kiest u [Nieuw bestand]. Om het resultaat op te slaan en de originele film te overschrijven, selecteert u [Overschrijven]. Selecteer [ ] (2) om een gecomprimeerde versie van het bestand op te slaan. 4K-films worden vóór de compressie geconverteerd naar Full HD-films. Selecteer [OK] op het bevestigingsscherm om de bewerkte film op te slaan en terug te keren naar het filmafspeelscherm.
Beelden uit 4K-films of 4K time-lapsefilms opslaan als foto Bij 4K-films of 4K-time-lapsefilms kunt u afzonderlijke beelden opslaan als JPEG-foto's ter grootte van circa 8,3 megapixel (3840 × 2160). Deze functie heet “Beeld opslaan als foto (4K-beeld vastleggen)”. 1. Schakel over naar afspelen. Druk op de knop < 2. >. Selecteer een 4K-film of 4K time-lapsefilm. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een item te selecteren.
5. Druk op < > om de film te onderbreken. Het filmafspeelpaneel verschijnt. 6. Selecteer een beeld dat u als foto wilt opslaan. Gebruik het filmafspeelpaneel om het frame te selecteren dat u als foto wilt opslaan. Zie Filmafspeelpaneel voor instructies over het filmafspeelpaneel. 7. Selecteer [ ].
8. Sla op. Selecteer [OK] om het huidige frame op te slaan als een JPEG-foto. 9. Selecteer het weer te geven beeld. Controleer de bestemmingsmap en het nummer van het bestand. Selecteer [Originele film bekijken] of [Overgenomen foto bekijken]. Waarschuwing Beelden opslaan als een foto werkt niet met Full HD-films, Full HD-time-lapsefilms, HD-films of met 4K-films of 4K-time-lapsefilms die met een andere camera zijn gemaakt.
Digest-films bewerken Afzonderlijke hoofdstukken (clips) die zijn opgenomen in de modus < >, kunnen worden gewist. Wees voorzichtig bij het wissen van clips, want ze kunnen niet worden hersteld. 1. Schakel over naar afspelen. Druk op de knop < 2. >. Selecteer een digest-film. Gebruik de pijltjestoetsen < selecteren. >< > om een digest-film te Bij de weergave van één beeld worden digest-films aangeduid met het pictogram [ ], dat links bovenaan wordt weergegeven.
4. Selecteer [ ]. De digest-film begint met afspelen. 5. Druk op < > als u de digest-film wilt onderbreken. Het filmafspeelpaneel verschijnt. 6. Selecteer een clip. Gebruik [ 7. Selecteer [ ] of [ ] om een clip te selecteren. ].
8. Selecteer [OK]. De clip wordt gewist en de digest-film wordt overschreven. Opmerking Videosnapshotalbums kunnen ook worden bewerkt. Albums die zijn gemaakt met [ : Album maken] kunnen echter niet worden bewerkt.
Afspelen op een tv U kunt uw foto's en films op een tv bekijken door de camera op een tv aan te sluiten met een in de winkel verkrijgbare HDMI-kabel (maximaal 2,5 meter met een type D-aansluiting aan het uiteinde voor de camera). Als het beeld niet op het tv-scherm wordt weergegeven, controleert u of [ : Videosysteem] correct ingesteld is op [Voor NTSC] of [Voor PAL] (afhankelijk van het videosysteem van uw televisie). 1. Sluit de HDMI-kabel aan op de camera. Steek de kabelstekker in de < 2.
5. Druk op de knop < >. De beelden worden nu weergegeven op de televisie, zonder dat er iets op het camerascherm wordt weergegeven. De beelden worden automatisch weergegeven met de optimale resolutie passend bij de aangesloten televisie. Waarschuwing Pas het geluidsvolume van de televisie aan. Het geluidsvolume kan niet met de camera worden aangepast. Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of verwijdert, de camera en de tv uit.
Beelden beveiligen Een afzonderlijk beeld beveiligen Het bereik van te beveiligen beelden opgeven Alle beelden in een map of op een kaart beveiligen U kunt belangrijke beelden beveiligen om te voorkomen dat ze gewist worden. Een afzonderlijk beeld beveiligen 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Selecteer beelden]. 3. Selecteer een beeld. : Beveilig beelden]. Gebruik de pijltjestoetsen < u wilt beveiligen.
4. Beveilig het beeld. Druk op < > om het geselecteerde beeld te beveiligen. He beeld >-pictogram (1) bovenaan het wordt dan aangeduid met een < scherm. Als u de beveiliging wilt opheffen en het < verwijderen, drukt u nogmaals op < >. >-pictogram wilt Als u nog een beeld wilt beveiligen, herhaalt u stap 3 en 4.
Het bereik van te beveiligen beelden opgeven Terwijl u de beelden in de indexweergave bekijkt, kunt u de eerste en de laatste opname voor een bereik opgeven om alle opgegeven beelden tegelijk te beveiligen. 1. Selecteer [Selecteer reeks]. Selecteer [Selecteer reeks] in [ 2. : Beveilig beelden]. Geef het bereik van de beelden op. Selecteer het eerste beeld (beginpunt). Selecteer vervolgens het laatste beeld (eindpunt). De beelden in het > verschijnt.
Alle beelden in een map of op een kaart beveiligen U kunt alle beelden in een map of op een geheugenkaart tegelijk beveiligen. Wanneer u [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart] selecteert in [ Beveilig beelden], worden alle beelden in de map of op de kaart beveiligd. : Wilt u de beveiliging opheffen, selecteer dan [Wis bev. beelden in map] of [Wis bev. alle beelden op kaart]. Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [ : Beeldzoekvoork. instellen] ( de weergave in [Alle gev. bldn] en [Wis alle bev.
Beelden wissen Beelden één voor één wissen Meerdere beelden selecteren ([ ]) om tegelijk te wissen Het bereik opgeven van de te wissen beelden Alle beelden in een map of op een kaart wissen U kunt overbodige beelden één voor één of in een batch selecteren en wissen. Beveiligde beelden ( ) worden niet gewist. Waarschuwing Als een beeld eenmaal is gewist, kan het niet meer worden teruggehaald. Wis een beeld pas als u zeker weet dat u het niet meer nodig hebt.
3. Wis de beelden. JPEG- of RAW-beelden of films Selecteer [Wissen]. RAW+JPEG-beelden Selecteer een optie.
Meerdere beelden selecteren ([ ]) om tegelijk te wissen Door vinkjes toe te voegen aan de te wissen opnamen, kunt u al die beelden in één keer wissen. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Selecteer en wis beelden]. 3. Selecteer een beeld. : Wis beelden]. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een beeld te selecteren dat >. u wilt wissen en druk vervolgens op < Als u nog een beeld wilt selecteren om te wissen, herhaalt u stap 3. Druk op de knop < > en druk vervolgens op [OK].
4. Wis de beelden.
Het bereik opgeven van de te wissen beelden Terwijl u de beelden in de indexweergave bekijkt, kunt u het eerste en het laatste beeld voor een bereik opgeven om alle opgegeven beelden tegelijk te wissen. 1. Selecteer [Selecteer reeks]. 2. Geef het bereik van de beelden op. Selecteer het eerste beeld (beginpunt). Selecteer vervolgens het laatste beeld (eindpunt). 3. Druk op de knop < >.
4. Wis de beelden. Selecteer [OK].
Alle beelden in een map of op een kaart wissen Wanneer u [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart] selecteert in [ beelden], worden alle beelden in de map of op de kaart gewist. Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [ de weergave in [Alle gev. bldn]. : Beeldzoekvoork. instellen] ( : Wis ), verandert • Als u [Alle gev. bldn] selecteert, worden alle beelden gewist die door de zoekcriteria zijn gefilterd.
Foto's draaien U kunt deze functie gebruiken om het weergegeven beeld in de gewenste positie te draaien. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een beeld. : Foto's roteren]. Gebruik de pijltjestoetsen < u wilt draaien.
3. Draai het beeld. Elke keer dat u op < > drukt, wordt het beeld als volgt rechtsom gedraaid: 90°→270°→0°. Als u nog een beeld wilt draaien, herhaalt u stap 2 en 3. Opmerking Als u [ : Auto. roteren] op [Aan ] ( ) instelt voordat u foto's maakt, hoeft u het beeld niet te draaien met deze functie. Als het gedraaide beeld tijdens het afspelen van beelden niet gedraaid wordt weergegeven, stelt u [ : Auto. roteren] in op [Aan ].
Richtingsinformatie van films wijzigen U kunt informatie over de richting van een film handmatig wijzigen (die bepaalt welke kant boven is). 1. Selecteer [ 2. Selecteer een film. : Movierotatiegeg. wijzigen]. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een film te selecteren met richtingsinformatie die u wilt wijzigen.
3. Druk op < >. Terwijl u het pictogram voor de beeldrichting linksboven in het scherm bekijkt, drukt u op < > om aan te geven welke kant boven is. Opmerking Richtingsinformatie van videosnapshotalbums kan niet worden gewijzigd. Films worden horizontaal op de camera afgespeeld, ongeacht de instelling van [ : Rotatiegeg. toev.] ( ).
Classificatie van beelden Eén beeld beoordelen Classificeren door het bereik op te geven Alle beelden in een map of op een kaart classificeren U kunt beelden beoordelen op een schaal van 1 tot 5 ( heet classificatie. * U kunt beelden eenvoudiger ordenen door ze te beoordelen. Eén beeld beoordelen 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Selecteer beelden]. : Classificatie]. 413 / / / / ).
3. Selecteer het beeld dat u wilt classificeren. Gebruik de pijltjestoetsen < u wilt beoordelen. 4. >< > om het beeld te selecteren dat Beoordeel het beeld. Druk op < >. Er wordt een blauw markeringskader weergegeven, zoals getoond in het bovenstaande scherm. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een classificatie te selecteren en druk vervolgens op < >. Als u een classificatie aan het beeld toevoegt, wordt het nummer naast de ingestelde classificatie met één opgehoogd.
Classificeren door het bereik op te geven Terwijl u de beelden in de indexweergave bekijkt, kunt u het eerste en het laatste beeld voor een bereik opgeven om alle opgegeven beelden tegelijk te beoordelen. 1. Selecteer [Selecteer reeks]. 2. Geef het bereik van de beelden op. Selecteer het eerste beeld (beginpunt). Selecteer vervolgens het laatste beeld (eindpunt). Een vinkje [ ] wordt toegevoegd aan alle beelden binnen het bereik tussen het eerste en het laatste beeld. 3. Druk op de knop < >.
4. Beoordeel het beeld. Draai aan het instelwiel < > om een classificatie te selecteren en selecteer vervolgens [OK]. Alle beelden in het opgegeven bereik worden tegelijk beoordeeld (dezelfde classificatie).
Alle beelden in een map of op een kaart classificeren U kunt alle beelden in een map of op een geheugenkaart tegelijk classificeren. Als u onder [ : Classificatie] de optie [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart] selecteert, worden alle beelden in de map of op de kaart beoordeeld. Draai aan het instelwiel < vervolgens [OK].
Opmerking Waarden naast classificaties worden weergegeven als [###] als meer dan 1000 beelden die classificatie hebben. Met [ : Beeldzoekvoork. instellen] en [ : Spring met ] kunt u alleen de beelden met een specifieke beoordeling weergeven.
Afdrukken Alle bewerkingen voor rechtstreeks printen worden op de camera uitgevoerd, terwijl u de instructies op de camera bekijkt. 1. Bereid de printer voor. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. 2. Sluit de camera op de printer aan met een interfacekabel (apart verkrijgbaar). Als interfacekabel kunt u een IFC-600PCU-kabel gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar). Sluit de kabel aan op de digital-aansluiting van de camera (USB Micro-B).
4. Zet de camera aan. Sommige printers laten mogelijk een piepgeluid horen. Het beeld wordt weergegeven, samen met een printerverbindingspictogram linksboven in het scherm. 5. Selecteer het beeld dat u wilt afdrukken. Controleer of linksboven in het scherm een pictogram voor verbinding met een printer (1) wordt weergegeven. Druk op de pijltjestoetsen < u wilt printen. 6. Druk op < >< > om een beeld te selecteren dat >. Het scherm met printinstellingen verschijnt.
Opmerking De schermweergave en instellingsopties verschillen per printer. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. U kunt ook RAW-afbeeldingen printen die met deze camera zijn gemaakt. Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu volledig opgeladen zijn. Schakel de camera en de printer uit voordat u de kabel loskoppelt en houd de kabel bij de stekker vast wanneer u deze loskoppelt.
Printopties (DPOF) De afdrukopties instellen Beelden selecteren voor afdrukken Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u beelden die op de kaart staan, printen volgens uw printinstructies, zoals de beeldselectie, het aantal exemplaren, enzovoort. U kunt meerdere beelden in één batch printen of printopties maken voor een foto-ontwikkelaar. U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het bestandsnummer moeten worden afgedrukt, enzovoort.
3. Stel de gewenste opties in. Stel de opties [Afdruktype], [Datum] en [File No.] in. Afdruktype Datum File No. 4. Aan Uit Aan Uit Standaard Er wordt één beeld afgedrukt per vel. Index Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen afgedrukt per vel. Beide Er worden zowel standaard- als indexafdrukken gemaakt. Bij [Aan] wordt de datum van het vastgelegde beeld afgedrukt. Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van het beeld afgedrukt. Verlaat de instelling. Druk op de knop < >.
Waarschuwing Als u een afbeelding met een groot formaat afdrukt met behulp van de instelling [Index] of [Beide] ( ), wordt bij bepaalde printers de index mogelijk niet afgedrukt. Verklein in dat geval het formaat van het beeld ( ) en druk de index opnieuw af. Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de datum of het bestandsnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van het ingestelde afdruktype en de printer.
Beelden selecteren voor afdrukken Beeld selecteren Selecteer en specifieer de beelden een voor een. Druk op de knop < > om de printopties op de kaart op te slaan. • Standaard/Beide (1) Aantal (2) Totaal aantal geselecteerde beelden Druk op < > om het getoonde beeld af te drukken. Door op de pijltjestoetsen < >< > te drukken, kunt u het afdrukaantal instellen op maximaal 99 exemplaren. • Index (3) Vinkje (4) Indexpictogram Druk op < > om het vakje van een vinkje [ indexafdruk toegevoegd.
Meerdere • Selecteer reeks Selecteer [Selecteer reeks] in [Meerdere]. Door de eerste en de laatste beelden van de reeks te selecteren, worden alle beelden in de reeks gemarkeerd met een vinkje [ ] en wordt van elk beeld één exemplaar geselecteerd om af te drukken. • Alle beelden in een map Selecteer [Markeer alles in de map] en selecteer de map. Er worden printopties voor één afdruk van alle beelden in de map opgegeven.
Waarschuwing RAW-beelden of films kunnen niet worden geselecteerd om te printen. Houd er rekening mee dat RAW-beelden of films niet worden geselecteerd om te printen, ook als u alle beelden selecteert met [Meerdere]. Als u een PictBridge-compatibele printer gebruikt, geeft u maximaal 400 beelden op per set printopties. Als u een groter aantal opgeeft, worden mogelijk niet alle beelden afgedrukt.
Fotoboek instellen Afzonderlijke beelden opgeven Het beeldbereik voor een fotoboek opgeven Alle beelden in een map of op een kaart selecteren U kunt maximaal 998 beelden selecteren die u wilt laten afdrukken in een fotoboek. Als u EOS Utility (EOS-software) gebruikt om beelden te importeren op een computer, worden de geselecteerde beelden voor een fotoboek naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is handig als u online fotoboeken wilt bestellen. Afzonderlijke beelden opgeven 1. Selecteer [ 2.
3. Selecteer het gewenste beeld voor het fotoboek. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een beeld te selecteren voor het fotoboek en druk vervolgens op < >. Herhaal stap 3 als u nog meer beelden voor een fotoboek wilt selecteren.
Het beeldbereik voor een fotoboek opgeven Terwijl u de beelden in de indexweergave bekijkt, kunt u het bereik (beginpunt tot eindpunt) opgeven voor foto's voor een fotoboek. 1. Selecteer [Meerdere]. Selecteer [Meerdere] in [ 2. Selecteer [Selecteer reeks]. 430 : Fotoboek instellen].
3. Geef het bereik van de beelden op. Selecteer het eerste beeld (beginpunt). Selecteer vervolgens het laatste beeld (eindpunt). Een vinkje [ ] wordt toegevoegd aan alle beelden binnen het bereik tussen het eerste en het laatste beeld.
Alle beelden in een map of op een kaart selecteren U kunt alle beelden in een map of op een geheugenkaart tegelijk opgeven voor een fotoboek. Alle beelden in de map of op de kaart worden geselecteerd voor het fotoboek als u [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart] kiest onder de optie [Meerdere] voor [ : Fotoboek instellen]. Wilt u de selectie annuleren, kies dan [Verwijder alles in de map] of [Verwijder alles op de kaart]. Als de zoekcriteria zijn ingesteld met [ : Beeldzoekvoork.
Creatieve hulp U kunt RAW-beelden verwerken door uw voorkeurseffecten toe te passen en ze op te slaan als JPEG-bestanden. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een beeld. : Creatieve hulp]. Gebruik de pijltjestoetsen < >< selecteren en druk vervolgens op < 433 > om te verwerken beelden te >.
3. Selecteer een effect. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om het effect te selecteren. Door [Voorinstelling] te selecteren en op < > te drukken, kunt u [VIVID], [SOFT] of andere vooraf ingestelde effecten kiezen. [AUTO1], [AUTO2] en [AUTO3] zijn effecten die worden aanbevolen door de camera op basis van de beeldomstandigheden. U kunt effecten zoals [Helderheid] of [Contrast] aanpassen door op < > te drukken en vervolgens de pijltjestoetsen < >< > te gebruiken.
4. Druk op de knop < > om het effect te resetten. Druk op de knop < > om het effect te bevestigen. Selecteer [OK] om het beeld op te slaan.
Creatieve filters U kunt de volgende filterverwerking toepassen op een beeld en het beeld opslaan als afzonderlijk bestand: Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect, Effect kunst opvallend, Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een beeld. : Creatieve filters]. Gebruik de pijltjestoetsen < >. druk vervolgens op < >< > om een beeld te selecteren en Om het beeld uit de indexweergave te selecteren, drukt u op de knop < >.
3. Selecteer een filtereffect ( 4. Pas het filtereffect aan ). Pas het filtereffect aan en druk vervolgens op < >. Voor het [Miniatuureffect] draait u instelwiel < > of gebruikt u de pijltjestoetsen < >< > om het witte kader te verplaatsen dat aangeeft welk gebied u scherper in beeld wil houden. Druk vervolgens op < >.
5. Sla op. Selecteer [OK]. Controleer de bestemmingsmap en het beeldbestandsnummer en selecteer [OK]. Wilt u filterverwerking toepassen op andere beelden, herhaal dan stap 2–5. Opmerking Bij beelden die worden vastgelegd in RAW+JPEG-opname, wordt filterverwerking toegepast op het RAW-beeld en wordt het resultaat opgeslagen als een JPEG. Bij RAW-beelden die worden vastgelegd met een bepaalde beeldverhouding, wordt het resulterende beeld na filterverwerking opgeslagen met die beeldverhouding.
Kenmerken van creatieve filters Korrelig Z/W Maakt het beeld korrelig en zwart-wit. Door het contrast aan te passen, kunt u het zwartwiteffect wijzigen. Softfocus Geeft het beeld een zachte uitstraling. Door de wazigheid aan te passen, kunt u de mate van zachtheid wijzigen. Fisheye-effect Geeft het effect van een visooglens. Het beeld vertoont tonvormige vertekening. Al naargelang het niveau van dit filtereffect verandert het gebied dat langs de rand van het beeld wordt bijgesneden.
Rode ogen corrigeren Hiermee corrigeert u relevante delen van beelden met rode ogen. U kunt het beeld opslaan als afzonderlijk bestand. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een beeld met de pijltjestoetsen < : Rode-Ogen Corr.]. >< Nadat u een beeld hebt geselecteerd, tikt u op [ >. ] of drukt u op < Er worden witte kaders weergegeven rond de gecorrigeerde beeldgebieden. 440 >.
3. Selecteer [OK]. Het beeld wordt opgeslagen als afzonderlijk bestand. Waarschuwing Sommige beelden worden mogelijk niet juist gecorrigeerd.
Formaat wijzigen U kunt het formaat van een JPEG-beeld wijzigen om het aantal pixels te reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het is alleen bij JPEG / / beelden mogelijk om een beeld bij te snijden. Het formaat van JPEG - en RAW-beelden kan niet worden gewijzigd. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een beeld. : Wijzig formaat]. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een beeld te selecteren waarvan u het formaat wilt wijzigen.
3. Selecteer het gewenste beeldformaat. Druk op < > om de beeldformaten weer te geven. Selecteer het gewenste beeldformaat (1). 4. Sla op. Selecteer [OK] om het beeld met gewijzigd formaat op te slaan. Controleer de bestemmingsmap en het beeldbestandsnummer en selecteer [OK]. Als u het formaat van nog een beeld wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 tot en met 4. Opmerking Zie Aantal pixels voor foto's voor meer informatie over beelden met gewijzigd formaat.
Bijsnijden U kunt een JPEG-beeld bijsnijden en opslaan als een ander beeld. Het is alleen bij JPEGbeelden mogelijk om een beelden bij te snijden. Beelden die als RAW-opnamen zijn vastgelegd, kunnen niet worden bijgesneden. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een beeld. : Trimmen]. Gebruik de pijltjestoetsen < u wilt bijsnijden.
3. Stel het bijsnijdkader in. Druk op < > om het bijsnijdkader weer te geven. Het gedeelte van het beeld dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt bijgesneden. De grootte van het bijsnijdkader wijzigen Gebruik knop < > of < > om de grootte van het bijsnijdkader te wijzigen. Hoe kleiner het bijsnijdkader, hoe meer vergroot de bijgesneden afbeelding eruit zal zien. De beeldverhouding en richting van het bijsnijdkader wijzigen. Gebruik het instelwiel < > om < > te selecteren.
4. Controleer het beeldgebied dat moet worden bijgesneden. Gebruik het instelwiel < > om < > te selecteren. Het bij te snijden beeldgebied wordt weergegeven. 5. Sla op. Gebruik het instelwiel < > om < > te selecteren. Selecteer [OK] om het bijgesneden beeld op te slaan. Controleer de bestemmingsmap en het beeldbestandsnummer en selecteer [OK]. Als u nog een beeld wilt bijsnijden, herhaalt u stap 2 tot en met 5.
Album maken U kunt de videosnapshots in een album opnieuw ordenen, verwijderen of afspelen. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een album om te bewerken. Druk op < : Album maken]. > om een vinkje toe te voegen [ Druk op de knop < > na de selectie. 447 ].
3. Selecteer een bewerkingsoptie. Optie Beschrijving Volg. videosnapsh. wijz. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een videosnapshot te selecteren die u wilt verplaatsen en druk vervolgens op < < >< vervolgens op < Videosnapshot verwijderen vervolgens op < >. Geselecteerde videosnapshots worden gemarkeerd met [ ]. Om de selectie te wissen ] te verwijderen, drukt u nogmaals op < >.
5. Sla op. Om een album met achtergrondmuziek af te spelen, gebruikt u [Achtergrondmuziek] om de muziek te selecteren ( ). Om uw bewerking te controleren, selecteert u [Voorbeeld]. Door [Opslaan] te selecteren, wordt het bewerkte album opgeslagen als een nieuw album. Waarschuwing Videosnapshotalbums kunnen slechts eenmaal worden bewerkt.
Achtergrondmuziek selecteren Albums en diavoorstellingen kunnen met achtergrondmuziek worden afgespeeld zodra u de muziek naar de kaart kopieert met behulp van EOS Utility (EOS-software). 1. Selecteer [Achtergrondmuziek]. Stel [Achtergrondmuziek] in op [Aan]. 2. Selecteer de achtergrondmuziek. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om de muziek te selecteren en druk vervolgens op < >. Voor [Diavoorstelling] kunt u meerdere nummers selecteren. 3. Luister naar een voorbeeld.
Diavoorstellingen U kunt de beelden op de kaart afspelen als een automatische diavoorstelling. 1. Geef de beelden op die u wilt afspelen. Als u alle beelden op de kaart wilt afspelen, gaat u naar stap 2. Als u wilt opgeven welke beelden in de diavoorstelling moeten worden weergeven, filtert u de beelden met [ : Beeldzoekvoork. instellen] ( ). 2. Selecteer [ : Diavoorstelling].
3. Stel de gewenste afspeelopties in. Selecteer [Stel in]. Stel de opties [Weergaveduur], [Herhalen] (herhaald afspelen) en [Overgangseffect] (effect bij het wisselen van beeld) in voor de foto's. Om achtergrondmuziek af te spelen, gebruikt u [Achtergrondmuziek] om de muziek te selecteren ( ). Druk wanneer u klaar bent met instellen op de knop < Weergaveduur Herhalen 452 >.
Overgangseffect Achtergrondmuziek 4. Start de diavoorstelling. Selecteer [Start]. Nadat [Laden van beeld...] wordt weergegeven, begint de diavoorstelling. 5. Beëindig de diavoorstelling. Als u de diavoorstelling wilt afsluiten en wilt terugkeren naar het >.
Opmerking Als u de diavoorstelling wilt onderbreken, drukt u op < >. Terwijl de diavoorstelling onderbroken is, wordt [ ] in de linkerbovenhoek van het scherm weergegeven. Druk nogmaals op < > om weer verder te gaan met de diavoorstelling. U kunt tijdens het automatische afspelen van foto's op de knop < > drukken om het weergaveformaat te wijzigen ( ). U kunt het volume tijdens het afspelen van films aanpassen met de pijltjestoetsen < >< >.
Zoekcriteria voor beelden instellen U kunt de beeldweergave aan de hand van zoekcriteria filteren. Nadat u de voorkeuren voor beelden zoeken hebt ingesteld, kunt u alleen de gevonden beelden afspelen en weergeven. U kunt beelden tevens beschermen, beoordelen, in een diavoorstelling weergeven, wissen en andere bewerkingen uitvoeren. 1. Selecteer [ : Beeldzoekvoork. instellen].
2. Stel de zoekvoorkeuren in. Gebruik de pijltjestoetsen < >< Gebruik de pijltjestoetsen < waarde in te stellen. >< > om een optie te selecteren. > of de knop < > om een Een vinkje [ ] (1) wordt links van de optie toegevoegd. (Opgegeven als het zoekcriterium.) Als u de optie selecteert en op de knop < > drukt, wordt het vinkje [ ] verwijderd (wat de zoekvoorwaarde annuleert). Optie Classific. Datum Map Beschrijving Geeft beelden weer met de geselecteerde conditie (classificatie).
3. Pas de zoekvoorkeuren toe. Druk op < > en lees het getoonde bericht. Selecteer [OK]. Het zoekcriterium wordt opgegeven. 4. Geef de gevonden beelden weer. Druk op de knop < >. Alleen de beelden die overeenkomen met de ingestelde voorkeuren (gefilterd) worden afgespeeld. Als de beelden voor weergave zijn gefilterd, heeft het scherm een gele buitenrand (2). De zoekvoorkeuren wissen Open het scherm in stap 2 en druk vervolgens op de knop < wissen.
Waarschuwing Als geen van de beelden aan de zoekcriteria voldoet, kunt u niet op < in stap 3. > drukken Opmerking Zoekcriteria kunnen worden gewist als u handelingen uitvoert met de stroomtoevoer, kaart of beeldbewerking. De tijd voor automatisch uitschakelen kan worden verlengd terwijl het scherm [ Beeldzoekvoork. instellen] wordt weergegeven.
Eerder afspelen hervatten 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Vanaf laatst gez.]. [Inschak.]: het afspelen wordt hervat vanaf het laatst weergegeven beeld (tenzij u net bent gestopt met het maken van opnamen). [Uitschak.]: telkens wanneer de camera opnieuw wordt opgestart, wordt het afspelen hervat vanaf de meest recente opname.
Bladeren door beelden met het instelwiel In de weergave van één beeld kunt u aan het instelwiel < > draaien om snel vooruit of achteruit door de beelden te bladeren, afhankelijk van de ingestelde sprongmethode. 1. Selecteer [ 2. Selecteer de sprongmethode. : Spring met ]. Opmerking Met [Spring het opgegeven aantal beelden] kunt u het instelwiel < > draaien om het aantal beelden te selecteren dat u wilt overslaan.
3. Navigeer door te springen. (1) Sprongmethode (2) Afspeelpositie Druk op de knop < >. Draai in de weergave van één beeld aan het instelwiel < U kunt met de ingestelde sprongmethode bladeren. >. Opmerking Wilt u beelden zoeken op opnamedatum, selecteer dan [ : Geef weer op datum]. Wilt u per map naar beelden zoeken, selecteer dan [ : Geef weer per map].
Weergave met afspeelinformatie U kunt scherm en de bijbehorende informatie opgeven die tijdens het afspelen van beelden worden getoond. 1. Selecteer [ 2. Plaats een vinkje [ : Weergave-informatiescherm]. ] naast het aantal weer te geven schermen. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om nummers te selecteren en druk vervolgens op < > om een vinkje [ ] toe te voegen. Herhaal deze stappen om een vinkje [ ] toe te voegen aan het nummer van elk weer te geven scherm en selecteer vervolgens [OK].
Histogram Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de kleurverzadiging en gradatie. [Helderheid]-weergave Dit histogram is een grafiek die de verdeling van het helderheidsniveau van het beeld weergeeft, waarbij de horizontale as het helderheidsniveau aangeeft (donkerder aan de linkerkant en helderder aan de rechterkant) en de verticale as het aantal pixels bij elk helderheidsniveau.
[RGB]-weergave Dit histogram is een grafiek die de verdeling van het helderheidsniveau van elke primaire kleur in het beeld weergeeft (RGB of rood, groen en blauw), waarbij de horizontale as het helderheidsniveau van de kleur aangeeft (donkerder aan de linkerkant en helderder aan de rechterkant) en de verticale as het aantal pixels bij het helderheidsniveau van elke kleur.
AF-puntweergave U kunt de AF-punten weergeven die u hebt gebruikt om scherp te stellen. Deze worden op het afspeelscherm weergegeven met rode contouren. Als automatische AF-puntselectie is ingesteld, worden er mogelijk meerdere AF-punten weergegeven. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Inschak.]. : AF-punt weerg.].
HDMI HDR-uitgang U kunt RAW-beelden in HDR bekijken door de camera aan te sluiten op een HDR-tv. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Aan]. : HDMI HDR-uitgang]. Opmerking Zorg ervoor dat de HDR-tv is ingesteld op HDR-invoer. Voor meer informatie over hoe u de invoer op uw tv wisselt, raadpleegt u de handleiding van de tv. Afhankelijk van de gebruikte tv zien beelden er mogelijk anders uit dan verwacht. Sommige beeldeffecten en -gegevens worden mogelijk niet weergegeven op een HDR-tv.
Draadloze functies In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de camera draadloos via Bluetooth® of Wi-Fi® met een smartphone kunt verbinden en beelden naar apparaten of webservices kunt sturen, hoe u de camera vanaf een computer of draadloze afstandsbediening kunt bedienen en andere handelingen kunt uitvoeren. Waarschuwing Belangrijk Let op: Canon is niet aansprakelijk voor eventueel verlies of schade veroorzaakt door onjuiste draadloze communicatie-instellingen bij gebruik van de camera.
• Beveiliging • Netwerkinstellingen controleren • Status draadloze verbinding 468
Tabbladmenu's: draadloze instellingen Draadloze instellingen 1 (1) Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding (2) Vliegtuigmodus (3) Instellingen Wi-Fi (4) Inst. v. Bluetooth (5) Bijnaam (6) GPS-instellingen Draadloze instellingen 2 (1) Reset communicatie-instell.
Waarschuwing Draadloze communicatie is niet beschikbaar als de camera via een interfacekabel is aangesloten op een computer of een ander apparaat. Andere apparaten, zoals computers, kunnen niet worden gebruikt met de camera door ze met een interfacekabel aan te sluiten terwijl de camera via Wi-Fi met apparaten is verbonden. De camera kan niet via Wi-Fi worden verbonden als er geen kaart in de camera zit behalve [ ]).
Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie waarmee de camera verbinding moet maken. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. Verbinden met smartphone ( ) Bedien de camera op afstand en blader door beelden op de camera via een Wi-Fiverbinding met behulp van de speciale app Camera Connect op smartphones en tablets (waarnaar in deze handleiding gezamenlijk wordt verwezen als “smartphones”).
Verbind de camera via Wi-Fi met een printer die PictBridge (Wireless LAN) ondersteunt om beelden te kunnen printen.
Uploaden naar webservice ( ) Beelden kunnen automatisch vanaf de camera naar de image.canon-cloudservice voor klanten van Canon worden verzonden nadat u zich gratis als lid hebt geregistreerd voor deze dienst. Originele bestanden van beelden die naar image.canon worden verzonden, worden gedurende 30 dagen bijgehouden zonder opslagbeperkingen en kunnen worden gedownload naar computers of overgedragen naar andere webservices.
Verbinding maken met een smartphone Bluetooth en Wi-Fi op een smartphone inschakelen Camera Connect installeren op een smartphone Via Wi-Fi verbinding maken met een smartphone die Bluetooth ondersteunt Functies van Camera Connect Een Wi-Fi-verbinding in stand houden als de camera uitgeschakeld is Het koppelen annuleren Wi-Fi-verbinding zonder Bluetooth te gebruiken Automatische beeldoverdracht tijdens opname Beelden verzenden naar een smartphone vanaf de camera Wi-Fi-verbindingen verbreken Instellingen waar
Bluetooth en Wi-Fi op een smartphone inschakelen Schakel Bluetooth en Wi-Fi in vanaf het instellingenscherm van de smartphone. Houd er rekening mee dat koppelen met de camera niet mogelijk is vanaf het Bluetoothinstellingenscherm van de smartphone. Opmerking Om een Wi-Fi-verbinding tot stand te brengen via een access point raadpleegt u Wi-Fi-verbinding via Access Points.
Camera Connect installeren op een smartphone De speciale Camera Connect-app (gratis) moet zijn geïnstalleerd op de smartphone waarop Android of iOS is geïnstalleerd. Gebruik de nieuwste versie van het besturingssysteem van de smartphone. Camera Connect kan worden geïnstalleerd via Google Play of de App Store. Google Play en de App Store kunnen tevens worden geopend met de QR-codes die verschijnen als de camera via Wi-Fi wordt gekoppeld of verbonden met een smartphone.
Via Wi-Fi verbinding maken met een smartphone die Bluetooth ondersteunt Stappen op de camera (1) 1. Selecteer [ 2. Selecteer [ Verbinden met smartphone]. 3. Selecteer [Voeg apparaat v. verbinding toe]. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding].
4. Selecteer een optie. Is Camera Connect al geïnstalleerd, selecteer dan [Niet weergeven]. Is Camera Connect nog niet geïnstalleerd, selecteer dan [Android] of [iOS], scan de QR-code met de smartphone en ga naar Google Play of de App Store en installeer Camera Connect.
5. Selecteer [Koppelen via Bluetooth]. Druk op < > om de koppeling te starten. Wilt u een andere smartphone koppelen nadat u eerder al een smartphone hebt gekoppeld, selecteer dan [OK] in het scherm dat hierboven wordt getoond.
Stappen op de smartphone (1) 6. Open Camera Connect. 7. Tik op de camera die u wilt koppelen. Voor in Android gaat u verder met Stappen op de camera (2). 8. Tik op [Pair/Koppelen] (alleen iOS).
Stappen op de camera (2) 9. 10. Selecteer [OK]. Druk op de knop < >. Het koppelen is nu voltooid en de camera is via Bluetooth verbonden met de smartphone. Op het Camera Connect-hoofdscherm wordt een Bluetooth-pictogram weergegeven.
Waarschuwing De camera kan niet via Bluetooth met twee of meer apparaten tegelijkertijd worden verbonden. Zie Verbindingsinstellingen wijzigen of verwijderen als u een andere smartphone wilt gebruiken voor de Bluetooth-verbinding. De Bluetooth-verbinding gebruikt accustroom ook nadat automatisch uitschakelen op de camera is geactiveerd. Daardoor kan het gebeuren dat het accuniveau al vrij laag is als u de camera gebruikt.
Stappen op de smartphone (2) 11. Tik op een Camera Connect-functie. Selecteer in iOS de optie [Join/Verbinden] als u wordt gevraagd de verbinding met de camera te bevestigen. Zie Functies van Camera Connect voor de Camera Connect-functies. Als een Wi-Fi-verbinding tot stand is gebracht, verschijnt het scherm voor de geselecteerde functie. [ Wi-Fi aan] wordt weergegeven op het scherm van de camera. Op het Camera Connect-hoofdscherm branden de Bluetooth- en Wi-Fipictogrammen.
Wilt u opnieuw verbinding maken via Wi-Fi, open dan Camera Connect en tik op de functie die u gaat gebruiken.
Scherm [ Wi-Fi aan] Verbreken, afsluiten Verbreekt de Wi-Fi-verbinding. Bevestig instellingen U kunt de instellingen controleren. Foutdetails Als een Wi-Fi-verbindingsfout optreedt, kunt u de details van de fout controleren.
Functies van Camera Connect Images on camera (Beelden op camera) U kunt beelden bekijken, verwijderen en classificeren. Beelden kunnen op een smartphone worden opgeslagen. Het is mogelijk om vanaf een smartphone effecten toe te passen op RAW-beelden (Creatieve hulp). Remote live view shooting (Op afstand Live View-opnamen maken) Hiermee kunt u op afstand opnamen maken terwijl u een live beeld op de smartphone bekijkt.
Een Wi-Fi-verbinding in stand houden als de camera uitgeschakeld is Ook als de aan-uitschakelaar van de camera op < > staat, kunt u met de smartphone verbinding maken via Wi-Fi en door beelden op de camera bladeren of andere handelingen uitvoeren zolang de camera via Bluetooth met een smartphone gekoppeld is. Maakt u liever geen verbinding met de camera via Wi-Fi wanneer de camera uitgeschakeld is, stel dan [Vliegtuigmodus] in op [Aan] of stel [Inst. v. Bluetooth] in op [Uitschak.].
Het koppelen annuleren U kunt als volgt de koppeling met een smartphone annuleren. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [ Verbinden met smartphone]. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. Wanneer de geschiedenis ( ) wordt weergegeven, kunt u op de pijltjestoetsen < >< > drukken om van scherm te wisselen. 3. Selecteer [Apparaat bewerken/verwijderen].
4. Selecteer de smartphone waarvoor u het koppelen wilt annuleren. Bij smartphones die aan de camera zijn gekoppeld, staat de aanduiding [ ]. 5. Selecteer [Verbindingsinformatie verwijd.]. 6. Selecteer [OK]. 7. Wis de camera-informatie op de smartphone. Wis in het Bluetooth-instellingenmenu van de smartphone de camerainformatie die op de smartphone is geregistreerd.
Wi-Fi-verbinding zonder Bluetooth te gebruiken Stappen op de camera (1) 1. Selecteer [ 2. Selecteer [ Verbinden met smartphone]. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. Wanneer de geschiedenis ( ) wordt weergegeven, kunt u op de pijltjestoetsen < >< > drukken om van scherm te wisselen. 3. Selecteer [Voeg apparaat v. verbinding toe].
4. Selecteer een optie. Is Camera Connect al geïnstalleerd, selecteer dan [Niet weergeven]. 5. Selecteer [Verbinden via Wi-Fi]. 6. Controleer de SSID (netwerknaam) en het wachtwoord. Controleer de SSID (1) en het Wachtwoord (2) die op de camera worden weergegeven. Er wordt geen wachtwoord weergegeven of gevraagd als u in [Instellingen Wi-Fi] de optie [Wachtwoord] op [Geen] instelt ( 491 ).
Opmerking Door bij stap 6 [Ander netwerk] te selecteren, kunt u een Wi-Fi-verbinding tot stand brengen via een toegangspunt ( ).
Stappen op de smartphone 7. Bedien de smartphone om een Wi-Fi-verbinding tot stand te brengen. Scherm van smartphone (voorbeeld) Activeer de Wi-Fi-functie op de smartphone en tik vervolgens op de SSID (netwerknaam) die u hebt gecontroleerd bij stap 6 van Stappen op de camera (1). Voer als wachtwoord het wachtwoord in dat u bij in stap 6 van Stappen op de camera (1) hebt gecontroleerd. 8. Open Camera Connect en tik op de camera waarmee u via Wi-Fi verbinding wilt maken.
Stappen op de camera (2) 9. Selecteer [OK]. Druk op de knop < > om beelden die kunnen worden bekeken te specificeren. Stel de configuratie in zoals beschreven bij Instellingen die zorgen dat beelden kunnen worden bekeken op smartphones, te beginnen bij stap 5. Het hoofdvenster van Camera Connect wordt weergegeven op de smartphone. De Wi-Fi-verbinding met een smartphone is nu voltooid. Bedien de camera met Camera Connect ( ). Zie voor het beëindigen van de Wi-Fi-verbinding De Wi-Fi-verbinding verbreken”.
Automatische beeldoverdracht tijdens opname Uw opnamen kunnen automatisch naar een smartphone worden verzonden. Voordat u deze stappen doorloopt, dient u ervoor te zorgen dat de camera en de smartphone met elkaar verbonden zijn via Wi-Fi. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [Verzend n. smartphone na opn.]. 3. Stel [Autom. verzenden] in op [Inschak.]. : Instellingen Wi-Fi].
4. Stel [Te verz. formaat] in. 5. Maak de opname.
Beelden naar een smartphone vanaf de camera verzenden U kunt de camera gebruiken om beelden naar een smartphone te versturen die is gekoppeld via Bluetooth (alleen Android-apparaten) of via Wi-Fi. 1. Schakel over naar afspelen. 2. Druk op de knop < 3. Selecteer [ >. Bld. n. smartphone vrz.]. Als u deze stap uitvoert terwijl u verbonden bent via Bluetooth, wordt een bericht weergegeven en schakelt de verbinding over naar een Wi-Fi-verbinding.
4. Selecteer verzendopties en verzend de beelden.
(1) Afzonderlijke beelden verzenden 1. Selecteer een beeld dat u wilt verzenden. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < >< > om een beeld te selecteren dat u wilt verzenden en druk vervolgens op < >. Om het beeld uit de indexweergave te selecteren, drukt u op de knop < >. 2. Selecteer [Wrg. bld. vrz.]. In [Te verz. formaat] kunt u de grootte van het te verzenden beeld selecteren. Bij het verzenden van films kunt u de beeldkwaliteit van te verzenden films selecteren in [Te verz. kwalit.].
(2) Meerdere geselecteerde beelden verzenden 1. Druk op < 2. Selecteer [Gesel. verz.]. >.
3. Selecteer de beelden die u wilt verzenden. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < >< > om een beeld te selecteren dat u wilt verzenden en druk vervolgens op < >. U kunt op de knop < > drukken om beelden te selecteren uit de weergave met drie beelden. Wilt u terugkeren naar de weergave van één beeld, druk dan op de knop < >. Nadat u de beelden die u wilt verzenden hebt geselecteerd, drukt u op de knop < >.
4. Selecteer [Te verz. formaat]. Selecteer op het getoonde scherm een beeldformaat. Bij het verzenden van films selecteert u de beeldkwaliteit in [Te verz. kwalit.]. 5. Selecteer [Verzend.].
(3) Een opgegeven bereik aan beelden verzenden 1. Druk op < 2. Selecteer [Reeks verzend.]. 3. Geef het bereik van de beelden op. >. Selecteer het eerste beeld (beginpunt). Selecteer het laatste beeld (eindpunt). Herhaal deze stap om de selectie op te heffen. U kunt op de knop < > drukken om het aantal beelden te wijzigen dat wordt weergegeven in de indexweergave.
4. Bevestig het bereik. Druk op de knop < 5. >. Selecteer [Te verz. formaat]. Selecteer op het getoonde scherm een beeldformaat. Bij het verzenden van films selecteert u de beeldkwaliteit in [Te verz. kwalit.]. 6. Selecteer [Verzend.].
(4) Alle beelden op de kaart verzenden 1. Druk op < 2. Selecteer [Alle op krt vrz.]. >.
3. Selecteer [Te verz. formaat]. Selecteer op het getoonde scherm een beeldformaat. Bij het verzenden van films selecteert u de beeldkwaliteit in [Te verz. kwalit.]. 4. Selecteer [Verzend.].
(5) Beelden verzenden die aan de zoekcriteria voldoen Verzend in één keer alle beelden die voldoen aan de zoekcriteria die u hebt ingesteld in [Beeldzoekvoork. instellen]. Zie Zoekcriteria voor beelden instellen voor meer informatie over [Beeldzoekvoork. instellen]. 1. Druk op < 2. Selecteer [Alle gev. vrz.]. >.
3. Selecteer [Te verz. formaat]. Selecteer op het getoonde scherm een beeldformaat. Bij het verzenden van films selecteert u de beeldkwaliteit in [Te verz. kwalit.]. 4. Selecteer [Verzend.].
Beeldoverdracht beëindigen Beelden overdragen van de camera als de camera gekoppeld is via Bluetooth (alleen Android-apparaten) Druk op de knop < > op het scherm voor beeldoverdracht. Selecteer [OK] om de beeldoverdracht te beëindigen en de Wi-Fi-verbinding verbreken. Beelden van de camera via een Wi-Fi-verbinding verzenden Druk op de knop < > op het scherm voor beeldoverdracht. Zie voor het beëindigen van de Wi-Fi-verbinding De Wi-Fi-verbinding verbreken.
Opmerking Als u de beeldoverdracht wilt annuleren, selecteert u tijdens de overdracht [Annuleer]. U kunt maximaal 999 bestanden tegelijk selecteren. Het is raadzaam om gedurende een Wi-Fi-verbinding de energiebesparingsfunctie van de smartphone uit te schakelen. Het selecteren van het gereduceerde formaat voor foto's is van toepassing op alle foto's die op dat moment worden verzonden. Merk op dat foto's met formaat niet verkleind worden.
Wi-Fi-verbindingen verbreken Voer een van de volgende handelingen uit. Tik in het Camera Connect-scherm op [ ]. Selecteer in het scherm [ Wi-Fi aan] de optie [Verbr., afs.]. Als het scherm [ Wi-Fi aan] niet wordt weergegeven, selecteert u [ Bluetooth-verbinding]. : Wi-Fi-/ Selecteer [Verbr., afs.] en selecteer vervolgens [OK] op het bevestigingsscherm.
Instellingen waarmee beelden kunnen worden weergegeven vanaf een smartphone Na het verbreken van de Wi-Fi-verbinding kunt u beelden opgeven. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [ Verbinden met smartphone]. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. Wanneer de geschiedenis ( ) wordt weergegeven, kunt u op de pijltjestoetsen < >< > drukken om van scherm te wisselen. 3. Selecteer [Apparaat bewerken/verwijderen].
4. Selecteer een smartphone. Selecteer de naam van de smartphone waarop u de beelden zichtbaar wilt maken. 5. Selecteer [Weerg. beelden].
6. Selecteer een optie. Selecteer [OK] om het instelscherm te openen. [Alle beelden] Alle beelden op de geheugenkaart kunnen worden weergegeven. [Beelden v. afgelopen dagen] Geef op basis van de datum aan welke beelden kunnen worden bekeken. Dit kan tot negen dagen terug. Wanneer [Afgel. dgn gem. beelden] wordt geselecteerd, kunnen beelden van uiterlijk het opgegeven aantal dagen voor de huidige datum worden weergegeven.
[Selecteer op classificatie] Specificeer welke beelden kunnen worden bekeken op basis van de (al dan niet) toegekende classificatie of het type classificatie. Nadat u het type classificatie hebt geselecteerd, worden de beelden die kunnen worden bekeken ingesteld. [Bestandsnummerreeks] (Selecteer reeks) Selecteer het eerste en laatste beeld dat kan worden bekeken van de reeks opnamen die op bestandsnummer zijn gesorteerd. 1.Druk op < > om het beeldselectiescherm weer te geven.
Waarschuwing Als de Wi-Fi-verbinding wordt verbroken terwijl u op afstand een film opneemt, gebeurt het volgende. • Elke filmopname die actief is in de filmopnamemodus blijft doorgaan. • Elke filmopname die actief is in de foto-opnamemodus stopt. Als een Wi-Fi-verbinding met een smartphone tot stand is gebracht, zijn bepaalde functies niet beschikbaar. Bij opnamen op afstand wordt de AF-snelheid mogelijk minder. Afhankelijk van de communicatiestatus wordt de beeldweergave of de ontspanknop vertraagd.
Verbinden met een computer via Wi-Fi De camera met EOS Utility bedienen Beelden op de camera automatisch verzenden In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de camera via Wi-Fi met een computer verbindt en hoe u de camera bedient met EOS-software of andere speciale software. Installeer de laatste versie van software op de computer voordat u een Wi-Fi-verbinding configureert. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de computer voor bedieningsinstructies voor de computer.
2. Selecteer [ Afstandsbedien. (EOS Utility)]. Wanneer de geschiedenis ( ) wordt weergegeven, kunt u op de pijltjestoetsen < >< > drukken om van scherm te wisselen. 3. Selecteer [Voeg apparaat v. verbinding toe]. 4. Controleer de SSID (netwerknaam) en het wachtwoord. Controleer de SSID (1) en het Wachtwoord (2) die op de camera worden weergegeven. Er wordt geen wachtwoord weergegeven of gevraagd als u in [Instellingen Wi-Fi] de optie [Wachtwoord] op [Geen] instelt.
Stappen op de computer (1) 5. Selecteer de SSID en voer het wachtwoord in. Scherm van computer (voorbeeld) Selecteer op het instelscherm van de computer de SSID die u hebt gecontroleerd bij stap 4 van Stappen op de camera (1). Voer als wachtwoord het wachtwoord in dat u bij in stap 4 van Stappen op de camera (1) hebt gecontroleerd.
Stappen op de camera (2) 6. Selecteer [OK]. Het volgende bericht wordt weergegeven. “******” staat voor de laatste zes cijfers van het MAC-adres van de camera waarmee u verbinding maakt.
Stappen op de computer (2) 7. 8. Start EOS Utility. Klik in EOS Utility op [Pairing over Wi-Fi/LAN/Koppelen via Wi-Fi/ LAN]. Als een bericht wordt weergegeven met betrekking tot de firewall, selecteert u [Yes/Ja]. 9. Klik op [Connect/Verbinden]. Selecteer de camera waarmee u verbinding wilt maken en klik op [Connect/Verbinden].
Stappen op de camera (3) 10. Breng een Wi-Fi-verbinding tot stand. Selecteer [OK].
Scherm [ Wi-Fi aan] Verbreken, afsluiten Verbreekt de Wi-Fi-verbinding. Bevestig instellingen U kunt de instellingen controleren. Foutdetails Als een Wi-Fi-verbindingsfout optreedt, kunt u de details van de fout controleren. De Wi-Fi-verbinding met een computer is nu voltooid. Bedien de camera met de EOS Utility op de computer. Zie voor het herstellen van de Wi-Fi-verbinding Opnieuw verbinden via Wi-Fi.
Beelden op de camera automatisch verzenden Met de speciale software Image Transfer Utility 2 kunt u beelden van de camera automatisch naar een computer verzenden. Stappen op de computer (1) 1. Maak verbinding met de computer en een toegangspunt en start Image Transfer Utility 2. Het scherm waarmee u de instellingen voor het koppelen kunt configureren, verschijnt wanneer u de instructies volgt die worden weergegeven wanneer u Image Transfer Utility 2 voor het eerst opent. Stappen op de camera (1) 2.
4. Selecteer [OK]. 5. Maak verbinding via Wi-Fi een toegangspunt. Breng een Wi-Fi-verbinding tot stand tussen de camera en het toegangspunt waarmee de computer is verbonden. Raadpleeg voor verbindingsinstructies Wi-Fi-verbinding via Access Points. 6. Selecteer de computer waarmee de camera moet worden gekoppeld.
Stappen op de computer (2) 7. Koppel camera en computer. Selecteer de camera en klik op [Pairing]. Stappen op de camera (2) 8. Selecteer [OK]. 9. Selecteer [Beeldverzendingsopties].
10. Selecteer de opnamen die u wilt verzenden. Selecteert u [Gesel. blden] in [Verzendbereik], stel dan in het scherm [Selecteer te verzenden beelden] in welke beelden u wilt verzenden. Schakel de camera uit nadat de instellingen voltooid zijn. Beelden op de camera worden automatisch naar de actieve computer verzonden als u de camera binnen het bereik van het toegangspunt inschakelt. Waarschuwing Als beelden niet automatisch worden verzonden, probeer dan de camera opnieuw te starten.
Verbinden met een printer via Wi-Fi Beelden printen Printinstellingen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u beelden kunt printen door de camera via Wi-Fi rechtstreeks met een printer te verbinden die PictBridge (draadloos LAN) ondersteunt. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de printer voor de bedieningsinstructies voor de printer. 1. Selecteer [ : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. 2. Selecteer [ Afdrukken van Wi-Fi-printer].
3. Selecteer [Voeg apparaat v. verbinding toe]. 4. Controleer de SSID (netwerknaam) en het wachtwoord. Controleer de SSID (1) en het Wachtwoord (2) die op de camera worden weergegeven. Er wordt geen wachtwoord weergegeven of gevraagd als u in [Instellingen Wi-Fi] de optie [Wachtwoord] op [Geen] instelt ( 5. ). Configureer de printer. Selecteer in het Wi-Fi-instellingenmenu van de printer de SSID die u hebt gecontroleerd. Voer als wachtwoord het in stap 4 gecontroleerde wachtwoord in.
6. Selecteer de printer. Selecteer in de lijst met gedetecteerde printers de gewenste printer voor een Wi-Fi-verbinding. Als uw voorkeursprinter niet in de lijst wordt weergegeven, kunt u door [Zoek opnieuw] te selecteren de camera laten proberen om uw printer te zoeken. Opmerking Om een Wi-Fi-verbinding tot stand te brengen via een access point raadpleegt u Wi-Fi-verbinding via Access Points.
Beelden printen Afzonderlijke beelden printen 1. Selecteer het beeld dat u wilt afdrukken. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < >< > om een beeld te selecteren dat u wilt printen en druk vervolgens op < >. Om het beeld uit de indexweergave te selecteren, drukt u op de knop >. < 2. Selecteer [Beeld printen].
3. Print het beeld. Zie Printinstellingen voor de instelprocedure voor afdrukinstellingen. Selecteer [Print] en vervolgens [OK] om het printen te starten.
Printen volgens opgegeven beeldopties 1. Druk op < 2. Selecteer [Printopties]. 3. Stel de gewenste printopties in. >. Zie Printopties (DPOF) voor de instelprocedure voor afdrukinstellingen. Als de printopties zijn voltooid voordat u een Wi-Fi-verbinding tot stand hebt gebracht, gaat u naar stap 4.
4. Selecteer [Print]. [Print] kan alleen worden geselecteerd als een beeld is geselecteerd en de printer klaar is om af te drukken. 5. Configureer [Papier inst.] ( 6. Print het beeld. ). Als [OK] wordt geselecteerd, start het afdrukken. Waarschuwing Het maken van opnamen is niet mogelijk wanneer via Wi-Fi verbinding is gemaakt met een printer. U kunt films niet afdrukken. Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat printen.
Opmerking Wanneer u een accu als voeding voor de camera gebruikt, moet de accu volledig opgeladen zijn. Afhankelijk van de bestandsgrootte en de beeldkwaliteit kan het even duren voordat het printen begint nadat u [Print] hebt geselecteerd. Als u het printen wilt beëindigen, drukt u op < > terwijl [Annuleer] wordt weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Printinstellingen De schermweergave en instellingsopties verschillen per printer. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. Scherm met printinstellingen (1) Hiermee stelt u het printen van datums of bestandsnummers in ( (2) Hiermee stelt u de printeffecten in ( (3) Hiermee stelt u het aantal te printen exemplaren in ( (4) Hiermee stelt u het printgebied in ( ). ). ). ).
Papierinstellingen Selecteer [Papier inst.]. [ ] Het papierformaat instellen Selecteer het formaat van het papier in de printer.
[ ] Het papiertype instellen Selecteer het type papier in de printer. [ ] De pagina-indeling instellen Selecteer de pagina-indeling. Waarschuwing Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van het printpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname zonder randen af te drukken. Beelden kunnen ook worden afgedrukt met een lagere resolutie. [ ] Het afdrukken van de datum en het bestandsnummer instellen Selecteer [ ].
Selecteer wat u wilt afdrukken.
[ ] De afdrukeffecten instellen (beeldoptimalisatie) Selecteer [ ]. Selecteer afdrukeffecten. Waarschuwing ISO-snelheden kunnen verkeerd worden aangegeven in opname-informatie die wordt geprint voor beelden die zijn vastgelegd met een uitgebreide ISO-snelheid (H). De instelling [Standaard] voor printeffecten en andere opties verwijst naar standaardinstellingen die door de fabrikant van de printer bepaald zijn.
Het beeld bijsnijden Stel bijsnijden in vlak voordat u afdrukt. Als u andere afdrukinstellingen wijzigt nadat u beelden hebt bijgesneden, moet u de beelden mogelijk opnieuw bijsnijden. 1. Selecteer [Trimmen] in het scherm met printinstellingen. 2. Stel de grootte, positie en beeldverhouding van het bijsnijdkader in. Het gedeelte van het beeld dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt geprint. U kunt de vorm van het kader (beeldverhouding) wijzigen met [Papier inst.].
Waarschuwing Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden beeldgebied niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven. De verlaging van de resolutie waarmee beelden worden geprint neemt toe naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt. Opmerking Printerproblemen oplossen Wordt het afdrukken niet hervat nadat u een printerfout hebt opgelost (zoals geen inkt of papier) en [Doorgaan] hebt geselecteerd, gebruik dan de knoppen op de printer.
Beelden naar een webservice verzenden Image.Canon registreren Beelden verzenden In deze sectie wordt beschreven hoe u beelden verzendt naar image.canon. Image.Canon registreren Koppel de camera met image.canon om beelden rechtstreeks vanaf de camera te verzenden. Een computer of smartphone met een browser en internetverbinding is vereist. U moet een e-mailadres invoeren dat u op uw computer of smartphone gebruikt. Voor instructies over het gebruik van image.
2. Selecteer [ 3. Selecteer [Akkoord]. 4. Breng een Wi-Fi-verbinding tot stand. Uploaden naar webservice]. Maak verbinding via Wi-Fi een toegangspunt. Ga naar stap 6 van Wi-Fi-verbinding via Access Points.
5. Voer uw e-mailadres in. Voer uw e-mailadres in en selecteer [OK]. 6. Voer een viercijferig nummer in. Voer een zelfgekozen viercijferig nummer in en selecteer [OK].
7. Selecteer [OK]. Het pictogram [ ] verandert in [ ]. Stappen op de computer of smartphone 8. Stel de webkoppeling op de camera in. Open de pagina in het meldingsbericht. Volg de instructies op de pagina met instellingen voor het koppelen van de camera om de instellingen te voltooien.
Stappen op de camera (2) 9. Voeg 'image.canon' als bestemming toe. Selecteer [ ]. image.canon is nu toegevoegd.
Beelden verzenden Beelden kunnen naar image.canon worden gestuurd. Originele bestanden van beelden die naar image.canon worden verzonden, worden gedurende 30 dagen bijgehouden zonder opslagbeperkingen en kunnen worden gedownload naar computers of overgedragen naar andere webservices. Verbinding maken met image.canon via Wi-Fi 1. Selecteer [ 2. Selecteer image.canon. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding].
Afzonderlijke beelden verzenden 1. Selecteer een beeld dat u wilt verzenden. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < >< > om een beeld te selecteren dat u wilt verzenden en druk vervolgens op >. < Om het beeld uit de indexweergave te selecteren, drukt u op de knop >. < 2. Selecteer [Wrg. bld. vrz.]. In [Te verz. formaat] kunt u de grootte van het te verzenden beeld selecteren. Selecteer [OK] op het scherm nadat de beelden zijn verzonden om de Wi-Fi-verbinding te beëindigen.
Meerdere geselecteerde beelden verzenden 1. Druk op < 2. Selecteer [Gesel. verz.]. 3. Selecteer de beelden die u wilt verzenden. >. Gebruik het instelwiel < > of de pijltjestoetsen < >< > om een beeld te selecteren dat u wilt verzenden en druk vervolgens op >. < U kunt op de knop < > drukken het beeld te selecteren uit de weergave met drie beelden. Wilt u terugkeren naar de weergave van >.
4. Selecteer [Te verz. formaat]. Selecteer op het getoonde scherm een beeldformaat. 5. Selecteer [Verzend.]. Selecteer [OK] op het scherm nadat de beelden zijn verzonden om de Wi-Fi-verbinding te beëindigen.
Een opgegeven bereik aan beelden verzenden Geef het bereik op van beelden om alle beelden binnen dit bereik in een keer te verzenden. 1. Druk op < 2. Selecteer [Reeks verzend.]. 3. Geef het bereik van de beelden op. >. Selecteer het eerste beeld (beginpunt). Selecteer het laatste beeld (eindpunt). De beelden worden geselecteerd en [ ] wordt weergegeven. Herhaal deze stap om de selectie op te heffen.
4. Bevestig het bereik. Druk op de knop < 5. >. Selecteer [Te verz. formaat]. Selecteer op het getoonde scherm een beeldformaat. 6. Selecteer [Verzend.]. Selecteer [OK] op het scherm nadat de beelden zijn verzonden om de Wi-Fi-verbinding te beëindigen.
Alle beelden op de kaart verzenden 1. Druk op < 2. Selecteer [Alle op krt vrz.]. >.
3. Selecteer [Te verz. formaat]. Selecteer op het getoonde scherm een beeldformaat. 4. Selecteer [Verzend.]. Selecteer [OK] op het scherm nadat de beelden zijn verzonden om de Wi-Fi-verbinding te beëindigen.
Beelden verzenden die aan de zoekcriteria voldoen Verzend in één keer alle beelden die voldoen aan de zoekcriteria die u hebt ingesteld in [Beeldzoekvoork. instellen]. Zie Zoekcriteria voor beelden instellen voor meer informatie over [Beeldzoekvoork. instellen]. 1. Druk op < 2. Selecteer [Alle gev. vrz.]. >.
3. Selecteer [Te verz. formaat]. Selecteer op het getoonde scherm een beeldformaat. 4. Selecteer [Verzend.]. Selecteer [OK] op het scherm nadat de beelden zijn verzonden om de Wi-Fi-verbinding te beëindigen. Waarschuwing Wanneer u via Wi-Fi verbonden bent met image.canon kunt u geen beelden maken, zelfs als u de ontspanknop van de camera helemaal indrukt.
Opmerking Sommige beelden kunt u mogelijk niet verzenden met [Reeks verzend.], [Alle op krt vrz.] of [Alle gev. vrz.]. Wanneer u het beeldformaat wijzigt, wordt het formaat gewijzigd van alle beelden die tegelijk moeten worden verzonden. Houd er rekening mee dat films en foto's van -formaat niet verkleind worden. [Gereduceerd] geldt alleen voor foto's die worden gemaakt met camera's van hetzelfde model als deze camera. Foto's van andere modellen worden zonder aanpassing van het formaat verzonden.
Beelden streamen Voorbereiden om te streamen Live streamen U kunt live beelden van de camera streamen. Alleen tijdens het streamen kunt u draadloze afstandsbediening BR-E1 gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar). Let op: voordat u gaat streamen, moet u de camera koppelen met draadloze afstandsbediening BR-E1 ( ). Waarschuwing Controleer van tevoren op de website van YouTube de vereisten om te streamen op YouTube.
Stappen op de camera 2. Selecteer [ ]. Er wordt een [Live streamen]-pictogram toegevoegd.
Waarschuwing Streamen YouTube is de enige streamingdienst die door deze camera wordt ondersteund. Voordat u streamingdiensten kunt gebruiken, moet u de registratie bij image.canon voltooien. YouTube-streaming kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd, opgeschort of beëindigd. Canon is op geen enkele manier verantwoordelijk voor diensten van derden, zoals YouTube-streaming. Er wordt tijdens het streamen geen beeld op de kaart opgeslagen (maar er moet wel een kaart in de camera zitten).
Live streamen U kunt ook streamen door met de camera een evenement te selecteren dat u van tevoren op de YouTube-site hebt geconfigureerd (door de streamingtijd en -titel in te voeren). 1. Voltooi de evenementinstellingen op de website van YouTube. Ga naar de website van YouTube voor instructies. 2. Stel het programmakeuzewiel in op < >. U kunt de filmopnamemodus selecteren ([Autom. moviebelich.] of >→ [Handm. moviebelich.], die kan worden ingesteld in < [Opnamemodus]). 3. Begin met streamen.
4. Bekijk de servicevoorwaarden. Lees de weergegeven overeenkomst en kies [Akkoord]. 5. Selecteer een evenement. Selecteer van tevoren een evenement dat u hebt toegevoegd via de website van YouTube. Er worden maximaal 20 evenementen weergegeven. Opmerking Als u berichten krijgt die aangeven dat het streamen niet kan worden gestart, is het evenement nog niet geregistreerd. Voeg het evenement toe vanaf de website van YouTube.
6. Controleer de streamgegevens. Selecteer [OK]. 7. Selecteer [OK]. 8. Selecteer [PRVW] of [LIVE]. Door [PRVW] (Voorbeeld) te selecteren, hebt u de mogelijkheid om uw stream te testen zonder de beelden openbaar vrij te geven. Dit is handig om het beeld te controleren voordat u begint met streamen. Door [LIVE] (Live) te selecteren, kunt u direct beginnen met streamen.
9. Start het voorbeeld of de stream. Configureer opnamefuncties, net als bij normale filmopnamen. Druk op de filmopnameknop als u klaar bent. Het voorbeeld of de stream begint automatisch nadat [Voorbeeld voorbereiden] of [Voorbereiden op streamen] wordt weergegeven. Tijdens het voorbeeld of de stream wordt rechts bovenaan respectievelijk [ PRVW] of [ LIVE] weergegeven. De tijd die verstreken is sinds u op de filmopnameknop hebt gedrukt, wordt weergegeven in het scherm met het voorbeeld of de stream (1).
11. Sluit de streamingmodus af. Druk op de knop < > en selecteer vervolgens [OK]. Waarschuwing Het duurt even voordat het streamen begint bij stap 9. Bedien de camera niet terwijl het bericht wordt weergegeven. In geval van weergaveproblemen (beschadigde tekens) op de camera voor tekst die u op de YouTube-site hebt ingevoerd, voert u de tekst van de YouTube-site opnieuw in ASCII-indeling in (letters of cijfers van één byte).
Wi-Fi-verbinding via Access Points Cameratoegangspuntmodus IP-adres handmatig instellen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u verbinding maakt met een Wi-Fi-netwerk via een toegangspunt dat compatibel is met WPS (PBC-modus). Controleer eerst de locatie van de WPS-knop en hoelang u deze moet indrukken. Het kan circa één minuut duren om een Wi-Fi-verbinding tot stand te brengen. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding].
3. Selecteer [Voeg apparaat v. verbinding toe]. Het volgende bericht wordt weergegeven als u [ Verbinden met smartphone] hebt geselecteerd. Is Camera Connect al geïnstalleerd, selecteer dan [Niet weergeven]. In het scherm [Verbinden met smartphone] dat vervolgens wordt weergegeven, selecteert u [Verbinden via Wi-Fi]. 4. Selecteer [Ander netwerk]. Weergegeven wanneer [ ], [ 568 ] of [ ] is geselecteerd.
5. Selecteer [Verbind via WPS]. Opmerking Voor [Camera access point modus] dat wordt weergegeven bij stap 5 raadpleegt u Cameratoegangspuntmodus. 6. Selecteer [WPS (PBC-modus)]. Selecteer [OK].
7. Maak verbinding met het toegangspunt via Wi-Fi. Druk op de WPS-knop van het toegangspunt. Selecteer [OK]. 8. Selecteer [Autom. instellen]. Selecteer [OK] om het instelscherm voor de Wi-Fi-functie te openen. Als er een fout optreedt met [Autom. instellen], raadpleegt u IP-adres handmatig instellen.
9. Geef de instellingen voor de Wi-Fi-functie op. [ Verbinden met smartphone] Tik in het Wi-Fi-instelscherm van de smartphone op de SSID (netwerknaam) die op de camera wordt getoond. Voer vervolgens het wachtwoord voor de verbinding in. Ga naar stap 8 van Wi-Fi-verbinding zonder Bluetooth te gebruiken. [ Afstandsbedien. (EOS Utility)] Ga naar stap 7 of 8 bij Stappen op de computer (2). [ Afdrukken van Wi-Fi-printer] Ga naar stap 6 van Verbinden met een printer via Wi-Fi. Registreer image.
Cameratoegangspuntmodus Cameratoegangspuntmodus is een verbindingsmodus om de camera rechtstreeks met elk apparaat via Wi-Fi te verbinden. Weergegeven wanneer [ ], [ ] of [ ] geselecteerd is na [ : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding].
IP-adres handmatig instellen De opties die worden weergegeven, variëren afhankelijk van de Wi-Fi-functie. 1. Selecteer [Handm. Instellen]. Selecteer [OK]. 2. Selecteer een optie. Selecteer een optie om het scherm voor numerieke invoer te openen. Selecteer [Inschak.] om een gateway te gebruiken en selecteer vervolgens [Adres].
3. Voer de gewenste waarden in. Draai aan het instelwiel < > om de invoerpositie in het bovenste gedeelte te verplaatsen en gebruik de pijltjestoetsen < >< > om cijfers te selecteren die u wilt invoeren. Druk op < > om het geselecteerde cijfer in te voeren. Wilt u het zojuist ingevoerde nummer verwijderen, druk dan op de knop < >. Selecteer [OK] nadat de cijfers zijn ingevoerd. Het scherm van stap 2 wordt opnieuw weergegeven. 4. Selecteer [OK].
Verbinding maken met een draadloze afstandsbediening Deze camera kan ook via Bluetooth worden verbonden met de draadloze afstandsbediening BR-E1 (afzonderlijk verkrijgbaar, ) om op afstand opnamen te maken. 1. Selecteer [ : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. 2. Selecteer [ Verb. m. draadl.afstandsb.]. 3. Selecteer [Voeg apparaat v. verbinding toe].
4. Koppel de apparaten. Wanneer het scherm [Pairing] verschijnt, houdt u de knoppen en op de BR-E1 tegelijkertijd minstens 3 seconden ingedrukt. Nadat een bericht bevestigt dat de camera gekoppeld is met de BR-E1, drukt u op < >. 5. Stel de camera in voor opnamen maken op afstand. Wanneer u foto's maakt, selecteert u [ transportmodus ( ). Stel voor filmopnamen [ ] of [ ] als de : Afst.bediening] in op [Inschak.].
Het koppelen annuleren Wis informatie over de verbonden afstandsbediening voordat u een andere BR-E1 koppelt. 1. Selecteer [ : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. 2. Selecteer [ Verb. m. draadl.afstandsb.]. 3. Selecteer [Verbindingsinformatie verwijd.].
4. Selecteer [OK].
Opnieuw verbinden via Wi-Fi Ga als volgt te werk om opnieuw verbinding te maken met apparaten of webservices met geregistreerde verbindingsinstellingen. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. Selecteer in de weergegeven historie een optie waarmee u via Wi-Fi verbinding wilt maken. Wordt de optie niet weergegeven, druk dan op de pijltjestoetsen < >< > om van scherm te wisselen. De historie wordt niet weergegeven wanneer [Verbindingshist.] ingesteld is op [Verbergen] ( ).
3. Bedien het verbonden apparaat. [ ] Smartphone Open Camera Connect. Als het doel van de verbinding van de smartphone is gewijzigd, herstelt u deze om via Wi-Fi verbinding te kunnen maken met de camera of hetzelfde toegangspunt als de camera. Als de camera rechtstreeks via Wi-Fi wordt verbonden met een smartphone, wordt “_Canon0A” weergegeven aan het einde van de SSID. [ ] Computer Start de EOS-software op de computer.
Meerdere verbindingsinstellingen vastleggen U kunt maximaal 10 verbindingsinstellingen voor de draadloze communicatiefuncties vastleggen. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. Wanneer de geschiedenis ( ) wordt weergegeven, kunt u van scherm wisselen met de pijltjestoetsen < >< >. Zie Verbinden met een smartphone voor informatie over [ Verbinden met smartphone]. Zie Verbinden met een computer via Wi-Fi voor informatie over [ Afstandsbedien. (EOS Utility)].
Opmerking Als u verbindingsinstellingen wilt verwijderen, raadpleegt u Verbindingsinstellingen wijzigen of verwijderen.
Vliegtuigmodus U kunt Wi-Fi- en Bluetooth-functies tijdelijk uitschakelen. 1. Selecteer [ 2. Ingesteld op [Aan]. [ : Vliegtuigmodus]. ] wordt weergegeven op het scherm. Opmerking [ ] wordt mogelijk niet weergegeven bij foto-opnamen, filmopnamen of tijdens het afspelen, afhankelijk van de weergave-instellingen. Als dit niet wordt weergegeven, drukt u herhaaldelijk op de knop < > om gedetailleerde informatie weer te geven.
Wi-Fi-instellingen 1. Selecteer [ : Instellingen Wi-Fi].
2. Selecteer een optie. Wi-Fi Als het gebruik van elektronische en draadloze apparaten verboden is, zoals in een vliegtuig of ziekenhuis, stelt u deze optie in op [Uitschak.]. Wachtwoord Stel deze optie in op [Geen] om Wi-Fi-verbindingen zonder wachtwoord tot stand te kunnen brengen (behalve wanneer via Wi-Fi verbinding wordt gemaakt met een toegangspunt). Verbindingshistorie U kunt de verbindingsgeschiedenis voor apparaten waarmee via Wi-Fi verbinding is gemaakt instellen op [Weergeven] of [Verbergen].
Bluetooth-instellingen 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Inst. v. Bluetooth]. Bluetooth Selecteer [Uitschak.] als u de Bluetooth-functie niet gaat gebruiken. Verbindingsinfo controleren U kunt de naam en de communicatiestatus van het gekoppelde apparaat controleren. Bluetooth-adres U kunt het Bluetooth-adres van de camera controleren.
Bijnaam U kunt de bijnaam van de camera (die wordt weergegeven op smartphones en andere camera's) naar wens wijzigen. 1. Selecteer [ 2. Voer tekst in door het virtuele toetsenbord te gebruiken. : Bijnaam]. Wanneer u klaar bent met het invoeren van tekens, drukt u op de knop < >.
GPS-instellingen GPS via mobiel Weergave van GPS-verbinding GPS via mobiel U kunt beelden van geotags voorzien met een smartphone die Bluetooth ondersteunt Voltooi deze instellingen nadat u de speciale app Camera Connect op de smartphone ( hebt geïnstalleerd. 1. Activeer locatievoorzieningen op de smartphone. 2. Breng een Bluetooth-verbinding tot stand. Start Camera Connect en koppel de camera en de smartphone via Bluetooth. 3. Selecteer [ : GPS-instellingen].
4. Selecteer [GPS via mobiel]. 5. Selecteer [Inschak.]. 6. Maak de opname. Beelden worden van geotags voorzien met de informatie van de smartphone.
Weergave van GPS-verbinding U kunt de status van de verkregen locatie-informatie op de smartphone bekijken op het GPS-verbindingspictogram op de schermen voor foto-opnamen of filmopnamen (respectievelijk en ). Grijs: locatievoorzieningen zijn uitgeschakeld. Knippert: locatie-informatie kan niet worden opgehaald. Aan: locatie-informatie is opgehaald. Beelden voorzien van geotags tijdens het maken van opnamen Beelden die u vastlegt terwijl het GPS-pictogram oplicht, worden van geotags voorzien.
Waarschuwing De smartphone kan locatie-informatie alleen ophalen als deze met de camera is verbonden via Bluetooth. Route-informatie wordt niet opgehaald. De opgehaalde locatie-informatie is mogelijk niet nauwkeurig afhankelijk van de reisomstandigheden en de status van de smartphone. Het kan even duren voordat locatie-informatie is opgehaald van de smartphone nadat de camera is ingeschakeld. Locatie-informatie wordt niet langer opgehaald na een van de volgende handelingen.
Verbindingsinstellingen wijzigen of verwijderen Als u verbindingsinstellingen wilt wijzigen of verwijderen, verbreekt u eerst de Wi-Fiverbinding. 1. Selecteer [ 2. Selecteer een optie. : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. Wanneer de geschiedenis ( ) wordt weergegeven, kunt u op de >< > drukken om van scherm te wisselen.
3. Selecteer [Apparaat bewerken/verwijderen]. U kunt de Bluetooth-verbinding wijzigen door een smartphone met de aanduiding [ ] in het grijs te selecteren. Nadat het scherm [Verbinden met smartphone] wordt weergegeven, selecteert u [Koppelen via Bluetooth]. Druk daarna in het volgende scherm op < >. 4. Selecteer het apparaat waarvoor de verbindingsinstellingen gewijzigd of verwijderd moeten worden.
5. Selecteer een optie. Wijzig of verwijder de verbindingsinstellingen in het getoonde scherm. Bijnaam apparaat veranderen Met het virtueel toetsenbord kunt u de bijnaam van het apparaat veranderen ( ). Weerg. beelden ( ) Weergegeven wanneer [ of Verbinden met smartphone] is geselecteerd. De instellingen worden onder op het scherm weergegeven. Verbindingsinformatie verwijd.
Resetten van de communicatie-instellingen Alle draadloze communicatie-instellingen kunnen worden gewist. Door de draadloze communicatie-instellingen te wissen, kunt u voorkomen dat de informatie wordt weergegeven wanneer u de camera uitleent of weggeeft. 1. Selecteer [ 2. Selecteer [OK]. : Reset communicatie-instell.].
Scherm Info bekijken U kunt foutdetails en het MAC-adres van de camera controleren. 1. Selecteer [ 2. Druk op de knop < : Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding]. >. Het scherm [Info bekijken] wordt weergegeven. Als een fout is opgetreden, drukt u op < foutmelding weer te geven.
Bediening van het virtuele toetsenbord (1) Invoergebied, voor het invoeren van tekst (2) Cursortoetsen, voor verplaatsingen binnen het invoergebied (3) Huidig aantal tekens/beschikbaar aantal (4) Toetsenbord (5) Van invoermodus wisselen (6) Spatie (7) Een teken verwijderen in het invoergebied (8) De invoer afsluiten Om de cursor binnen (1) te verplaatsen, kunt u ook aan het instelwiel < > draaien. Gebruik de pijltjestoetsen < >< >< >< > om van of naar (2) en (4)-(7) te navigeren.
Reageren op foutmeldingen Wanneer een fout optreedt, kunt u op een van de volgende manieren meer informatie over de fout weergeven. Verhelp vervolgens de oorzaak van de fout aan de hand van de voorbeelden in dit hoofdstuk. Druk in het scherm [Info bekijken] op < >. Selecteer [Foutdetails] in het scherm [Wi-Fi aan].
11: Verb.doel niet gevonden Kunt u in het geval van [ ] kijken of Camera Connect wordt uitgevoerd? • Maak verbinding met behulp van Camera Connect ( Kunt u in het geval van [ ). ] kijken of de EOS-software wordt uitgevoerd? • Start de EOS-software en breng de verbinding opnieuw tot stand ( Kunt u in het geval van [ ). ] kijken of de printer is ingeschakeld? • Schakel de printer in.
21: Geen adres toegewezen door DHCP server Controleren op de camera Het IP-adres op de camera is ingesteld op [Autom. instellen]. Is dit de juiste instelling? • Als u geen DHCP-server gebruikt, stelt u het IP-adres op de camera in op [Handm. Instellen] en configureert u vervolgens de instellingen ( ). Controleren op de DHCP-server Is de DHCP-server ingeschakeld? • Schakel de DHCP-server in.
22: Geen respons van DNS server Controleren op de camera Komt het IP-adres van de DNS-server op de camera overeen met het werkelijke IPadres van de DNS-server? • Stel het IP-adres in op [Handm. Instellen] en stel op de camera hetzelfde IP-adres in als de gebruikte DNS-server ( ). Controleren op de DNS-server Is de DNS-server ingeschakeld? • Schakel de DNS-server in.
23: Device met zelfde IP-adres bestaat op gesel. netwerk Controleren op de camera Hebben de camera en een ander apparaat dat via Wi-Fi met hetzelfde netwerk is verbonden, hetzelfde IP-adres? • Wijzig het IP-adres van de camera om te voorkomen dat twee apparaten hetzelfde adres gebruiken. U kunt ook het IP-adres van het andere apparaat met het dubbele adres wijzigen. • Als het IP-adres van de camera in een netwerkomgeving met een DHCP-server is ingesteld op [Handm.
61: Geselect. SSID wireless LAN network niet gevonden Zijn er obstakels tussen de camera en de antenne van het toegangspunt? • Verplaats de antenne van het toegangspunt zo dat deze duidelijk te zien is vanaf het punt waar u de camera gebruikt ( ). Controleren op de camera Zijn de SSID-instelling van de camera en die van het toegangspunt hetzelfde? • Controleer de SSID van het toegangspunt en stel de SSID op de camera overeenkomstig in.
64: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal Zijn de camera en het toegangspunt zo ingesteld dat ze dezelfde encryptiemethode gebruiken? • De camera ondersteunt de volgende encryptiemethoden: WEP, TKIP en AES. Wordt op MAC-adres gefilterd en is het MAC-adres van de gebruikte camera bij het toegangspunt geregistreerd? • Registreer het MAC-adres van de gebruikte camera bij het toegangspunt. U kunt het MAC-adres controleren op het scherm [Info bekijken] ( ).
68: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal. Start opnieuw. Hebt u de WPS-knop (Wi-Fi Protected Setup) op het toegangspunt lang genoeg ingedrukt? • Houd de WPS-knop zo lang ingedrukt als in de instructiehandleiding van het toegangspunt is opgegeven. Probeert u verbinding te maken in de buurt van het toegangspunt? • Probeer verbinding te maken wanneer beide apparaten zich binnen elkaars bereik bevinden. 69: Meerdere wireless LAN-terminals gevonden. Kan geen verbinding maken. Start opnieuw.
127: Er is een fout opgetreden Tijdens het verbinden met de webservice heeft zich een ander probleem voorgedaan dan foutnummercode 121 t/m 126. • Probeer nogmaals om de Wi-Fi-verbinding met image.canon tot stand te brengen. 130: De server is bezet Wacht even en probeer het opnieuw De website van image.canon is momenteel bezet. • Probeer image.canon later opnieuw te openen via Wi-Fi. 131: Probeer het nogmaals Er is een fout opgetreden toen geprobeerd werd via Wi-Fi verbinding te maken met image.canon.
141: Printer is bezig. Probeer opnieuw te verbinden. Is de printer bezig met printen? • Probeer nogmaals de Wi-Fi-verbinding met de printer tot stand te brengen nadat het afdrukproces is voltooid. Heeft een andere camera verbinding gemaakt met de printer via Wi-Fi? • Probeer nogmaals de Wi-Fi-verbinding met de printer tot stand te brengen nadat de Wi-Fi-verbinding met de andere camera is verbroken. 142: Kon printergegevens niet inlezen. Maak nieuwe verbinding om het opnieuw te proberen.
Voorzorgsmaatregelen voor de draadloze communicatiefunctie Afstand tussen camera en smartphone Installatielocatie van de antenne voor het toegangspunt Elektronische apparaten in de buurt van het toegangspunt Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik van meerdere camera's Als de overdrachtssnelheid afneemt, de verbinding wordt verbroken of andere problemen optreden bij het gebruik van draadloze communicatiefuncties, kunt u de volgende suggesties voor oplossingen proberen.
Afstand tussen camera en smartphone Als de camera te ver uit de buurt is van de smartphone, wordt een Wi-Fi-verbinding mogelijk niet tot stand gebracht, zelfs als een Bluetooth-verbinding wel mogelijk is. Breng in dat geval camera en smartphone dichter bij elkaar en breng een Wi-Fi-verbinding tot stand. Installatielocatie van de antenne voor het toegangspunt Bij gebruik binnenshuis installeert u het apparaat in de ruimte waar u de camera gebruikt.
Beveiliging Als de veiligheidsinstellingen niet correct zijn ingesteld, kunnen zich de volgende problemen voordoen. Bekijken van de overdracht Derden met slechte bedoelingen kunnen wireless LAN-overdrachten opsporen en proberen om de gegevens op te halen die u verzendt. Ongeoorloofde netwerktoegang Derden met slechte bedoelingen kunnen ongeoorloofde toegang krijgen tot het netwerk dat u gebruikt en informatie stelen, wijzigen of vernietigen.
Netwerkinstellingen controleren Windows Open de [Opdrachtprompt] van Windows, typ ipconfig/all en druk op de -toets. Behalve het aan de computer toegewezen IP-adres, worden ook het subnetmasker, de gateway en de DNS-server getoond. macOS Open in macOS de toepassing [Terminal], typ ifconfig -a in en druk op de toets . Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen, staat onder het item [en0] naast [inet], in de indeling '***.***.***.***'.
Draadloze communicatiestatus De status van de draadloze verbinding wordt weergegeven op het scherm.
Indicator Bluetooth-functie Bluetooth-functie Anders dan [Uitschak.] [Uitschak.
Instellingen In dit hoofdstuk worden menu-instellingen op het insteltabblad ([ ]) beschreven. rechts naast een paginatitel geeft functies aan die alleen beschikbaar zijn in creatieve modi (< >/< >/< >/< >).
Tabbladmenu's: instellingen Instellingen 1 (1) Selecteer map (2) Bestandnr. (3) Kaart formatteren (4) Auto. roteren (5) Rotatiegeg. toev.
Instellingen 3 (1) Weergave-inst.
Instellingen 5 (1) Camera resetten (2) Persoonlijke voorkeuze(C.Fn) (3) Copyrightinformatie (4) Handleiding/software URL (5) Certificaatlogo weergeven (6) Firmware In de basismodi verschijnt het volgende scherm voor [ 4]. ([ 5] wordt niet weergegeven.
Mapinstellingen Een map maken Een map selecteren U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de vastgelegde beelden worden opgeslagen. Een map maken 1. Selecteer [ : Selecteer map]. 2. Selecteer [Maak map].
3. Selecteer [OK].
Een map selecteren (1) Mapnaam (2) Aantal beelden in de map (3) Laagste bestandsnummer (4) Hoogste bestandsnummer Selecteer een map op het mapselectiescherm. Vastgelegde beelden worden opgeslagen in de geselecteerde map. Opmerking Mappen Een map kan maximaal 9999 beelden bevatten (bestandsnummers 0001–9999). Wanneer een map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een mapnummer dat één cijfer hoger is.
Bestandsnummering Continu Automatisch resetten Handmatig resetten Aan de vastgelegde beelden die in een map zijn opgeslagen, wordt een bestandsnummer toegekend van 0001 tot 9999. U kunt de nummering van de beeldbestanden wijzigen. (voorbeeld) (1) Bestandsnummer 1. Selecteer [ : Bestandnr.].
2. Stel het item in. Selecteer [Nummering]. Selecteer [Continu] of [Auto. reset]. Als u de bestandsnummering wilt resetten, selecteert u [Handm. reset] ( ). Selecteer [OK] om een nieuwe map te maken, waarna het bestandsnummer begint met 0001. Waarschuwing Als het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog vrije opslagruimte heeft.
Continu Voor een continue bestandsnummering, ongeacht of u van kaart wisselt of mappen maakt Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot 9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Automatisch resetten Voor het herstarten van de bestandsnummering vanaf 0001 na het verwisselen van kaarten of het aanmaken van mappen Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de bestandsnummering weer bij 0001 voor de nieuwe beelden die worden opgeslagen. Dit is handig als u de beelden per kaart of map wilt archiveren.
Handmatig resetten Voor het terugzetten van de bestandsnummering op 0001 of het beginnen met het bestandsnummer 0001 in een nieuwe map Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van de beelden die in die map worden opgeslagen bij 0001. Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag.
Formatteren Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd (geïnitialiseerd) met een andere camera of computer, moet u de kaart met deze camera formatteren. Waarschuwing Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle beelden en gegevens van de kaart gewist. Zelfs beveiligde beelden worden gewist; controleer dus of er geen beelden op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de beelden en gegevens zo nodig over naar een computer of een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert. 1.
Druk voor low-levelformattering op de knop < > om een vinkje [ bij [Low level format] te zetten en selecteer vervolgens [OK]. Opmerking De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat. Dit apparaat gebruikt exFAT-technologie die in licentie is gegeven door Microsoft. Omstandigheden waarbij de kaart moet worden geformatteerd De kaart is nieuw. De kaart is geformatteerd met een andere camera of een computer.
Bestandsindelingen van kaarten SD-/SDHC-kaarten worden geformatteerd met FAT32. SDXC-kaarten worden geformatteerd met exFAT. Afzonderlijke films die worden opgenomen op exFAT kaarten, worden opgenomen als één bestand (zonder opsplitsing in meerdere bestanden), zelfs als ze groter zijn dan 4 GB, zodat het resulterende filmbestand groter zal zijn dan 4 GB. Waarschuwing Het kan zijn dat het niet mogelijk is om SDXC-kaarten die zijn geformatteerd met deze camera in andere camera's te gebruiken.
Automatisch roteren U kunt de instelling voor automatisch draaien wijzigen. Deze instelling zet beelden die in verticale stand zijn vastgelegd, rechtop tijdens het afspelen. 1. Selecteer [ : Auto. roteren]. 2. Selecteer een optie. Aan Draait beelden automatisch tijdens het afspelen op zowel de camera als computers. Aan Draait beelden automatisch wanneer ze op computers worden afgespeeld.
Waarschuwing Beelden die zijn vastgelegd met automatisch draaien ingesteld op [Uit], worden niet gedraaid tijdens het afspelen, zelfs als u automatisch draaien later op [Aan] instelt. Opmerking Als een foto wordt gemaakt terwijl de camera omhoog of omlaag is gericht, wordt de automatische rotatie naar de juiste weergavestand mogelijk niet correct uitgevoerd. Gebruik EOS-software als de beelden op een computer niet automatisch worden gedraaid.
Informatie over de richting toevoegen aan films Aan films die zijn opgenomen terwijl de camera verticaal werd gehouden, kunt u automatisch richtingsinformatie toevoegen die aangeeft welke kant boven is. Zo kunt u de film in dezelfde stand afspelen op smartphones of andere apparaten. 1. Selecteer [ : Rotatiegeg. 2. Selecteer een optie. toev.]. Inschak. Speel films op smartphones of andere apparaten af in de richting waarin ze zijn opgenomen. Uitschak.
Datum/tijd/zone Als u de camera voor het eerst inschakelt of als de datum/tijd/zone opnieuw zijn ingesteld, gaat u als volgt te werk om eerst de tijdzone in te stellen. Door eerst de tijdzone in te stellen, kunt u deze instelling gemakkelijk in de toekomst aanpassen als dat nodig is waarna datum/tijd aan de hand daarvan worden bijgewerkt. Omdat de vastgelegde beelden worden aangevuld met de opnamedatum en tijd, moet u de datum en tijd goed instellen. 1. Selecteer [ : Datum/tijd/zone].
2. Stel de tijdzone in. Gebruik de pijltjestoetsen < Druk op < >. Druk op < >. Gebruik de pijltjestoetsen < >. druk vervolgens op < >< > om [Tijdzone] te selecteren. >< > om de tijdzone te selecteren en Staat uw tijdzone niet in de lijst, druk dan op de knop < het verschil met UTC in [Tijdverschil] in.
Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om een optie voor [Tijdverschil] (+–/uren/minuten) te selecteren en druk vervolgens op < >. Gebruik de pijltjestoetsen < >. druk vervolgens op < >< > om een waarde in te stellen en Hebt u de tijdzone of het tijdverschil ingevoerd, bevestig uw invoer dan >< > [OK] te selecteren. door met behulp van de pijltjestoetsen < 3. Stel de datum en de tijd in. Gebruik de pijltjestoetsen < druk vervolgens op < >.
4. Stel de zomertijd in. Stel dit naar wens in. Gebruik de pijltjestoetsen < vervolgens op < >. >< Gebruik de pijltjestoetsen < >. vervolgens op < >< > om [ > om [ ] te selecteren en druk ] te selecteren en druk Wanneer de zomertijd is ingesteld op [ ], wordt de tijd die u bij stap 3 hebt ingesteld één uur vooruit gezet. Als [ ] wordt ingesteld, wordt de zomertijd uitgeschakeld en wordt de tijd één uur teruggezet. 5. Verlaat de instelling.
Opmerking De tijd voor automatisch uitschakelen kan worden verlengd terwijl het scherm [ : Datum/tijd/zone] wordt weergegeven.
Taal 1. Selecteer [ : Taal 2. Stel de gewenste taal in. ].
Videosysteem Stel het videosysteem in voor elke televisie die wordt gebruikt voor weergave. Deze instelling bepaalt de beschikbare beeldsnelheden bij het opnemen van films. 1. Selecteer [ : Videosysteem]. 2. Selecteer een optie. Voor NTSC Voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC (Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort). Voor PAL Voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL (Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
Pieptonen 1. Selecteer [ : Pieptoon]. 2. Selecteer een optie. Inschak. De camera laat een pieptoon horen na het scherpstellen en als reactie op aanraakbediening. Raak aan Schakelt het piepen uit voor aanraakbediening. Uitschak. Schakelt het piepen uit voor de bevestiging van de scherpstelling, zelfontspanneropname en aanrakingsbediening.
Spaarstand U kunt de timing aanpassen wanneer scherm, camera en zoeker automatisch uitschakelen als de camera niet wordt gebruikt (Scherm uit, Automatisch uitschakelen en Zoeker uit). 1. Selecteer [ : Spaarstand]. 2. Selecteer een optie. Opmerking Zelfs als [Uitschakelen] ingesteld is op [Uitschak.], wordt het scherm uitgeschakeld na de tijd die ingesteld is in [Display uit]. De instellingen [Display uit] en [Uitschakelen] hebben geen effect als [ : Ecomodus] ingesteld is op [Aan].
Eco-modus Met deze functie kunt u ervoor zorgen dat de accu minder snel leeg is in de opnamemodus. Als de camera niet in gebruik is, wordt het scherm donker om het accugebruik te beperken. 1. Selecteer [ : Eco-modus]. 2. Selecteer [Aan]. Het scherm wordt donker als de camera ca. 2 seconden niet is gebruikt. Ongeveer tien seconden later wordt het scherm uitgeschakeld. U kunt het scherm weer inschakelen en gereedmaken voor het maken van opnamen door de ontspanknop half in te drukken.
Weergave-instellingen U kunt het gebruik van het scherm of de zoeker voor weergave opgeven om te voorkomen dat de oogsensor onbedoeld wordt geactiveerd wanneer het scherm open is. 1. Selecteer [ : Weergave-inst.]. 2. Stel [Displayinstelling] in op [Handmatig].
3. Selecteer [Handm. weerg.]. Zoeker Gebruik de zoeker altijd voor weergave. Scherm Hiermee wordt altijd het scherm gebruikt voor weergave als het is opengeklapt. Opmerking De zoeker wordt altijd gebruikt voor weergave wanneer het scherm dichtgeklapt is. Als [Displayinstelling] ingesteld is op [Automatisch] wordt het scherm altijd gebruikt voor weergave als het opengeklapt is, maar de weergave schakelt over naar de zoeker als u er doorheen kijkt.
Schermhelderheid 1. Selecteer [ : Schermhelderheid]. 2. Pas de instelling aan. Kijk naar het grijsbeeld als referentie en gebruik de toetsen < >< > om de helderheid aan te passen. Druk vervolgens op < >. Opmerking Als u de belichting van het beeld wilt controleren, raden we u aan het histogram ( ) te raadplegen.
Zoekerhelderheid 1. Selecteer [ : Zoekerhelderheid]. 2. Pas de instelling aan. Pas de instelling aan met de pijltjestoetsen < >.
UI-vergroting U kunt menuschermen vergroten door met twee vingers te dubbeltikken. Dubbeltik opnieuw om de oorspronkelijke weergavegrootte te herstellen. 1. Selecteer [ : UI-vergroting]. 2. Selecteer [Inschak.]. Waarschuwing Gebruik camerabedieningsknoppen bij het configureren van menufuncties bij vergrote weergave. Touchscreenbediening is niet mogelijk.
HDMI-resolutie Stel de uitgangsresolutie in die gebruikt wordt als de camera met een HDMI-kabel wordt aangesloten op een televisie of extern opnameapparaat. 1. Selecteer [ : HDMI-resolutie]. 2. Selecteer een optie. Auto De beelden worden automatisch weergegeven met de optimale resolutie passend bij de aangesloten televisie. 1080p Uitvoer bij 1080p resolutie. Selecteer of u weergave- of vertragingsproblemen wilt voorkomen als de camera van resolutie wisselt.
Aanraakbediening 1. Selecteer [ : Aanraakbediening]. 2. Selecteer een optie. [Gevoelig] zorgt ervoor dat het aanraakscherm sneller reageert dan met [Standaard]. Met [Uitschak.] kunt u de aanraakbediening uitschakelen. Waarschuwing Aandachtspunten bij het gebruik van het scherm (touchscreen) Gebruik geen scherpe voorwerpen zoals uw nagel of een balpen bij aanraakbediening. Bedien de touchscreen niet met natte vingers.
Sensorreiniging Reinig nu Automatisch reinigen Reinig nu 1. Selecteer [ : Sensorreiniging]. 2. Selecteer [Reinig nu ]. Selecteer [OK] op het bevestigingsscherm.
Automatisch reinigen 1. Selecteer [Auto. reiniging 2. Selecteer een optie. ]. Gebruik de pijltjestoetsen < druk vervolgens op < >. >< > om een optie te selecteren en Opmerking Plaats de camera rechtop op een bureau of een ander oppervlak voordat u begint te reinigen, voor de beste reinigingsresultaten. Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het resultaat niet ] direct na het reinigen echt beter. Houd er rekening mee dat [Reinig nu mogelijk niet beschikbaar is voor selectie.
De camera resetten De standaardwaarden voor de instellingen van de camera voor opname- en menufuncties kunnen worden hersteld. 1. Selecteer [ : Camera resetten]. 2. Selecteer een optie. Basis instell. Herstelt standaardinstellingen voor camera-opnamefuncties en menuinstellingen. Overige instell. Instellingen voor individueel geselecteerde items kunnen worden hersteld. 3. De instellingen wissen. Selecteer [OK] op het bevestigingsscherm.
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn) Aangepaste functies instellen Aangepaste functies Instellingsitems voor persoonlijke voorkeuze Aangepaste functies instellen 1. Selecteer [ : Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)]. 2. Selecteer het nummer van een aangepaste functie. Gebruik de pijltjestoetsen < >< > om het nummer van een persoonlijke voorkeuze te selecteren die u wilt configureren en druk vervolgens op < >.
3. Wijzig desgewenst de instelling. Selecteer een optie die u wilt instellen. Herhaal stappen 2–3 als u een andere aangepaste functie wilt instellen. Opmerking Wilt u alle persoonlijke voorkeuze-instellingen die u hebt ingesteld wissen (behalve [Aangepaste bediening]), ga dan naar [ : Camera resetten] en selecteer [Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] in [Overige instell.].
Aangepaste functies Een grijs vak geven aan dat de persoonlijke voorkeuze niet van toepassing is op deze foto-opname of filmopname. (De instellingen hebben geen effect.) C.Fn I: Belichting Foto-opnamen (1) ISO vergroten ○ (2) Veiligheidsshift ○ Filmopname ○ C.
Instellingsitems voor persoonlijke voorkeuze Aangepaste functies zijn per functie in twee groepen verdeeld: C.Fn I: Belichting en C.Fn II: Overig C.Fn I: Belichting C.Fn 1: ISO vergroten Maakt 'H' (equivalent aan ISO 25600) beschikbaar als een ISO-snelheid die u kunt instellen. Houd er rekening mee dat uitgebreide ISO-snelheden (H) niet beschikbaar zijn wanneer [ : Lichte tonen prioriteit] ingesteld is op [Inschak.] of [Vergroot]. 0:Uitschak. 1:Inschak. C.
C.Fn II: Overig C.Fn 3: Aangepaste bediening U kunt veelgebruikte functies toewijzen aan cameraknoppen die gemakkelijk te gebruiken zijn. 1. Selecteer een deel van de balk. 2. Selecteer een functie om toe te wijzen. Druk op < > om de instelling vast te leggen. Opmerking Terwijl het scherm van stap 1 wordt weergegeven, kunt u op de knop < > drukken om de standaardinstellingen voor aangepaste functies te herstellen.
Beschikbare functies voor camerabediening AF Functie Meten en AF-start ○ ○ AF-stop ○ Stel AF-punt in op midden 1-beeld AF Servo AF ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ AF-methode ○ ○ ○ ○ ○ ○ AF aanr & versl ○ ○ ○ ○ ○ ○ Oogdetectie ○ ○ ○ ○ ○ ○ MF Functie Handmatige focus ○ ○ ○ ○ ○ ○ Peaking ○ ○ ○ ○ ○ ○ Belichting Functie Start meten ○ AE-vergrendeling AE-vergr.
Films Functie Movie-opname ○ ○ ○ ○ ○ ○ Servo AF voor movies gepauzeerd ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ Beeld Functie Beeldkwaliteit ○ ○ ○ ○ ○ Directe inst. beeldkwaliteit ○ ○ ○ ○ ○ ○ Dir. inst. beeldkw (vasth.
Bewerking Functie Breedte-/dieptecontrole ○ ○ ○ ○ ○ ○ Vergroten ○ ○ ○ ○ ○ ○ ○ Beeld herhalen ○ ○ ○ ○ ○ Vergroot beelden tijdens weergave ○ ○ ○ ○ ○ ○ Menu weergeven ○ ○ ○ ○ ○ ○ Transportmodus ○ ○ ○ ○ ○ ○ Touch Shutter ○ ○ ○ ○ ○ ○ Selecteer map ○ ○ ○ ○ ○ ○ Maak map ○ ○ ○ ○ ○ ○ Schermhelderh. maxim. (tijd.
C.Fn 4: Ontspan sluiter zonder lens U kunt opgeven of het maken van foto's of films mogelijk is zonder een lens op de camera. 0:Uitschak. 1:Inschak. C.Fn 5: Objectief intrekken bij uit U kunt instellen of gemotoriseerde STM-lenzen (zoals EF40mm f/2.8 STM) automatisch worden ingetrokken als de aan-uitschakelaar van de camera wordt ingesteld op < >. 0:Inschak. 1:Uitschak. Waarschuwing Bij automatisch uitschakelen wordt de lens niet ingetrokken, ongeacht de instelling.
Copyrightinformatie De copyrightinformatie controleren De copyrightinformatie verwijderen Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie aan het beeld toegevoegd. 1. Selecteer [ : Copyrightinformatie]. 2. Selecteer een optie.
3. Voer tekst in. Gebruik de pijltjestoetsen < >< >< >< > om een teken te selecteren en druk op < > om het in te voeren. Door [ ] te selecteren, kunt u de invoermodus wijzigen. Selecteer [ 4. ] om een teken te verwijderen. Verlaat de instelling. Druk op de knop < > en druk vervolgens op [OK]. De copyrightinformatie controleren Wanneer u bij stap 2 [Geef copyrightinfo weer] selecteert, kunt u de ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright] controleren.
De copyrightinformatie verwijderen Wanneer u bij stap 2 [Verwijder copyrightinfo] selecteert, kunt u de gegevens voor [Auteur] en [Copyright] verwijderen. Waarschuwing Als de vermelding voor 'Auteur' of 'Copyright' lang is, wordt deze mogelijk niet helemaal weergegeven wanneer u [Geef copyrightinfo weer] selecteert. Opmerking U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility (EOSsoftware).
Andere informatie Handleiding/software URL Wilt u instructiehandleidingen downloaden, selecteer dan [ : Handleiding/software URL] en scan de weergegeven QR-code met een smartphone. U kunt ook een computer gebruiken om de website van de getoonde URL te openen en software te downloaden. Certificaatlogo weergeven Selecteer [ : Certificaatlogo weergeven] om een aantal van de logo's van de cameracertificaties weer te geven.
My Menu Op het tabblad My Menu kunt u menu-items en persoonlijke voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt. Waarschuwing Het tabblad [ ] wordt niet weergegeven wanneer [ : Menuweergave] ingesteld is op [Met uitleg]. Wijzig [ : Menuweergave] in [Standaard] ( ).
Tabbladmenu's: My Menu (1) My Menu-tab toevoegen (2) Verwijder alle My Menu-tabs (3) Verwijder alle items (4) Menuweergave 666
My Menu vastleggen My Menu-tabbladen toevoegen Menu-items op de My Menu-tabbladen vastleggen Instellingen van het tabblad My Menu Alle My Menu-tabbladen verwijderen/alle items verwijderen Menuweergave My Menu-tabbladen toevoegen 1. Selecteer [My Menu-tab toevoegen]. 2. Selecteer [OK]. U kunt maximaal vijf My Menu-tabbladen maken door stap 1 en 2 opnieuw uit te voeren.
Menu-items op de My Menu-tabbladen vastleggen 1. Selecteer [MY MENU*: Configureer]. 2. Selecteer [Selecteer te registr. items]. 3. Leg de gewenste items vast. Selecteer een item en druk op < >. Selecteer [OK] op het bevestigingsscherm. U kunt maximaal zes items vastleggen. Druk op de knop < stap 2.
Instellingen van het tabblad My Menu U kunt items op het menutabblad sorteren en verwijderen en het menutabblad een andere naam geven of verwijderen. Sorteer geregistreerde items U kunt de volgorde van de vastgelegde items in My Menu veranderen. Selecteer [Sorteer geregistreerde items], selecteer een item waarvan u de volgorde wilt veranderen en druk vervolgens op < >. Als [ ] wordt weergegeven, kunt u het item verplaatsen door de > te drukken.
Hernoem tab U kunt de naam van het My Menu-tabblad veranderen van het oorspronkelijke [MY MENU*]. 1. Selecteer [Hernoem tab]. 2. Voer tekst in. Selecteer [ ] om onnodige tekens te wissen. Gebruik de pijltjestoetsen < >< >< >< selecteren en druk vervolgens op < >. Door [ 3. > om een teken te ] te selecteren, kunt u de invoermodus wijzigen. Bevestig de invoer. Druk op de knop < > en selecteer vervolgens [OK].
Alle My Menu-tabbladen verwijderen/alle items verwijderen U kunt alle gemaakte tabbladen in My Menu of de My Menu-items die daarop geregistreerd zijn, verwijderen. Verwijder alle My Menu-tabs U kunt alle My Menu-tabbladen die u hebt gemaakt, verwijderen. Wanneer u [Verwijder alle My Menu-tabs] selecteert, worden alle tabbladen van [MY MENU1] tot en met [MY MENU5] verwijderd en worden de standaardinstellingen van het tabblad [ ] hersteld.
Menuweergave U kunt [Menuweergave] selecteren om het menuscherm in te stellen dat als eerste wordt weergegeven wanneer u op de knop < > drukt. Normale weergave Hiermee wordt het laatst weergegeven menuscherm weergegeven. Weergave van My Menu-tab Hiermee wordt My Menu weergegeven met het tabblad [ ] geselecteerd. Alleen My Menu-tab weergeven Beperkt de weergave tot het tabblad [ niet weergegeven).
Referentie Dit hoofdstuk biedt referentie-informatie voor camerafuncties.
Beelden importeren naar een computer Verbinden met een computer via een interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar) Kaartlezer Verbinden met een computer via Wi-Fi U kunt EOS-software gebruiken om beelden van de camera naar een computer te downloaden. Dit kan op drie manieren. Verbinden met een computer via een interfacekabel (afzonderlijk verkrijgbaar) 1. 2. Installeer de software ( ). Sluit de camera op de computer aan met een interfacekabel (apart verkrijgbaar).
Waarschuwing Als een Wi-Fi-verbinding tot stand is gebracht, kan de camera niet communiceren met de computer, zelfs niet wanneer ze op elkaar aangesloten worden met een interfacekabel. Kaartlezer U kunt een kaartlezer gebruiken om beelden naar een computer te importeren. 1. Installeer de software ( 2. Plaats de kaart in de kaartlezer. 3. Gebruik Digital Photo Professional om de beelden te importeren. ). Raadpleeg de Digital Photo Professional instructiehandleiding.
Accessoires voor aansluiting op een gewoon stopcontact U kunt de camera via het stopcontact van stroom voorzien met de DC-koppeling DR-E12 en de compacte voedingsadapter CA-PS700 (elk afzonderlijk verkrijgbaar). 1. Sluit het netsnoer aan. Sluit het netsnoer aan zoals aangegeven in de afbeelding. Haal na gebruik van de camera de stekker uit het stopcontact. 2. Plaats de DC-koppeling. Zorg dat de camera is uitgeschakeld.
3. Sluit de adapter aan op de DC-koppeling. Open de DC-snoeruitsparing en steek de adapterstekker volledig in de aansluiting van de DC-koppeling. Waarschuwing Sluit het netsnoer niet aan of koppel het snoer niet los als de aan-uitschakelaar van de camera op < > staat.
Problemen oplossen Stroomgerelateerde problemen Opnamegerelateerde problemen Problemen met draadloze functies Problemen met de bediening Problemen met schermweergave Problemen met afspelen Problemen met sensorreiniging Problemen bij aansluiten op een computer Probeer problemen met de camera op te lossen volgens de instructies in dit gedeelte. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, breng de camera dan naar het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Stroomgerelateerde problemen De accu laadt niet op. Indien de resterende capaciteit van de accu ( ) 94% of hoger is, wordt de accu niet opgeladen. Gebruik uitsluitend accu's van het merk Canon van het type LP-E12. Het lampje van de lader knippert snel. Als (1) de acculader of de accu een probleem heeft of (2) er geen communicatie met de accu kon plaatsvinden (met een accu van een ander merk dan Canon), stopt het beveiligingscircuit met opladen en knippert het laadlampje snel en constant oranje.
Als de elektrische contacten van de accu vuil zijn, maakt u deze schoon met een zachte doek.
De accu raakt snel leeg. Gebruik een volledig opgeladen batterij ( ). Mogelijk presteert de accu niet meer helemaal naar behoren. Als de prestaties van de accu slecht zijn, vervangt u de accu door een nieuwe. Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen: • Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt • AF wordt veel gebruikt, maar zonder een opname te maken • Wanneer Image Stabilizer (Beeldstabilisatie) van de lens wordt gebruikt.
Opnamegerelateerde problemen De lens kan niet worden bevestigd. Om EF-/EF-S-lenzen te bevestigen, hebt u een vattingadapter nodig. De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met RF-lenzen ( ). Er kunnen geen beelden worden gemaakt of opgeslagen. Controleer of de kaart correct is geplaatst ( ). Schuif het schuifje voor schrijfbeveiliging van de kaart naar de stand voor schrijven/ wissen ( ). Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige beelden om ruimte vrij te maken ( , ).
De continue opnamesnelheid is laag. De snelheid bij continue opnamen kan afnemen afhankelijk van factoren zoals omgevingstemperatuur, accuniveau, knipperreductie, sluitertijd, diafragmawaarde, onderwerpomstandigheden, helderheid, AF-werking, type lens, gebruik van een flitser en opname-instellingen. Zie Transportmodus voor meer informatie. De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
De ingebouwde flitser gaat niet af. Opnamen maken met de flitser kan tijdelijk worden uitgeschakeld om de flitsknop te beschermen als de ingebouwde flitser herhaaldelijk wordt gebruikt binnen een korte tijd. De externe Speedlite flitst niet. Controleer of de externe Speedlite goed aan de camera is bevestigd. De Speedlite werkt altijd op vol vermogen. Gebruikt u een andere flitseenheid dan een Speedlite uit de EL/EX-serie, dat werkt de flitser altijd op volledig vermogen ( ).
Opnamen maken met de afstandsbediening is niet mogelijk. Maakt u foto's, stel dan de transportmodus in op < > of < > ( ). Stel bij filmopnamen [ : Afst.bediening] in op [Inschak.] ( ). Controleer de positie van de ontspantijdschakelaar van de afstandsbediening. Zie Draadloze afstandsbediening BR-E1 als u draadloze afstandsbediening BR-E1 gebruikt. Als u een afstandsbediening wilt gebruiken voor time-lapsefilmopnamen, raadpleegt u Time-lapsefilmopnamen.
Een wit [ ]- of rood [ ]-pictogram wordt weergegeven tijdens het maken van foto-opnamen. Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. De beeldkwaliteit van foto's kan slechter zijn als een wit [ ]-pictogram verschijnt. Als een rood [ ]pictogram wordt weergegeven, geeft dit aan dat het maken van opnamen binnenkort automatisch stopt ( ). ISO 100 kan niet worden ingesteld of de ISO-snelheid kan niet worden uitgebreid tijdens foto-opnamen.
De handmatig ingestelde ISO-snelheid verandert wanneer u overschakelt naar filmopname. Voor het maken van foto's wordt de ISO-snelheid ingesteld op basis van [ISO-snelheid] in [ : ISO-snelheidsinst.] ( ). Voor filmopnamen gebeurt de instelling volgens [ISO-snelheid] in [ : ISO-snelheidsinst.] ( ). ISO 100 kan niet worden ingesteld of de ISO-snelheid kan niet worden verhoogd tijdens filmopnamen. Controleer de instelling van [ISO-snelheid] [ : ISO-snelheidsinst.].
Er kunnen geen foto's worden gemaakt terwijl het programmakeuzewiel op < > is ingesteld. Voordat u foto's maakt, moet u het instelwiel in een andere opnamemodus zetten dan < >.
Problemen met draadloze functies Kan niet koppelen met een smartphone. Gebruik een smartphone die compatibel is met Bluetooth Specification Version 4.1 of later. Schakel Bluetooth in vanaf het instellingenscherm van de smartphone. Koppelen met de camera is niet mogelijk vanaf het Bluetooth-instellingenscherm van de smartphone. Installeer de speciale app Camera Connect (gratis) op de smartphone ( ).
Problemen met de bediening Aanraakbediening is niet mogelijk. Zorg ervoor dat [ : Aanraakbediening] ingesteld is op [Standaard] of [Gevoelig] ( Een knop of wiel op de camera werkt niet zoals verwacht. Controleer de instelling van [Aangepaste bediening] [ : Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] ( ). Controleer bij filmopnamen de instelling [ : Functie sluiterknop v. movies] ( 690 ). ).
Problemen met schermweergave Het menuscherm geeft minder tabbladen en items weer. Bepaalde tabbladen en items worden niet weergegeven in de basismodi of tijdens filmopnamen. De weergave begint met [ weergegeven. ] My Menu of alleen het tabblad [ ] wordt [Menuweergave] op het tabblad [ ] is ingesteld op [Weergave van My Menu-tab] of [Alleen My Menu-tab weergeven]. Stel [Normale weergave] in ( ). Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken (“_”). Stel [ : Kleurruimte] in op [sRGB].
Het scherm toont een onduidelijk beeld. Als het scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken om het schoon te maken. Bij lage temperaturen kan de schermweergave langzamer reageren en bij hoge temperaturen kan het er zwart uitzien, maar het zal weer normaal worden bij kamertemperatuur.
Problemen met afspelen Er wordt een rood vakje weergegeven op het beeld. [ : AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschak.] ( ). Tijdens het afspelen van beelden worden de AF-punten niet weergegeven. AF-punten worden niet weergegeven wanneer de volgende beeldtypen worden afgespeeld: : • Beelden die zijn vastgelegd in de modi < • Beelden die zijn vastgelegd in de modi < >. : >. • Opnamen die zijn gemaakt met ruisonderdrukking bij meerdere beelden toegepast. • Bijgesneden beelden.
Een drastische verandering in het belichtingsniveau tijdens filmopname met automatische belichting, kan ertoe leiden dat de opname tijdelijk stopt tot de helderheid zich stabiliseert. Neem in dat geval op in de modus [ ] ( ).
Er verschijnt geen beeld op de televisie. Zorg ervoor dat [ : Videosysteem] correct ingesteld is op [Voor NTSC] of [Voor PAL], afhankelijk van het videosysteem van uw televisie. Controleer of de connector van de HDMI-kabel volledig in de aansluiting is gestoken ( ). Er zijn verschillende filmbestanden voor één filmopname. Wanneer de bestandsgrootte van de film 4 GB bereikt, wordt er automatisch een ander filmbestand gemaakt ( ).
Problemen met sensorreiniging De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor. U hoort een mechanisch geluid van de sluiter tijdens de reiniging nadat u [Reinig nu ] hebt geselecteerd in [ : Sensorreiniging], maar er wordt geen beeld op de kaart opgeslagen ( ). Automatische sensorreiniging werkt niet. Als u de aan-uitschakelaar snel achter elkaar herhaaldelijk van en naar < < > schuift, wordt het pictogram [ ] mogelijk niet weergegeven ( ).
Foutcodes Als er zich een probleem met de camera voordoet, wordt er een foutmelding weergegeven. Volg de instructies op het scherm. Blijft het probleem zich voordoen, schrijf dan de foutcode (Err xx) op en neem contact op met een Canon Service Center.
Systeemschema (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (24) (13) (14) (30) (25) (15) (29) (26) (16) (31) (32) (20) (17) (18) (21) (22) (23) (19) (33) (27) (28) (34) : Standaardaccessoires 698 (35)
(1) Speedlite Transmitter ST-E2*1 (2) Speedlite Transmitter ST-E3-RT (3) Speedlite 270EX II (4) Speedlite EL-100 (5) Speedlite 430EX III-RT/430EX III (6) Speedlite 470EX-AI (7) Speedlite EL-1 (8) Speedlite 600EX II-RT (9) Macro Ring Lite MR-14EX II (10) Macro Twin Lite MT-26EX-RT (11) Draadloze afstandsbediening BR-E1 (12) EF-M-lenzen (13) EF-lenzen (14) EF-S-lenzen (15) Nekriem EM-200DB*2 (16) Nekriem EM-E2 (17) Beschermende doek PC-E1/E2 (18) Camerabeschermhoes EH32-CJ
ISO-snelheid tijdens filmopname In de modus [ ]/[ ], mits ingesteld op ISO auto De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld binnen een bereik van ISO 100–12800 voor films in Full HD/HD en binnen een bereik van ISO 100-6400 voor 4K-films. De maximale waarde in het automatische instellingsbereik wordt uitgebreid tot H (equivalent aan ISO 25600) bij filmopnamen in Full HD/HD wanneer [ISO vergroten] in [ : Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] ingesteld wordt op [1:Inschak.
Informatiedisplay Scherm Snel instellen Scherm voor het maken van foto's Filmopnamescherm Scènepictogrammen Afspeelscherm 701
Scherm Snel instellen In creatieve modi (behalve het scherm met opnamefuncties) (1) AF-methode (2) AF-werking (3) Transportmodus (4) Meetmethode (5) Beeldkwaliteit (6) Filmopnameformaat (7) Terug (8) Witbalans (9) Beeldstijl (10) Auto Lighting Optimizer (Automatische helderheidsoptimalisatie) (11) Creatieve filters (12) Hoogte/breedte foto's 702
Scherm met opnamefuncties in creatieve modi (1) Sluitertijd (2) Opnamemodus* (3) Belichtingscompensatie/AEB-instelling (4) Witbalans (5) Beeldstijl (6) Witbalanscorrectie (7) AF-methode (8) AF-werking (9) Transportmodus (10) Diafragmawaarde (11) ISO-snelheid (12) Flitsbelichtingscompensatie (13) Auto Lighting Optimizer (Automatische helderheidsoptimalisatie) (14) Meetmethode (15) Witbalansbracketing (16) Beeldkwaliteit (17) Zelfontspanner (18) Terug * Deze functies kunnen
Tijdens filmopname (1) Opnamemodus (2) AF-methode (3) Zelfontspanner voor films (4) Filmopnameformaat (5) Digitale zoom (6) Digitale beeldstabilisatie voor films (7) Terug (8) Witbalans (9) Beeldstijl (10) Auto Lighting Optimizer (Automatische helderheidsoptimalisatie) (11) Miniatuureffectfilm 704
Scherm voor het maken van foto's Telkens als u op de knop < > drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd. Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
(1) Accuniveau (2) Beschikbare filmopnametijd (3) Maximale opnamereeks (4) Aantal beschikbare opnamen/sec.
Opmerking U kunt instellen welke informatie wordt weergegeven als u op de knop < > drukt ( ). De digitale waterpas wordt niet weergegeven wanneer de camera via HDMI op een televisie is aangesloten. Na het instellen van aanpassingen kunnen tijdelijk andere pictogrammen worden weergegeven.
Filmopnamescherm Telkens als u op de knop < > drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd. Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
(1) Indicator 'geluidsopname uit' (2) Informatie over de richting van een film (3) Accuniveau (4) Beschikbare filmopnametijd/verstreken opnameduur (5) Filmopnamemodus (6) Raster (7) AF-methode (8) Zelfontspanner voor films (9) Filmopnameformaat (10) Digitale zoom (11) Digitale beeldstabilisatie voor films (12) Servo AF voor films (13) AE-vergrendeling (14) Sluitertijd (15) Indicator geluidsopnameniveau (handmatig/lijningang) (16) Diafragmawaarde (17) Belichtingscompensatie
Waarschuwing U kunt instellen welke informatie wordt weergegeven als u op de knop < > drukt ( ). De digitale waterpas wordt niet weergegeven wanneer de camera via HDMI op een televisie is aangesloten. De digitale waterpas, de rasterlijnen en het histogram kunnen niet worden weergegeven tijdens filmopnamen (en als ze momenteel worden weergegeven, wist de filmopname het scherm). Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur gewijzigd in de verstreken tijd.
Scènepictogrammen > detecteert de camera het type scène en past alle instellingen In de opnamemodus < daarop aan. Het gedetecteerde scènetype wordt linksboven op het scherm weergegeven.
Afspeelscherm Weergave van basisinformatie voor foto's (1) Wi-Fi-functie (2) Sterkte van Wi-Fi-signaal (3) Accuniveau (4) Huidig beeldnummer/totaal aantal beelden/aantal gevonden beelden (5) Vliegtuigmodus (6) Sluitertijd (7) Diafragmawaarde (8) Belichtingscompensatiewaarde (9) Bluetooth-functie (10) Classificatie (11) Beeldbeveiliging (12) Mapnummer - bestandsnummer (13) Beeldkwaliteit/bewerkt beeld/bijsnijden (14) ISO-snelheid (15) Prioriteit voor lichte tonen 712
Waarschuwing U kunt instellen welke informatie wordt weergegeven als u op de knop < > drukt ( ). Als het beeld is vastgelegd met een andere camera, wordt bepaalde opnameinformatie mogelijk niet weergegeven. Het kan zijn dat het niet mogelijk is om beelden die zijn gemaakt met deze camera op andere camera's af te spelen.
Weergave gedetailleerde informatie voor foto's (1) Sluitertijd (2) Opnamemodus (3) Diafragmawaarde (4) Witbalans (5) Witbalanscorrectiewaarde (6) Belichtingscompensatiewaarde (7) Opnamedatum en -tijd (8) Histogram (helderheid/RGB) (9) ISO-snelheid (10) Prioriteit voor lichte tonen (11) Meetmethode (12) Flitsfotografie/waarde voor flitsbelichtingscompensatie (13) Auto Lighting Optimizer (Automatische helderheidsoptimalisatie) (14) Beeldstijl/instellingen (15) Beeldkwaliteit/bewe
Weergave gedetailleerde informatie voor films (1) Film afspelen (2) Filmopnamemodus/time-lapsefilm/videosnapshot (3) Informatie over de richting van een film (4) Beeldformaat (5) Beeldsnelheid (6) Digitale beeldstabilisatie voor films (7) Opnametijd (8) Opname-indeling voor films (9) Compressiemethode voor films * Voor de eenvoud wordt geen uitleg gegeven voor items die ook zijn opgenomen in de basis/gedetailleerde informatieweergave voor foto's, die hier niet worden weergegeven.
Specificaties Type Type: spiegelloze digitale AF/AE-camera met één lens en ingebouwde flitser Lensvatting: Canon EF-M-vatting Compatibele lenzen: Canon RF-lensgroep * Met gebruik van vattingadapter EF-EOS M: Canon EF- of EF-S-lenzen * Lenzen met RF-vatting kunnen niet worden gebruikt Brandpuntsafstand van de lens: circa 1,6 keer de brandpuntsafstand die aangeduid wordt op de lens Beeldsensor Type: CMOS-sensor (ondersteunt Dual Pixel CMOS AF) Schermgrootte Circa 22,3 × 14,9 mm Effectieve pixels*1 Circa
Foto-opnamen Beeldtype bij het maken van foto's Beeldkwaliteit Resolutie (pixels) 24,0 megapixel (6000 × 4000) / JPEG / Circa 10,6 megapixel (3984 × 2656) / Circa 5,9 megapixel (2976 × 1984) Circa 3,8 megapixel (2400 × 1600) RAW/C-RAW 24,0 megapixel (6000 × 4000) / Aantal pixels voor foto's Vastgelegde pixels Beeldkwaliteit / Beeldverhouding 3:2 4:3 16:9 1:1 24,0 megapixel (6000 × 4000) Circa 21,3 megapixel* (5328 × 4000) Circa 20,2 megapixel* (6000 × 3368) 16,0 megapixel (4000 × 4000) /
Bestandsgrootte foto/maximum aantal opnamen/maximale opnamereeks voor continue opnamen Beeldkwaliteit + + Bestandsgrootte (ongeveer, in MB) Mogelijke opnamen (ongeveer) Maximale opnamereeks (ongeveer) 8.4 3600 36 4.5 6610 35 4.6 6480 34 2.6 11400 34 3.1 9690 34 1.8 16010 34 1.8 16340 34 27.2 1120 10 15.8 1930 16 35.6 850 10 24.
Filmopname Opname-indeling voor films: MP4 Geschatte opnametijd, bitsnelheid voor films en bestandsgrootte Totale opnametijd op elke kaart (ongeveer) Filmopnameformaat 32 GB 4K (UHD) 3840 × 2160 Full HD 1920 × 1080 HD 1280 × 720 23,98 fps 25,00 fps IPB (standaard) 59,94 fps 50,00 fps 128 GB 35 min. 2 uur 21 min. 120 Mbps 861 MB/min. 1 uur 10 min. 4 uur 43 min. 60 Mbps 432 MB/min. 2 uur 20 min. 9 uur 23 min. 30 Mbps 217 MB/min. 2 uur 42 min. 10 uur 49 min. 26 Mbps 188 MB/min.
Microfoon voor opnamen Ingebouwde microfoon: Stereomicrofoons Aansluiting externe microfoon: Stereo miniaansluiting van 3,5 mm diameter Opnamemedia Opnamemedia: SD-, SDHC- en SDXC-geheugenkaarten SD-snelheidsklasse Ondersteund UHS-snelheidsklasse Ondersteund UHS-I Ondersteund Zoeker (elektronische zoeker) Type: OLED kleuren elektronische zoeker Schermgrootte: 0,39 inch Aantal beeldpunten: circa 2.360.
HDMI-uitgang HDMI-video-/audio-uitgang: HDMI micro OUT-aansluiting (Type D) / CEC niet compatibel HDMI-resolutie: Auto/1080p automatische scherpstelling Optie Foto-opnamen Filmopname Dual Pixel CMOS AF (Contrastdetectiemethode bij 4K*1) ScherpstelmethodeDual Pixel CMOS AF (1) Automatisch scherpstellen (1) Automatisch scherpstellen Scherpstelling AF-zone Aantal AF-zones beschikbaar voor automatische selectie Selecteerbare posities voor AFpunt Oogdetectie Bereik helderheid scherpstelling • Servo AF v
Belichting Meetfuncties onder verschillende opnameomstandigheden Optie Foto-opnamen Filmopname Meetmethode Meting in 384 zones (24 × 16) met gebruik van de beeldsensor Meervlaksmeting Ondersteund Wanneer gezichten worden gedetecteerd als [ +volgen] automatisch ingesteld is Deelmeting Ondersteund: circa 5,8 % van het scherm Spotmeting Ondersteund: circa 2,9 % van het scherm – Centrum gewicht Ondersteund Automatisch ingesteld voor [1-punt AF], [ZoneAF] en wanneer gezichtsherkenning niet wordt
Details voor ISO Auto (foto-opnamen) Bereik ISO auto Opnamemodus Creatieve modi Geen flitser Flitser aan ISO 100 tot maximale instellingswaarde ISO Auto ISO 100–1600 ISO 100–6400 Met de ingebouwde flitser ISO 100–3200 Met een externe flitser ISO 100-1600 *1 Scene Intelligent Auto < > Basismodi Speciale scène < Hangt af van de opnamemodus > Creatieve filters ISO 100–6400 ISO 100–1600 * 1: ISO 400 als BULB ingesteld is ISO-snelheid voor filmopname (aanbevolen belichtingsindex) Normale ISO-sn
Sluiter Foto-opnamen Elektronisch gestuurde scherpstelvlaksluiter Type * Elektronisch 1e/mechanisch 2e gordijn * Behalve wanneer de stille modus ingesteld is Rollende sluiter, met gebruik van de beeldsensor * Elektronische sluiter * Wanneer de stille modus ingesteld is Sluitertijd Creatieve modi: 1/4000–30 sec., Bulb*1 Basismodi: 1/4000–1 sec.*2 Maximale flitssynchronisatiesnelheid: 1/200 * 1: Opnamemodus: Alleen in handmatige opnamemodus * 2: Varieert afhankelijk van de opnamemodus.
Transport Transportmodus en continue opnamesnelheid Enkelbeeld ○ Continue opname met hoge snelheid*3 Continue opname met lage snelheid*3 1-beeld AF Max. circa 10 beelden/sec.*1 Servo AF Max. circa 7,4 beelden/sec.*1 1-beeld AF Max. circa 4,0 beelden/sec.*1 Servo AF Max. circa 4,0 beelden/sec.*1 ○ Zelfontspanner: 10 sec/afstandsbediening*2 ○ Zelfontspanner: 2 sec/afstandsbediening*2 Zelfontspanner: continu ○ (2-10 opnamen) * 1: Met een volledig opgeladen LP-E12-accu, 1/1000 sec.
Afdrukopties (DPOF) Systeem: compatibel met DPOF-versie 1.1 Externe interface Digital-aansluiting Type terminal USB Micro-B Transmissie Hi-Speed USB-equivalent (USB 2.
Beschikbare bedieningstijd Opnamemethode Beschikbare tijd voor bulb-belichting Beschikbare tijd voor filmopnamen (continue opname)*1 4K 23,98 fps Opnamen maken via het scherm Full HD 29,97 fps Opnamen maken via het scherm Scherm aan Tijd beschikbaar voor timelapsefilmopnamen Full HD-opname interval 5 sec. Tijd beschikbaar voor continu afspelen Films (normaal afspelen) Scherm uit Temperatuur Beschikbare bedieningstijd 23 °C Circa 3 uur en 15 min. 23 °C Circa 1 uur en 35 min.
Methoden voor verbinding, verificatie en gegevensversleuteling Verbindingsmethode Camera access point Verificatie Encryptie WPA2-PSK AES Open Uitschakelen WEP Open Infrastructuur Uitschakelen Shared Key WEP WPA-PSK TKIP AES WPA2-PSK Bluetooth Compatibiliteit met standaarden: conform Bluetooth-specificatie versie 4.
Handelsmerken en licenties Handelsmerken About MPEG-4 Licensing Accessoires Handelsmerken Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. App Store en macOS zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. Google Play en Android zijn handelsmerken van Google LLC.
About MPEG-4 Licensing “This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video. No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.
Accessoires Het gebruik van originele Canon-accessoires wordt aanbevolen Dit product is zodanig ontworpen dat het optimale prestaties levert wanneer het wordt gebruikt in combinatie met originele Canon-accessoires. Het is zeer raadzaam dit product te gebruiken met originele Canon-accessoires.